Parketnummer: 13/650965-11 (zaak A) en 13/651571-11 (zaak B)
Datum uitspraak: 22 november 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1995],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2012.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. van Collunburg en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.M.A. Schwartz, naar voren hebben gebracht.
Voorts zijn de moeder, de heer [A], namens de Waag, en mevrouw [B], namens de Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting verschenen.
Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 mei 2011 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [C]van het
leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet
- die [C] éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk (scherp)
(steek)voorwerp, in de rug, in ieder geval in het lichaam, heeft gestoken;
(artikel 287/302/45 Wetboek van Strafrecht)
Aan verdachte is in zaak B ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 september 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk
mishandelend [D] (met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd heeft
geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [D] letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van strafrecht)
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de weergegeven redengevende feiten en omstandigheden. Deze redengevende feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen.
In de avond van 22 mei 2011 bevindt verdachte zich met een aantal vrienden, waaronder [E] en [F], op het museumplein te Amsterdam. Aangever, [C], en diens vriend [G] komen op de groep vrienden af en er ontstaat een opstootje tussen aangever en [F]. Aangever en [G] maken de indruk zwaar onder invoed te zijn van alcohol of drugs. Gabriël kent aangever en komt tussenbeide om verdere escalatie te voorkomen. [E] en aangever verwijderen zich wat van de anderen en [E] krijgt aangever ogenschijnlijk gekalmeerd. Plots rent aangever op [F] af en slaat hem op zijn hoofd waardoor [F] ten val raakt. Aangever en [G] trappen tegen het lichaam van [F].i [E] slaat aangever met een bierfles op het achterhoofd en stompt hem vervolgens in het gezicht.ii [G] slaat hierop [E] tegen het hoofd waardoor ook [E] ten val raakt.iii Verdachte steekt aangever vervolgens met een mes in de rug.iv
Verbalisanten constateren later dat er aan de rechterzijde van het lichaam van aangever, onder de ribbenkast, aan de achterzijde van de rug, een wond met een doorsnede van 1,5 cm zit.v Aangever wordt nog diezelfde avond in het ziekenhuis opgenomen. Bij aangever wordt een steekwond op de rechter bovenrug gezien en met behulp van een echo, een vermoeden van laceratie (de rechtbank begrijpt: weefselbeschadiging) van de lever vastgesteld.vi
4.1.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte gesteld dat de ten laste gelegde poging tot doodslag van [C], wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de rug gestoken. Verdachte heeft gericht gestoken ten gevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft bekomen. Het is algemeen bekend dat een mes een geschikt middel is om een leven te nemen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zich bewust was van het gevaar van het gebruik van een mes en wist dat het slechter had kunnen aflopen met het slachtoffer. Gelet op het vorenstaande is de officier van justitie van mening dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door de messteek om het leven zou kunnen komen.
4.1.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag van het slachtoffer. Verdachte heeft aangever eenmaal, zonder kracht, gestoken teneinde de geweldshandelingen van aangever jegens zijn vrienden te beëindigen. Verdachte heeft aangever door zijn kleding heen in zijn rug gestoken. Uit de medische verklaring blijkt slechts dat sprake is van gering uitwendige bloeding en een vermoeden van weefselbeschadiging van de lever.
De raadsman is van mening dat de poging zware mishandeling wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.4. Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt op grond van de in 4.1. genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte de aangever eenmaal met een mes in zijn rechter boven rug heeft gestoken. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij aangever heeft gestoken teneinde het geweld van de zijde van aangever te doen stoppen. De vraag is aan de orde of verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou overlijden. Hoewel de kans bestaat dat met een messteek dodelijk letsel wordt toegebracht, acht de rechtbank die kans in dit geval niet aanmerkelijk. Daarbij is van belang dat het mes van verdachte niet groot was, het lemmet was ca vier centimeter en had maar met één snijkant. Daarmee heeft verdachte voorts rechts boven in de met kleding bedekte rug van aangever gestoken, naar eigen zeggen zonder daarbij kracht te gebruiken.
Uit de waarneming van verbalisanten en de geneeskundige verklaring volgt verder dat bij aangever niet meer dan een steekwond met een diameter van 1,5 cm is geconstateerd.
