ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-651046-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met aanzienlijke hoeveelheden hennep

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [X], die op 19 juli 2012 te Amstelveen opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid hennep heeft gehad. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 3, onder C, van de Opiumwet. De zaak kwam ter terechtzitting na een melding van een sterke wietlucht in de boxen van een flatgebouw, waarna de politie met een speurhond de box van de verdachte heeft onderzocht. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig had gehandeld door de box te betreden zonder machtiging van de rechter-commissaris, maar de rechtbank oordeelde dat de box niet als woning kon worden aangemerkt en dat de politie bevoegd was om de inbeslagname uit te voeren.

De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de aangetroffen hennep, omdat er onvoldoende bewijs was dat iemand anders de drugs in de box had geplaatst. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de beschikking had over de box en dat hij de hennep voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van negen maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de handel in hennep en de bijbehorende criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/651046-12 (Promis)
Datum uitspraak: 8 november 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte], alias [X],
geboren te [plaats] (Groot-Brittannië) op [1956],
wonende op het adres [adres], [postcode] in [plaats],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W. van Schaijck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 19 juli 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 16,47 kilogram hennep (aangetroffen in de box behorende bij voornoemde woning) en/of ongeveer 5,47 kilogram hennep (aangetroffen in een slaapkamer van voornoemde woning), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
(artikel 3 onder B/C Opiumwet)
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de in de kelderbox en woning aangetroffen henneptoppen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de desbetreffende politieambtenaren niet bevoegd waren tot het betreden van de garagebox nu deze kelderbox onderdeel uitmaakt van de woning van verdachte. Voor het binnentreden van een woning is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist. Een dergelijke machtiging ontbrak in dit geval.
Indien de rechtbank dit verweer niet mocht volgen, heeft de raadsman aangevoerd dat de politieambtenaren onrechtmatig hebben gehandeld door de flappen van een in de garagebox aangetroffen kartonnen doos te openen. Het openen van flappen is aan te merken als een doorzoeking. Artikel 9 van de Opiumwet geeft deze bevoegdheid niet. De desbetreffende politieambtenaren hadden daarom de komst van de rechter-commissaris moeten afwachten.
Als gevolg van de hierboven genoemde onrechtmatigheden dient het hierdoor verkregen bewijsmateriaal, te weten de drie kartonnen dozen met henneptoppen, van het bewijs te worden uitgesloten. Aangezien de doorzoeking in de woning van verdachte een rechtstreeks gevolg was van het aantreffen van de henneptoppen in de garagebox, dient hetgeen in de woning in beslag is genomen tevens te worden uitgesloten van het bewijs.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2006 (LJN: AO5848) betwist dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd moet leiden tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een melding dat gedurende enige tijd een sterke wietlucht te ruiken was in de boxengang behorende bij het flatgebouw aan de [adres 1] in [plaats], is de politie ter plaatse gegaan. Met behulp van een speurhond is daar nader onderzoek verricht. Deze speurhond is naar de boxdeur met nummer [nummer] toegelopen, heeft aan de onderzijde van de deur geroken en is met zijn neus wijzend in de richting van deze boxdeur hiervoor gaan zitten. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dat zich in de desbetreffende boxruimte verdovende middelen bevonden.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de desbetreffende kelderbox niet moet worden aangemerkt als een woning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi). Een woning in de zin van de Awbi is elke plaats waar zich daadwerkelijk privé-huiselijk leven afspeelt. Aan dit criterium is in het onderhavige geval niet voldaan. De desbetreffende box bevond zich in een gang met boxruimtes op de begane grond van het flatgebouw. Het betreft een van de woning afgescheiden ruimte. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat zich in deze kelderbox enige vorm van privé-huiselijk leven afspeelde. Dit betekent dat in dit geval zonder toestemming van de bewoner op grond van artikel 9 van de Opiumwet mocht worden binnengetreden. Een machtiging als bedoeld in artikel 2 Awbi was niet vereist.
De politieambtenaren waren op grond van artikel 9 van de Opiumwet bevoegd tot het zoekend rondkijken in de kelderbox en tot de inbeslagname van voor de hand liggende voorwerpen.
Artikel 9 van de Opiumwet omvat niet de bevoegdheid om die plaats te doorzoeken (vgl. HR 21 oktober 2003, LJN AH 9998).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de politie bevoegd was tot de inbeslagname van desbetreffende kartonnen dozen, maar niet tot het doorzoeken van deze dozen voordat deze waren inbeslaggenomen. Op grond van de diverse processen-verbaal in het dossier bestaat echter enige onduidelijkheid over de vraag of de dozen zijn geopend vóór of nadat deze waren in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat voor zover is verzuimd eerst tot inbeslagneming over te gaan, sprake is van een zodanig gering vormverzuim dat kan worden volstaan met de constatering ervan. Bewijsuitsluiting is niet aan de orde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
5. Waardering van het bewijs
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is die de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de kelderbox aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van dit gedeelte van de beschuldiging heeft hij een ontkennende verklaring afgelegd. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de stelling dat verdachte tenminste het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de henneptoppen in de kelderbox.
