ECLI:NL:RBAMS:2012:BY8656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-1961 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag en maatwerk voor bijzondere doelgroepen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. H. Saygi. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze was afgewezen door verweerder op basis van een vermeende schending van de medewerkingsverplichting. Eiser was niet aangetroffen op de opgegeven adressen en was telefonisch niet bereikbaar, wat volgens verweerder leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende maatwerk heeft geleverd, zoals vereist voor bijzondere doelgroepen, waaronder daklozen en ex-gedetineerden. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder, dat bestond uit twee huisbezoeken en één telefoontje zonder nummerherkenning, niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. Bovendien was er geen schriftelijk of voicemailbericht achtergelaten voor eiser, waardoor hij niet in de gelegenheid was om zijn afwezigheid toe te lichten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerk en zorgvuldigheid in de behandeling van aanvragen voor bijstand, vooral voor kwetsbare groepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1961 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. B.B.A. Willering,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. H. Saygi.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser ontving in de periode 17 juli 2006 tot 31 juli 2006 een uitkering op grond van de WWB. Eiser is in de periode 4 juni 2011 tot en met 1 november 2011 gedetineerd geweest.
1.2. Op 12 december 2011 heeft eiser een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de WWB.
1.3. Verweerder heeft hierop een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woonsituatie en middelen van eiser. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen met afsluitdatum 8 februari 2012 (hierna: het rapport). In het rapport is vermeld dat eiser op 30 januari 2012 op het kantoor van de Dienst werk en inkomen (DWI) is verschenen voor een gesprek. Tijdens dit gesprek is op het informatieformulier “opgave verblijfslocatie dak- en thuisloze” een tweetal verblijfslocaties van eiser ingevuld. Eiser heeft voorts in de periode 27 december 2011 tot en met 30 januari 2012 verscheidende ingevulde “zevendagenformulieren” bij verweerder ingediend. Daarnaast heeft verweerder op
7 februari 2012 geprobeerd een huisbezoek af te leggen en getracht met eiser telefonisch in contact te komen.
1.4. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering afgewezen, op de grond dat eiser de medewerkingsverplichting heeft geschonden.
1.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser is niet aangetroffen op de door hem opgegeven adressen en hij was telefonisch niet bereikbaar. Daarom is het recht op bijstand van eiser niet vast te stellen, aldus verweerder.
1.6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Eiser heeft een verklaring gegeven waarom hij niet is aangetroffen op het door hem opgegeven adres. Eiser had verweerder wel willen terugbellen, maar dit was niet mogelijk omdat verweerder anoniem had gebeld. Het getuigt van onredelijke hardheid om op deze gronden iemands bijstandsaanvraag af te wijzen, aldus eiser.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
2.2. In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Voor de beantwoording van de vraag of eiser recht had op bijstand zijn controleerbare gegevens over zijn feitelijke woon- en leefsituatie van doorslaggevend belang. Dit geldt ook voor het beoordelen van het recht op bijstand van de adresloze (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juni 2008, LJN: BD3393). Het gaat hier om een besluit op een aanvraag om bijstand. Het was daarom aan eiser om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen.
3.2. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie ook CRvB 13 juli 2010, LJN: BN2458).
3.3. De rechtbank constateert dat op het informatieformulier “opgave verblijfslocatie dak- en thuisloze” is vermeld dat eiser verblijft op de volgende adressen:
[adres 1] te [plaats] (bij kennis [A]) en het adres [adres 2] te [plaats] (bij neef [B]). Op het door eiser ondertekende formulier is voorts vermeld dat hij tot ± 12.00 uur op beide adressen aanwezig is.
3.4. Niet in geschil is dat eiser behoort tot twee bijzondere doelgroepen als bedoeld in de door verweerder gehanteerde werkvoorschriften WWB, te weten de doelgroep van daklozen en de doelgroep van ex-gedetineerden. In paragraaf 4.8.2. “Specifiek beleid BD” van de werkvoorschriften WWB is overwogen dat een al te strikte toepassing van de regels op klanten die tot de bijzondere doelgroep behoren, vaak leidt tot onnodig opschorten of beëindigen van een uitkering. Voorts is vermeld dat, binnen de daarvoor gestelde kaders, maatwerk in zijn algemeenheid is vereist voor alle klanten van de DWI en dat dit voor klanten van de bijzondere doelgroep nog eens extra geldt.
3.5. Uit het rapport van 8 februari 2011 blijkt dat de handhavingsspecialisten van verweerder op 7 februari 2012 hebben getracht huisbezoeken af te leggen op de door eiser opgegeven adressen. Uit het rapport blijkt dat omstreeks 10.10 uur het eerste huisbezoek plaatsvond aan de [adres 2] en omstreeks 10.40 uur het tweede huisbezoek aan de [adres 1] en dat eiser beide keren niet is aangetroffen. Op het adres [adres 1] heeft [A] verklaard dat eiser soms en soms niet bij hem slaapt en dat hij een week geleden voor het laatst bij [A] heeft geslapen.
Voorts is als standpunt van handhaving vermeld dat eiser een aantal keer is opgebeld om hem te horen. De rechtbank constateert echter dat bij beide in de rapportage vermelde telefonische pogingen om eiser te bereiken het tijdstip 10.10 uur is vermeld. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat er slechts één keer is gebeld door de handhavingsspecialisten. Verder blijkt niet dat de handhavingsspecialisten een voicemailbericht hebben achtergelaten voor eiser, zodat hij kon terugbellen.
3.6. Niet in geschil is dat eiser de afspraak om tot circa 12.00 uur op het verblijfadres te verblijven, niet is nagekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder desondanks het besluit tot afwijzing van de bijstandsaanvraag onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Daarbij is van belang dat verweerder ingevolge zijn eigen werkvoorschriften maatwerk dient te leveren voor klanten van de bijzondere doelgroep. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek van verweerder feitelijk heeft bestaan uit het afleggen van een tweetal huisbezoeken en het eenmaal (zonder nummerherkenning) bellen naar eiser, en dat alles binnen een tijdsbestek van een half uur. Verder is geen schriftelijk of voicemailbericht voor eiser achtergelaten, zodat hij ook geen gelegenheid heeft gehad om, voorafgaande aan de afwijzing van zijn aanvraag, een nadere toelichting te geven op zijn afwezigheid op de opgegeven adressen. Een dergelijk onderzoek kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als het door verweerder voorgestane maatwerk.
3.7. Het bestreden besluit komt dan ook wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder dan ook opdragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
3.8. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot de rechtbank deze kosten op
€ 874,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. Kolkman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 november 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB