ECLI:NL:RBAMS:2012:BY8114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1113 (Alkmaar)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de gevolgen voor de WGA-uitkering

In deze zaak heeft eiser, die van 10 februari 2010 tot 10 april 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het UWV. Bij besluit van 4 november 2011 had het UWV de mate van eisers arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 23%, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage geen invloed had op de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering, die al was vastgesteld op basis van een eerdere beoordeling van 64%. De rechtbank concludeerde dat het resultaat dat eiser nastreefde, namelijk een hogere vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, geen feitelijke betekenis voor hem had, omdat dit niet zou leiden tot een hogere uitkering.

De rechtbank verwierp het standpunt van verweerder dat er wel procesbelang zou zijn voor eiser. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat procesbelang aanwezig moet zijn om tot een inhoudelijke beoordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde, in strijd was met de wet, omdat er geen procesbelang was. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk.

De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 december 2012, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1113
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Hilversum, eiser
(gemachtigde: mr. A.E.M. Klaver),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Almere), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Ermers).
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2011 heeft verweerder de mate van eisers arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van
31 oktober 2011 vastgesteld op 23%. De hoogte van de aan eiser tot 10 april 2013 toegekende loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) wijzigt niet door deze vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 15 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
1. Bij besluit van 6 juli 2010 is aan eiser op grond van de Wet WIA vanaf 10 februari 2010 een WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64%, hetgeen leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. In overeenstemming hiermee heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per
10 februari 2010 (tot 10 april 2013) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, die de eerste twee maanden wordt uitbetaald naar 75% van het zogenoemde WIA-maandloon groot € 2570,85 en daaropvolgend naar 70% van het WIA-maandloon.
2.1 Op 15 juni 2011 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij verweerder vanwege een verslechtering van zijn gezondheidssituatie.
2.2. Naar aanleiding van deze melding van eiser heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft op 14 juli 2011 een rapportage opgesteld. Ook is een gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de opgestelde FML van 20 mei 2010 is het laten vervallen van de urenbeperking. Vanwege de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige nieuwe functies geduid.
2.3. Naar aanleiding van eisers bezwaarschrift heeft de bezwaarverzekeringsarts op
12 maart 2012 een rapportage opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts de urenbeperking terecht heeft laten vervallen. De bezwaararbeidsdeskundige ziet geen aanleiding om het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige te wijzigen. Op grond van deze rapportages heeft verweerder de mate van eisers arbeidsongeschiktheid per 31 oktober 2011 vastgesteld op 23%.
3.1. De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt hiertoe dat het bestreden besluit niet leidt tot een wijziging in de hoogte van de op 10 februari 2010 aan eiser toegekende loongerelateerde uitkering, noch tot een wijziging van de duur van de uitkering die eindigt op 10 april 2013.
3.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de aanwezigheid van procesbelang bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. (Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 29 januari 2008, LJN: BC3264, en 24 november 2010, LJN: BO4946.)
4. Eiser heeft per 10 februari 2010 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser stelt zich op het standpunt dat de (bezwaar)verzekeringsarts de in de FML van 20 mei 2010 opgenomen beperkingen en urenbeperking ten onrechte heeft laten vervallen en dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd moet worden vastgesteld op 80 tot 100%.. Eiser stelt dat hij nog wel kan werken, maar minder uren dan waarvan de (bezwaar)verzekeringsarts uitgaat. De rechtbank leidt uit dit standpunt af dat eiser niet betoogt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA en hij dus geen aanspraak maakt op een IVA-uitkering.
5. De loongerelateerde uitkering die aan eiser is toegekend bedraagt een percentage van het WIA-dagloon zoals weergegeven onder overweging 1. De hoogte van de loongerelateerde uitkering is zolang de mate van arbeidsongeschiktheid per datum toekenning ten minste 35% bedraagt niet afhankelijk van het percentage dat betrokkene ongeschikt wordt geacht. Een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 en een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100 leiden - als geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid - tot een uitkering van gelijke hoogte. Dit betekent dat ook in het geval dat de gronden van eiser doel zouden treffen, in die zin dat de toegenomen arbeidsongeschikt zou leiden tot het aannemen van meer beperkingen en tot een hoger arbeidsongeschiktsheidpercentage dan thans is gedaan, dit niet leidt tot een hogere uitkering als dan door verweerder is vastgesteld. De in deze procedure bestreden verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage leidt ook niet tot een lagere uitkering.
6. Verweerder voert aan dat eiser wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Verweerder geeft aan dat eisers procesbelang is gelegen in het feit dat een eventuele wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 80% naar 80% of meer er toe kan leiden dat voor een recht op een loonaanvullingsuitkering niet meer behoeft te worden voldaan aan de inkomenseis van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA.
7. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 10 februari 2012 (LJN: BV6637), dat het door verweerder genoemde rechtsgevolg, te weten dat voor het recht op een loonaanvullingsuitkering niet meer behoeft te worden voldaan aan de inkomenseis van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA, geen beoogd rechtsgevolg van het bestreden besluit is. Aan het al dan niet aanwezig zijn van een inkomenseis komt pas een rol toe (als besliscomponent) wanneer moet worden besloten op welke uitkering ingevolge de Wet WIA eiser recht heeft na ommekomst van de loongerelateerde WGA-uitkering. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat de inkomenseis wordt geregeld in het artikel waarin wordt bepaald op welke uitkering een verzekerde recht heeft na de loongerelateerde WGA-uitkering. Tegelijk met het besluit over het recht op een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering, kan tegen de bij dat besluit vastgestelde inkomenseis – ook als deze niet anders luidt dan de inkomenseis die volgt uit het thans voorliggende bestreden besluit – in rechte worden opgekomen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het resultaat dat eiser in deze procedure nastreeft, ook indien dat tot gevolg zou hebben dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op een hoger percentage wordt gesteld, geen feitelijke betekenis voor hem kan hebben. Dit brengt met zich mee dat verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit vanwege de afwezigheid van procesbelang niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nu hij dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser en dit alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit meer te nemen op het bezwaar.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 437,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 november 2011 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.