5.2. Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – mocht de rechtbank niet komen tot een integrale vrijspraak – op de door de officier van justitie aangevoerde gronden tenminste vrijspraak moet volgen voor dit gedeelte van de beschuldiging.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de hoeveelheid henneptoppen die zijn aangetroffen in de woning in de [adres 1] in [plaats] aanwezig heeft gehad.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van de hoeveelheid henneptoppen die zijn aangetroffen in de boxruimte, bewezen kan worden dat verdachte deze henneptoppen voorhanden had. Hiertoe is het volgende redengevend.
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning op het adres [adres 1] huurde en dat hij de beschikking had over de sleutel van de bijbehorende kelderbox.
De dozen met henneptoppen zijn aangetroffen in een afgesloten boxruimte die alleen toegankelijk is voor iemand die beschikt over een sleutel.
Volgens verdachte behoorden deze verdovende middelen hem niet toe, noch had hij wetenschap van de aanwezigheid ervan. Verdachte heeft verklaard dat een vriend van hem eveneens de beschikking had over een sleutel van de box. Deze vriend moet deze dozen in de boxruimte hebben neergezet, aldus verdachte.
De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde.
Verdachte heeft desgevraagd ter zitting geen enkel uitsluitsel willen en/of kunnen geven omtrent de naam of andere gegevens van deze vriend. Volgens verdachte wist hij van deze vriend alleen een bijnaam. Omdat verdachte zijn stelling dat iemand anders dan hijzelf de drugs voorhanden heeft gehad op geen enkele wijze heeft onderbouwd acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat een ander dan verdachte de beschikkingsmacht had over de desbetreffende boxruimte. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte deze hoeveelheid henneptoppen op 19 juli 2012 aanwezig heeft gehad.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012189574-6 van 19 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de hiertoe bevoegde opsporingsambtenaren
[A] en [B], doorgenummerde pagina 1 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 19 juli 2012 heb ik, verbalisant [A], de deur van de box, behorende tot de [adres 1] in [plaats], geforceerd. Wij, verbalisanten, hebben de box betreden. Direct rook ik, verbalisant [A], een vrij sterke wietlucht. Ik zag dat in de box drie kartonnen dozen stonden. Ik zag dat de bovenste doos openstond. Ik zag daar enkele zakken in liggen. Ik zag dat in de zakken een grote hoeveelheid op wiet gelijkend materiaal zat.
Besloten is om naar de woning [adres 1] te gaan ter aanhouding van verdachte.
Wij zagen dat de deur werd geopend door een man die later bleek te zijn, [X]. Wij hebben verdachte aangehouden. Wij, verbalisanten, hebben de woning doorzocht. Ik, verbalisant [A], zag tijdens de zoeking in de slaapkamer een grote sporttas staan. Ik zag dat in de tas een grote hoeveelheid op wiet gelijkend materiaal zat. Ik zag dat het hetzelfde materiaal betrof als in box [nummer]. Alle aangetroffen goederen zijn in beslag genomen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012189574-11 van 19 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[C] en [D], doorgenummerde pagina 7 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 19 juli 2012 begaven wij, verbalisanten, ons naar het perceel aan de [adres 1] in [plaats]. Ik, eerste verbalisant, begaf mij naar de gang waar de boxen zich bevonden op de begane grond. Ik rook de mij bekende wietlucht. Ik zag dat op de deur van de boxruimte een bordje stond met daarop nummer [nummer]. Ik zag dat in de box drie kartonnn dozen stonden. Ik zag dat er in deze dozen meerdere doorzichtige plastic zakken gevuld met goederen gelijkende op henneptoppen zaten. Deze dozen met inhoud zijn vervolgens in beslag genomen en zullen worden aangeboden aan de forensische opsporing voor onderzoek.
Op 19 juli 2012 is de woning van verdachte doorzocht.
In de eerste slaapkamer troffen wij de volgende goederen aan die wij in beslag hebben genomen:
- Duffelbag met daarin gesealde zakken met goederen gelijkende op henneptoppen.
In de woonkamer:
- Een sealzakje met goederen gelijkende op hennep.
Bij aankomst op het politiebureau is de in beslag genomen hennep gewogen. Het gaat in totaal om ongeveer 25 kilo aan goederen die gelijkende zijn aan hennep.
In doos één, afkomstig uit de box, zaten vier grote doorzichtige sealbags met daarin ongeveer 11000 gram goederen gelijkend op hennep en een doorzichtige sealbag met ongeveer 500 gram met goederen gelijkend op hennep.
In doos twee, afkomstig uit de box, zaten vijf doorzichtige sealbags met goederen gelijkend op hennep van elk ongeveer 1300 gram.
