ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/525026-08 (beschikking)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen overdracht van gevangenisstraf aan Franse autoriteiten

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 13 november 2012, werd het bezwaarschrift van de veroordeelde behandeld. De veroordeelde, geboren in 1982 en van Franse nationaliteit, was gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum in Nederland. Het bezwaarschrift richtte zich tegen het voornemen van de Minister van Veiligheid en Justitie om de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 12 jaar over te dragen aan de Franse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat het initiatief tot overdracht niet van het Openbaar Ministerie was uitgegaan, en dat er geen met redenen omkleed advies was gegeven zoals vereist door artikel 51 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De rechtbank concludeerde dat de Minister geen belangenafweging had gemaakt, wat noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde onder psychotherapeutische behandeling was en dat deze behandeling zou worden verstoord door de overdracht naar Frankrijk. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond, omdat de Minister niet in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen. De beslissing werd genomen na een hoorzitting op 30 oktober 2012, waarbij de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie aanwezig waren. De rechtbank benadrukte het belang van de voortzetting van de behandeling van de veroordeelde in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/525026-08
RK nummer: 12/6731
BESCHIKKING
op het op 28 september 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift, met bijlagen, op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) van:
[veroordeelde],
Geboren op [1982] te [plaats] en van Franse nationaliteit,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum in [plaats],
hierna verder te noemen: de veroordeelde.
1. Procesgang.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2012 veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. C.A. Lucardie, advocaat te Den Haag, en de officier van justi¬tie mr. K. van der Schaft in raadka¬mer ge¬hoord. De veroordeelde is bijgestaan door een tolk in de Franse taal.
Het bezwaarschrift richt zich tegen het voornemen van de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna ook: de Minister) van 19 september 2012 om de verdere tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf van 12 jaar over te dragen aan de Franse autoriteiten.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.
De rechtbank heeft, naast voormeld bezwaarschrift en de daarbij gevoegde bijlagen, waaronder het in de Franse taal gestelde, aan veroordeelde gerichte voornemen tot overdracht van
19 september 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie, gezien:
- het vonnis van deze rechtbank van 19 september 2008;
- de beschikking tot ongewenstverklaring van veroordeelde van de Staatssecretaris van Justitie van 18 mei 2009;
- het schrijven van de Minister van Veiligheid en Justitie van 10 november 2011, met bijlagen, gericht aan de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam;
- het schrijven van 20 december 2011, met bijlagen, van de officier van justitie, werkzaam bij het arrondissementsparket te Amsterdam, aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie;
- een schrijven van veroordeelde aan de officier van justitie van 24 april 2012;
- een schrijven van de raadsvrouw van veroordeelde aan de officier van justitie van 25 juli 2012;
- een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 19 september 2012 aan de raadsvrouw van veroordeelde, inhoudende het voornemen tot overdracht van de veroordeelde;
- het proces-verbaal van verhoor van de veroordeelde, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam van 26 september 2012;
- een schrijven van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 17 oktober 2012;
- een aanvulling op het bezwaarschrift van 22 oktober 2012 en de daarbij gevoegde bijlage;
- een mail van 22 oktober 2012 van [A] van het Ministerie van Veiligheid en Justitie;
- een in de Franse taal gestelde e-mail van [B], werkzaam voor de Franse autoriteiten, van 30 oktober 2012.
2. Ontvankelijkheid
Het bezwaarschrift is binnen de gestelde termijn van 14 dagen na ontvangst van de kennisgeving van het voornemen ingediend. Ook overigens voldoet het bezwaarschrift aan de eisen. Het is dan ook ontvankelijk.
