RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5105 GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. R.H. Bouwman,
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. R. Osterwald.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 18 september 2012.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. Feiten en omstandigheden
2.1. Verzoekster is eigenaresse van de woning gelegen op het perceel [adres] te [plaats]. Zij verhuurt de woning sinds december 2011 aan mevrouw [A] (huurster).
2.2. Bij brief van 29 augustus 2012 heeft de inspecteur van de politie [B] verweerder verzocht de woning te sluiten in het kader van de openbare orde en veiligheid. Daarbij is vermeld dat op 27 augustus 2012 in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen en dat een grote hoeveelheid verdovende middelen in beslag is genomen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder verzoekster op 17 september 2012 gehoord.
2.3. Bij besluit van 18 september 2012 heeft verweerder de woning gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 21 september 2012 voor de duur van drie maanden. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat blijkens de politierapportage van 29 augustus 2012 in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen.
2.4. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen omdat zij door de sluiting van de woning in ernstige financiële problemen terecht komt. Verzoekster had geen weet van de situatie in haar woning en wordt dus buiten haar schuld getroffen en onevenredig in haar belangen geschaad. Nu geen sprake is van overlast in de buurt dient haar belang zwaarder te wegen dan het belang van de openbare orde, aldus verzoekster.
3.1. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woning of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
3.3. Op grond van artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
3.4. Op grond van artikel 5:24, vierde lid, van de Awb dient in het besluit tot toepassing van bestuursdwang een termijn te worden gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging van het bevel, in dit geval zijnde de daadwerkelijke sluiting van overheidswege, kan voorkomen door zelf tot sluiting over te gaan. Op grond van het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat naarmate de kans groter is dat het besluit in bezwaar stand houdt, de belangen van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit zwaarder zullen wegen. De voorzieningenrechter ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of het besluit in rechte stand zal kunnen houden.
4.2. Vast staat dat in de woning van eiseres in meer dan één ruimte een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen en dat 472 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet, zijn aangetroffen. Gelet op deze aangetroffen hoeveelheid heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de hennep werd gekocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig was. Verweerder was dan ook op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
4.3 Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder, om het uitoefenen van bestuursdwang te rechtvaardigen, geen bewijs hoeft te leveren van overige omstandigheden die er op wijzen dat de openbare orde in gevaar is. Ook in het geval verweerder overgaat tot sluiting van een woning hoeven dergelijke omstandigheden niet bewezen te worden. Het enkele aantreffen van een grote partij hennep en een in werking zijnde hennepplantage brengt met zich mee dat er gevaar is voor de openbare orde, omdat sprake is van een ernstig strafbaar feit en er zich in en rond de woning personen ophouden die zich aan dit strafbaar feit schuldig hebben gemaakt.
4.4. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2005-2006, 30 515, nr. 3, p. 8-9) bij de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet dient dit artikel onderdeel uit te maken van vooraf vastgesteld beleid, waaraan een zogenoemd stappenplan is gekoppeld waarin nauwkeurig is aangegeven bij welke overtreding, door wie en met wel juridisch instrumentarium en met welke consequenties wordt opgetreden. Het sluiten van een woning betreft in dit stappenplan een ultimum remedium. Hieruit volgt dat aan het opteren voor deze maatregel en de motivering hiervan zwaarwegende eisen worden gesteld. Verweerder heeft ten aanzien van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet voor wat betreft woningen geen beleid vastgesteld. Verweerder is blijkens het besluit van 18 september 2012 en de ter zitting gegeven nadere toelichting met onmiddellijke spoed tot sluiting van de woning van verzoekster voor drie maanden overgegaan op grond van het volgende. In de woning is een zeer grote hoeveelheid hennepplanten aangetroffen en meer dan één professioneel opgezette kwekerij. Een dergelijke hoeveelheid hennep levert een ernstig gevaar op voor de openbare orde en de volksgezondheid. Bij een dergelijke hoeveelheid drugs moet bovendien ernstig rekening worden gehouden met overige criminele activiteiten in en in de omgeving van de woning. Met de door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden beschermde persoonlijke levenssfeer is in het onderhavige geval geen rekening gehouden, omdat de woning niet wordt bewoond. Sluiting voor de duur van drie maanden is bedoeld om een signaal af te geven aan de buitenwereld dat de woning niet (langer) als verkoop-, aflever- of opslagruimte voor drugs kan worden gebruikt. Op basis van ervaringen die in de praktijk zijn opgedaan is een periode van minimaal drie maanden nodig om de loop van personen die zich op een of andere manier met deze hennepkwekerij (hebben) beziggehouden weg te nemen. Ter zitting heeft verweerder daarnaast naar voren gebracht dat – in afwachting van het landelijke beleid inzake coffeeshops – (nog) geen sprake is van vastgesteld beleid, maar dat sprake is van een bestendige gedragspraktijk die ook in dit geval is gevolgd. Het feit dat verzoekster niet bekend was met de aanwezigheid van de hennepkwekerij en drugs in de woning is in dit kader niet van belang.
4.5. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat, gezien wat verweerder ter onderbouwing van het besluit heeft gesteld, verweerder tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden heeft kunnen overgaan en een lichtere of andere maatregel van bestuursdwang achterwege heeft kunnen laten. Nu verzoekster de woning niet bewoont heeft verweerder daarbij in redelijkheid het belang van de openbare orde zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoekster om over de woning te kunnen beschikken. Daarnaast heeft verweerder het belang dat met sluiting wordt gediend in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de – volgens verzoekster negatieve – uitstraling die de gesloten woning heeft.
4.6. Gelet op het voorgaande zal het besluit van 18 september 2012 naar verwachting in bezwaar kunnen standhouden. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe af. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat evenmin aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Wevers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
Coll: JV
D: B
SB