Vorenstaande betekent dat de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden acht voor de tenlastegelegde poging tot doodslag zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de tenlastegelegde poging zware mishandeling op grond van de in 4.1 genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever [D] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan. Zij stoelt haar vordering op de aangifte en de verklaringen van de getuigen [H] en [J]. De camerabeelden ondersteunen voornoemde verklaringen voor wat betreft het opgefokte gedrag van verdachte. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij niet meer weet of hij aangever heeft geslagen maar dat het wel zou kunnen.
4.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.2.3. Het oordeel van de rechtbankvii
Aangever, [D], is op 24 september 2011 als [functie] werkzaam in discotheek Odeon te Amsterdam. Hij neemt vanaf korte afstand een opstootje waar tussen verdachte en een andere bezoeker en gaat polshoogte nemen. Aangever trekt verdachte van de andere bezoeker af en duwt verdachte vervolgens in de richting van de trap. Op het eerste deel van de trap die uitkomt in de centrale hal richting de toegangsdeur, wordt aangever door de organisator van het feest geholpen om verdachte naar de toegangsdeur te leiden. Aangekomen bij de toegangsdeur wordt verdachte door een beveiliger naar buiten gezet. Terwijl aangever nog even met de beveiliger staat te praten voelt hij een harde klap in zijn nek waarbij het lijkt alsof iemand hem met een handpalm slaat. Aangever beschrijft dat het voelde alsof iemand met zijn vuist wilde slaan maar dit mislukte en hem met zijn handpalm raakte. Hij ziet dat de beveiliger een jongen achter de deur vandaan haalde die de klap had gegeven en die jongen blijkt verdachte te zijn.viii
Getuige [H], organisator van het feest in de Odeon, schiet aangever te hulp teneinde verdachte richting de uitgang te geleiden. Verdachte verzet zich en wil niet meewerken.
De beveiliger brengt verdachte verder naar beneden. Getuige [H] ziet vervolgens dat verdachte uithaalt met zijn arm en vuist richting aangever en daarbij aangever raakt.ix
Getuige [J], [functie] bij de Odeon, houdt verdachte onder controle en begeleid hem naar buiten. Eenmaal buiten ziet getuige [J] dat verdachte volledig uit zijn dak gaat en met een gebalde vuist met kracht een klap geeft aan aangever.x
In het dossier zijn afdrukken, zogenaamde ‘stills’, aanwezig van camerabeelden van de omgeving van de toegangsdeur van de discotheek Odeon. De officier van justitie heeft de (bewegende) camerabeelden ter zitting getoond. De rechtbank constateert dat te zien is hoe verdachte, nadat hij de Odeon is uitgezet, probeert om opnieuw binnen te komen. Verdachte wordt tegengehouden door zijn vrienden. Verdachte weet los te komen en beweegt zich naar de toegangsdeur. Vervolgens is te zien dat verdachte met zijn rechterarm en hand een beweging naar voren maakt. Zijn hand verdwijnt achter de openstaande toegangsdeur en daarmee uit het zicht van de camera.xi
In het licht van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [functie] [D] in de buurt van de toegangsduur een klap heeft gegeven. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de camerabeelden het door de aangever en de getuigen geschetste opgefokte gedrag en enigszins agressieve houding van verdachte ondersteunen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 mei 2011 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [C] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [C] éénmaal met een mes in de rug heeft gestoken.
op 24 september 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk mishandelend [D] in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [D] pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank ziet aanleiding om, hoewel niet door de verdediging aangevoerd, te beoordelen of sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarbij dient te worden uitgegaan van de lezing van verdachte aangezien deze in grote mate steun vindt in de verklaringen van de verschillende getuigen, waaronder in het bijzonder de (onafhankelijke) verklaringen van getuige [K] en [L] die toevallig ter plaatse waren. De verklaring van aangever ontbeert daarentegen steunbewijs en wordt zelfs op punten weersproken in de verklaring die zijn vriend [G] ten overstaan van de Rechter-Commissaris heeft afgelegd..
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van het volgende feitencomplex uit.