3 Beoordeling van het bezwaarschrift
De raadsvrouw heeft zich namens veroordeelde op het standpunt gesteld dat de overdracht van de strafexecutie niet in het belang is van een goede rechtsbedeling en dat de Minister van Veiligheid en Justitie de belangen niet juist heeft afgewogen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat veroordeelde als volgt gediagnosticeerd is: Een ernstige PTSS en een depressieve stoornis bij een man met een zeer negatief zelfbeeld en vroege hechtingsproblemen. Zowel de ernst van het delict als de ontwrichtende impact op de psychische gesteldheid van veroordeelde rechtvaardigen de huidige psychotherapeutische behandeling. Veroordeelde heeft er blijk van gegeven elke inspanning te willen plegen om de behandeling goed te laten verlopen. Het is van groot belang dat veroordeelde zijn behandelingen in het PPC kan voortzetten. Deze behandelingen zullen worden doorkruist als veroordeelde naar Frankrijk wordt overgebracht. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat rekening dient te worden gehouden met een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring van veroordeelde. Een opheffing van deze ongewenstverklaring ligt in de rede nu er geen sprake is van een actuele, voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. In geval van opheffing zal de instemming van veroordeelde voor de overbrenging vereist zijn, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw verzoek primair het bezwaar gegrond te verklaren, subsidiair tot aanhouding van het verzoek tot de beslissing is genomen op het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring en meer subsidiair te bepalen dat de Minister voordat hij de Franse autoriteiten verzoekt om overname de zekerheid verstrekt dat veroordeelde in Frankrijk niet langer in detentie verblijft dan hij in Nederland zou verblijven en dat hem in Frankrijk dezelfde behandeling wordt geboden als hij in Nederland heeft en zou ondergaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 51 van de WOTS is - voor zover hier van belang - bepaald dat, als het openbaar ministerie het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht dat een vreemde Staat een door de Nederlandse rechter opgelegde straf of maatregel ten uitvoer legt of verder ten uitvoer legt, het, onder overlegging van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis of arrest en eventuele andere met het oog op de tenuitvoerlegging van belang zijnde stukken, aan Onze Minister een met redenen omkleed advies geeft tot overdracht van de tenuitvoerlegging aan die Staat.
Op grond van artikel 52, tweede lid, van de WOTS dient de rechtbank na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift te onderzoeken of de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van de veroordeelde gegrond is op de stelling dat het belang van veroordeelde bij voortzetting van zijn behandeling in Nederland doorslaggevend dient te zijn. Op 26 september 2012 heeft veroordeelde dit ook kenbaar gemaakt bij de rechter-commissaris.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van veroordeelde gegrond dient te worden verklaard. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
Allereerst blijkt op grond van het dossier niet dat het initiatief tot overdracht, ondanks het bepaalde in artikel 51 van de WOTS, in deze zaak van het Openbaar Ministerie is uitgegaan. Uit het dossier blijkt dat het Ministerie van Veiligheid bij schrijven van 10 november 2011 aan de officier van justitie gevraagd heeft of deze in beginsel positief staat tegenover een verzoek om overdracht op grond van artikel 3 van het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 18 december 1997. Bij een positief advies wordt het Openbaar Ministerie vervolgens verzocht om diverse stukken te overleggen. Op 20 december 2011 heeft de Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Amsterdam bericht dat zij in beginsel geen bezwaar tegen de overdracht heeft en heeft zij voldaan aan het verzoek om stukken over te leggen.
Deze brief van 20 december 2011 kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een met redenen omkleed advies als bedoeld in artikel 51 van de WOTS worden beschouwd. De officier van justitie heeft in deze brief slechts aangegeven dat zij in beginsel geen bezwaar heeft tegen een overdracht. Dit is niet aan te merken als een met redenen omkleed advies. De officier van justitie heeft geen argumenten opgegeven voor de overdracht noch een zelfstandig oordeel gegeven over de vraag of overdracht met het oog op een goede rechtsbedeling gewenst is.
Verder blijkt uit het voornemen van de Minister van 19 september 2012 niet dat de Minister op enige wijze - hoe summier dan ook - een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de belangen van een goede rechtsbedeling én de veroordeelde in ogenschouw zijn genomen.
Het enkele noemen van de van belang zijnde wetsartikelen waaruit de resocialisatiegedachte zou blijken en het vermelden van de omstandigheid dat veroordeelde op 18 mei 2009 ongewenst is verklaard, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende blijk van een belangenafweging. Dit klemt temeer nu het voornemen voor de overdracht aan Frankrijk drie jaar na de veroordeling van veroordeelde op 19 september 2008 volgt. Veroordeelde is dus al enige tijd onder psychotherapeutische behandeling.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de Minister van Veiligheid en Justitie onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen voornemens te zijn de Franse autoriteiten te verzoeken de verdere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 12 jaar over te nemen.
Hetgeen voor het overige door de raadsvrouw is aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
3. Toepasselijke wetsartikelen.
Artikel 3 van het Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 18 december 1997
Artikel 52 van de WOTS
4. Beslissing.
Verklaart het bezwaarschrift gegrond.
Deze beschikking is gegeven door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J.O. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier
en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank en kamer op 13 november 2012.