Beschikking op het op 1 juni 2012 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 12.198 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [--],
thans gedetineerd in het Huis van bewaring “[locatie]”te [plaats],
verzoeker,
raadsman: mr. H.G. Koopman,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [A], lid van de meervoudige kamer, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal terechtzitting van 1 juni 2012 met daarbij de gewijzigde tenlastelegging in concept;
- de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 6 juni 2012;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 juni 2012, alwaar de rechtbank de raadsman en de rechter heeft gehoord. Verzoeker heeft afstand gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Als officier van justitie heeft mr. [B] namens mr. [C] het woord gevoerd.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
a) Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer [nummer]. Hij wordt verdacht van afpersing, subsidiair oplichting van twee taxichauffeurs.
b) Op 1 juni 2012 is een meervoudige kamer waarvan de rechter deel uitmaakt overgegaan tot voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting.
c) De rechter is overgegaan tot het verhoor van een getuige. De getuige heeft aangifte gedaan tegen verzoeker. Volgens de getuige is verzoeker op 20 december 2011 bij hem in de taxi gestapt en heeft hij hem aan het eind van een rit onder bedreiging van een mes gedwongen geld af te staan. De rechter heeft hem ondervraagd over de gebeurtenissen van die dag.
d) Vervolgens heeft de rechter de getuige erop gewezen dat hij bij de fotoconfrontatie op het politiebureau de dader heeft herkend.
e) De getuige heeft vervolgens verklaard: ‘Ik werd uitgenodigd om te verschijnen op het politiebureau. De oudste rechter vraagt mij of ik daarvoor heb gesproken met andere taxichauffeurs. Ja, vrienden waar ik altijd mee ben, wisten ervan. Er werden foto’s getoond en ik moest de dader aanwijzen. De
man die ik heb aangewezen, is ook de man die naast mij zit. Dit is de man uit de auto, die mijn geld heeft meegenomen”.
f) Vervolgens heeft de rechter aan de getuige gevraagd: “of hij tussen het moment van de overval en het moment dat hij foto’s op het politiebureau heeft gezien…”.
g) Daarop heeft de raadsman verklaard: “Ik maak bezwaar. De getuige heeft niets gezegd over een overval. Hij heeft het woord “overval”niet in de mond genomen. Ik vraag er akte van. De oudste rechter neemt op dit moment een standpunt in met betrekking tot de kwalificatie. Zij is vooringenomen”.
h) De rechter heeft hierop meegedeeld dat de vraagstelling wellicht ongelukkig is geweest, maar dat zij niet de schijn heeft willen wekken dat zij vooringenomen is. De getuige heeft inderdaad het woord “overval” niet gebruikt, aldus de rechter. De rechter heeft uitgelegd uit dat zij dat woord heeft gebruikt om het voorval waarvan de getuige aangifte heeft gedaan samen te vatten.
i) Daarop is het wrakingsverzoek ingediend.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.1 De rechter heeft zich vooringenomen getoond. Door het woord overval (of het meervoud daarvan) te gebruiken terwijl de getuige dat woord niet had gebruikt, heeft de rechter zich vooringenomen getoond.
2.2 Door net nadat de getuige had verklaard dat hij de dader had herkend, in die context, het woord overval te gebruiken, heeft de rechter de getuige beïnvloed. De rechter heeft daarmee een kwalificatie gegeven van de gebeurtenis als het primair ten laste gelegde feit en heeft te kennen gegeven geen waarde te hechten aan het verweer van verzoeker dat hij op 20 december 2011 niet in Amsterdam Oost is geweest. Dit verweer betreft ook het tweede ten laste gelegde feit.
3. De reactie van de rechter
Bij het horen van de getuige heeft zij het voorval, waarvan de getuige heeft verklaard slachtoffer te zijn, samengevat als “het moment van de overval”. Het gebruik van dit woord tijdens het getuigenverhoor suggereert op geen enkele wijze de betrokkenheid van verdachte daarbij en loopt bijvoorbeeld ook niet vooruit op de vraag of het voorval heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat de getuige zelf het woord “overval” niet in de mond heeft genomen, maakt daarbij geen verschil. De rechter heeft weersproken dat zij zich partijdig of vooringenomen heeft getoond. De vraag die zij aan de getuige nog had willen stellen was of de getuige door andere personen was aangezet om een bepaalde persoon aan te wijzen.
4. De reactie van de officier van justitie
Er was geen aanleiding voor de wraking. Het woord overval was niet de beste wijze waarop het voorafgaande kon worden samengevat, maar gelet op de gehele context waarin het is gezegd, was het duidelijk dat de rechter voorval bedoelde. De rechter heeft zich, ook qua houding, niet vooringenomen getoond.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partij-dig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet door-slaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
5.4 Het subjectieve criterium doet zich in deze zaak niet voor. Mr. Koopman heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat de zitting tot de gewraakte uitlating uiterst ordelijk was verlopen.
5.5 Onderzocht moet daarom nog worden of de aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert die objectief gerechtvaardigd is.
5.6 Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. In de context van het getuigenverhoor en de vraag die de rechter bedoelde te stellen is het duidelijk dat de rechter met het woord overval, het voorval heeft bedoeld waarover de getuige heeft verklaard. Het ging de rechter om de gebeurtenis of het tijdstip. Het had verzoeker ook duidelijk kunnen zijn dat zij dit heeft bedoeld. Zij heeft hiermee geen kwalificatie bedoeld te geven noch een oordeel over de strafbaarheid van het tenlastegelegde feit. Zij is heeft daarbij evenmin bedoeld vooruit te lopen op de vraag of verzoeker daarbij betrokken was zoals genoegzaam is gebleken uit de toelichting die zij ter zitting direct heeft gegeven.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de strafzaak van verzoeker met parketnummer [nummer] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter en mrs. C. von Meyenfeldt en T.P.J. de Graaf, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2012 (bij vervroeging) in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.