Verdachte heeft zich met een groep vrienden, waaronder vrienden [F] en [E], met een krat bier nabij de vijver op het Museumplein geïnstalleerd. Op een bepaald moment komen aangever en zijn vriend [G] naderbij. Beide zijn ouder, groter en sterker dan verdachte en zijn vrienden. Zowel de groep vrienden als getuige [L] verklaren dat aangever zichtbaar onder invloed van alcohol en/of drugs is. Aangever pakt de zonnebril van een van de jongens af en probeert een bierflesje te bemachtigen. Hij richt zich vervolgens tot [F], maant hem de grijns van zijn gezicht te halen en dreigt hem in de vijver te gooien. [E] komt tussenbeide, loopt samen met aangever van de groep jongens weg en probeert hem met woorden te kalmeren. Plotseling rent aangever op [F] af en slaat hem op zijn achterhoofd waardoor [F] ten val raakt. [F] wordt vervolgens door aangever en [G] tegen zijn lichaam getrapt. Hierop slaat [E] aangever met een bierfles op zijn hoofd en met een vuist tegen het gezicht. Aangever en [G] blijven trappen tegen het lichaam van [F], die krijst van de pijn. [G] richt zich vervolgens tot [E] en geeft hem een harde stoot tegen zijn oog waardoor hij op de grond valt. Aangever gebruikt op dat moment nog steeds geweld tegen [F]. Verdachte loopt op aangever af en steekt hem met het mes, dat verdachte sinds hij is beroofd altijd meeneemt als hij de stad ingaat, in zijn rug. Verdachte en zijn vrienden rennen en fietsen vervolgens weg. Aangever en [G] rennen nog korte tijd achter de jongens aan. Getuigen [L] en [K] bellen de politie en maken aanstalten om huiswaarts te gaan. Bij de museumshop zien zij de bloedende aangever met [G] op een bankje zitten. Zij adviseren aangever naar het ziekenhuis moet gaan. Aangever wil hier niets over horen en rent vervolgens in de richting van de Jan Luijkenstraat weg.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hierboven beschreven specifieke, bedreigende en agressieve omstandigheden aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld uit noodzakelijke verdediging van zijn vrienden [F] en [E] tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever en diens vriend [G].
Hoewel eerdere verbale en vervolgens lichamelijke pogingen van vriend [E] om aangever tot bedaren te brengen niet hebben geholpen en op het moment dat verdachte wilde ingrijpen het toepassen van geweld als reactie op de geweldshandelingen van aangever gerechtvaardigd was, is de wijze waarop verdachte heeft gehandeld evenwel onjuist.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte door het steken van aangever met een mes, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Verdachte kon naar het oordeel van de rechtbank een ander, lichter verdedigingsmiddel kiezen. Verdachte had bijvoorbeeld met het mes kunnen dreigen en omstanders ter plaatse kunnen bewegen tot actie. Een beroep op noodweer faalt mitsdien.
De rechtbank is echter, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, nu de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door het door aangever en diens vriend gepleegde geweld zoals hierboven omschreven. Verdachte heeft verklaard dat hij uit angst en bezorgdheid voor [F]s leven heeft gehandeld.
Hij zag voor zijn ogen dat het geweld steeds heftiger werd en dat [G] met de aangever mee ging vechten. Verdachte vreesde dat indien er niet werd ingegrepen het slecht met zijn vrienden zou aflopen. De gevoelens van angst werden gevoed doordat duidelijk bleek dat aangever en diens vriend [G] beduidend sterker waren, en doordat verdachte de overtuiging had dat zijn andere vrienden niet mee zouden gaan helpen om [F] en [E] te ontzetten van aangever en [G]. Voorts was aangever, die gelet op zijn gedrag naar alle waarschijnlijkheid onder invloed van alcohol of drugs was, zeer onberekenbaar. Op dat moment was zijn enige doel zijn vrienden te beschermen en een einde aan de situatie te maken.
Dat verdachte, zoals hij onder meer ter terechtzitting heeft verklaard, op dat moment juist helder kon nadenken over de vraag op wat voor wijze hij het geweld van die [C] kon stoppen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen sprake was van een hevige gemoedstoestand – angst voor [F]s leven – op grond waarvan verdachte tot handelen overging.
Het - buitenproportionele - handelen van verdachte is dan ook verontschuldigbaar te achten, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 86 dagen, met aftrek van voorarrest en daarnaast een werkstraf voor de duur van 112 uren, subsidiair 56 dagen vervangende jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gelet op de positieve ontwikkeling van verdachte ziet de officier geen reden de maatregel hulp en steun of andere bijzondere voorwaarden te vorderen.