In doos 3, afkomstig uit de box, zaten vier doorzichtige sealbags met elk ongeveer 1100 gram aan goederen gelijkend op hennep.
3. Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2012189574-15 van 19 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[C], doorgenummerde pagina 79 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming: [adres 1] in [plaats] (in de eerste slaapkamer)
Datum: 19 juli 2012
Beslagene: [X].
Goederen:
Goednummer: 4339016
Bijzonderheden: 1 duffelbag met diverse sealbags met hennep.
4. Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2012189574-15 van 19 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[C], doorgenummerde pagina 81 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming: [adres 1] in [plaats] (in de box behorende bij de woning)
Datum: 19 juli 2012
Beslagene: [X].
Goederen:
Goednummer: 4339011
Bijzonderheden: kartonnen dozen, 3 stuks in totaal.
Goednummer: 4339012
Bijzonderheden: kartonnen dozen, 3 stuks in totaal.
Goednummer: 4339014
Bijzonderheden: kartonnen dozen, 3 stuks in totaal.
5. Een geschrift, zijnde een rapport van 26 juli 2012 in de zaak contra de verdachte D.A. Davies, opgemaakt door forensisch expert drs. R.F. Kranenburg, doorgenummerde pagina 96.
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Item: Omschrijving: Bevat:
4339011 1 doos met subitems A tot en met B
A 5 plastic zakken met 5,64 kg gedroogde plantdelen is hennep
B 24,8 gram gedroogde plantdelen is hennep
4339012 5 zakken met 6,01 kg gedroogde plantdelen is hennep
4339014 4 zakken met 4,80 gram gedroogde plantdelen is hennep
4339016 12 sealbags met 5,47 kg gedroogde plantdelen is hennep.
6. Een proces-verbaal Internationale informatie met nummer 30-150607 van 24 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [E], doorgenummerde pagina 159.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 21 september 2023 ontving het LIRC schriftelijke informatie van de Britse opsporingsautoriteiten. Deze informatie luidt:
“Intelligence indicates that further to the arrest of a male who presented British passport in the name of [X] DOB [1969], fingerprints taken by Dutch police were sent to the SOCA biometrics department in the UK for analysis and to identify a match. Following comparison of fingerprints data on 10/08/2012, the male was confirmed to be [verdachte] DOB [1956].”
7. Een proces-verbaal met nummer 2012189574-36 van 25 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[D], doorgenummerde pagina 158.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [X] van [1969] te Groot-Brittannië is een nader onderzoek ingesteld.
Van verdachte [X] zijn vingerafdrukken afgenomen en deze zijn opgestuurd naar de collega’s in Engeland voor de verificatie ervan. Op 24 september 2012 kreeg ik te horen dat de vingerafdrukken toebehoren aan een persoon genaamd: [verdachte], DOB [1956] en niet aan [X] van [1969] te Groot-Brittannië.
8. De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 25 oktober 2012, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik huur de woning aan de [adres 1] in [plaats]. Bij deze woning hoort een boxruimte. Ik beschik over een sleutel van deze boxruimte.
Ik wist van de hennep die is aangetroffen in mijn woning op de [adres 1] in [plaats].
Ik ben [verdachte]. Ik heb ten tijde van mijn aanhouding een vals c.q. vervalst paspoort aan de politie overgelegd op naam van [X].
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 19 juli 2012 te Amstelveen opzettelijk heeft aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 1] hoeveelheden van in totaal ongeveer 16,47 kilogram hennep, aangetroffen in de box behorende bij voornoemde woning, en ongeveer 5,47 kilogram, hennep, aangetroffen in een slaapkamer van voornoemde woning.
7. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wegens het voorhanden hebben van ruim 5 kilogram henneptoppen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft hierbij in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte moet worden aangemerkt als een zogenoemde ‘pakezel’.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd ertoe strekkende dat aan verdachte een lagere straf zal worden opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke, door de zittende magistratuur vastgestelde, oriëntatiepunten. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid henneptoppen voorhanden gehad. Er was sprake van een dealersindicatie, gelet op deze aanzienlijke hoeveelheid. In de woning van verdachte is verpakkingsmateriaal aangetroffen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat verdachte slechts een zogenoemde pakezel zou zijn, zoals de officier van justitie heeft betoogd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Met de de handel in hennep zijn grote geldbedragen gemoeid. Dat de handel in hennep een relatief onschuldige aangelegenheid zou betreffen, is een misverstand. Het gaat gepaard met ernstige vormen van criminaliteit. Gelet op bovengenoemde oriëntatiepunten is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat zij meer bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie, aanleiding een hogere gevangenisstraf op te leggen dan is gevorderd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte in het verleden in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van vergelijkbare strafbare feiten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], alias [X], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 (zegge: negen) maanden gevangenisstraf.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mrs. A.S. van Leeuwen en W.C. Oosterbroek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2012.