De officier van justitie vordert gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Zij stelt zich op het standpunt dat nu de schadepost kleding niet nader is onderbouwd een afschrijvingspercentage van 25 procent op het gevorderde bedrag dient te worden toegepast. De ziekenhuiskosten acht de officier van justitie toewijsbaar. Ten aanzien van de immateriële schade is zij van mening dat deze tot een bedrag van 600 euro dient te worden gematigd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden, waaronder de volgende. Verdachte heeft zich zelf bij de politie gemeld, is vanaf het begin open en eerlijk geweest en ziet in dat hij de consequenties van zijn handelen zal moeten aanvaarden. In de afgelopen anderhalf jaar heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft hij naar eigen zeggen veel geleerd en inzicht verkregen in zijn eigen handelen. Multi Systeem Therapie (MST) is succesvol afgerond en ook de maatregel hulp en steun (MHS) is goed verlopen. Na een jaar doubleren gaat het inmiddels op school, uitstekend. De raadsman acht een geheel voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van een jaar passend.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij stelt de raadsman zich op het standpunt dat de ziekenhuiskosten en de kosten voor het vest en het t-shirt voor toewijzing vatbaar zijn. Hij is van mening dat niet aannemelijk is dat de spijkerbroek en schoenen zo vervuild zijn geraakt dat ze moesten worden weggegooid.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam (hierna te noemen: de Amsterdamse oriëntatiepunten). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
Voor de straftoemeting ten aanzien van mishandeling geldt als uitgangspunt voor strafoplegging een werkstraf voor de duur van 20 uren.
Verdachte heeft zich tijdens het uitgaan onder invloed van alcohol schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medewerker van discotheek Odeon. Dergelijk gedrag is ontoelaatbaar en tast de persoonlijke integriteit van het slachtoffer aan en draagt bij aan het geweld in de samenleving en de daarmee gepaard gaande gevoelens van onveiligheid.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij inzicht in zijn handelen en berouw heeft getoond.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2012 blijkt dat hij op 25 juni 2009 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld ter zake belediging van een ambtenaar.
Verder weegt de rechtbank de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft begaan en de persoon van verdachte mee, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij kennisgenomen van de rapportages en het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 26 september 2011 en 31 oktober 2002.
Het advies luidt een voorwaardelijke werkstraf. Gelet op de positieve ontwikkeling van verdachte en de resultaten die in het afgelopen jaar met behulp van MST en de MHS zijn behaald ziet de Raad geen reden voor verdere verlenging van de MHS.
De rechtbank neemt het advies van het BJAA en de Raad over en maakt dit tot de hare.
De eis van de officier van justitie is geformuleerd op basis van bewezenverklaring van een poging doodslag. De rechtbank zal verdachte voor dat feit ontslaan van alle rechtsvervolging. Alleen al daarom dient de op te leggen straf wezenlijk af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opleggen. Met de raadsman ziet de rechtbank in de persoon van verdachte aanleiding te volstaan met een proeftijd van een jaar.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd in zaak A, is [C] in de vordering niet-ontvankelijk.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op 1 (één) jaar gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart [C] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het – geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.P. van der Linden en Q.R.M. Falger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2012.
i.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [M] van de kinderrechter/rechter-commissaris van 21 november 2011, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [N] van de kinderrechter/rechter-commissaris van 21 november 2011, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 november 2012 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting
ii.Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2011129169-13 van 29 juni 2011, opgemaakt door [O], [functie] van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 november 2012 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting
iii.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [M] van de kinderrechter/rechter-commissaris van 21 november 2011, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 november 2012 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting
iv.Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2011129169-13 van 29 juni 2011, opgemaakt door [O], [functie] van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 8 november 2012 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting
v.Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2011129169-2 van 22 mei 2011, opgemaakt door [P] en [Q] beide [functie] van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de bevindingen van voornoemde verbalisanten.
vi.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, d.d. 10 juni 2011.
vii.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
viii.Pagina 13-14
ix.Pagina 16
x.Pagina 18
xi.De eigen waarneming van de rechtbank op het onderzoek ter terechtzitting d.d. 8 november 2012.