ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706819-12 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrestant

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2012 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Substituut Procureur des Konings te Dendermonde, België. De zaak betreft de overlevering van de opgeëiste persoon, die in België is geboren en momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon een strafrestant van 176 dagen moet uitzitten, gebaseerd op verschillende vonnissen van de correctionele rechtbanken in België. De rechtbank heeft geconstateerd dat voor twee vonnissen geen overlevering wordt verzocht, terwijl het strafrestant wel op deze vonnissen is gebaseerd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank niet kan beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf de opgeëiste persoon nog moet uitzitten met betrekking tot deze vonnissen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Belgische nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen, beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat voor het feit van verboden wapendracht geen overlevering kan plaatsvinden, omdat de straf daarvoor in Nederland minder dan twaalf maanden bedraagt.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan voor de feiten waarvoor de overlevering is verzocht, maar heeft de overlevering geweigerd voor het feit van verboden wapendracht. De rechtbank heeft benadrukt dat de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat verantwoordelijk zijn voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf, en dat de opgeëiste persoon niet in Nederland het strafrestant kan uitzitten. De uitspraak is gedaan in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, waaronder de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706819-12 (EAB II)
RK nummer: 12/6724
Datum uitspraak: 2 november 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 september 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2012 door de Substituut Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (België) op [1976],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie], Huis van Bewaring [locatie] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 oktober 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen en opgelegde gevangenisstraffen:
1. Correctionele rechtbank te Dendermonde van 14 april 1999: 4 jaar
2. Correctionele rechtbank te Dendermonde van 5 juli 2004: 12 maanden
3. Correctionele rechtbank te Dendermonde van 14 juli 2006: 6 maanden
4. Correctionele rechtbank te Dendermonde van 28 nov 2006: 3 maanden
5. Correctionele rechtbank te Dendermonde van 28 nov 2006: 3 maanden
6. Correctionele rechtbank te Dendermonde van 14 nov. 2007: 2 jaar
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vermeldde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 176 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank heeft geconstateerd dat door het de Procureur des Konings bij de rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen op 6 september 2012 eveneens een EAB is uitgevaardigd voor de executie van het vonnis van de correctionele Rechtbank te Mechelen van 1 oktober 2007. Daarbij is aangegeven dat het strafrestant van 176 dagen gebaseerd is op de volgende vonnissen:
- Correctionele rechtbank Dendermonde van 14 april 1999 (4 jaar gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Turnhout van 7 april 2003 (4 maanden gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Dendermonde van 5 juli 2004 (12 maanden gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Dendermonde van 14 juli 2006 (6 maanden gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Dendermonde van 28 november 2006 (3 maanden gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Dendermonde van 28 november 2006 (3 maanden gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Mechelen van 1 oktober 2007 (7 maanden gevangenisstraf)
- Correctionele rechtbank Dendermonde van 14 november 2007 (2 jaar gevangenisstraf)
- Hof van Beroep Antwerpen van 12 januari 2012 (6 maanden gevangenisstraf).
Met de officier van justitie constateert de rechtbank dat, beide EAB’s in samenhang bezien, voor het vonnis van de correctionele Rechtbank Turnhout en het Hof van Beroep Antwerpen geen overlevering wordt gevraagd, terwijl het strafrestant van 176 dagen blijkbaar wel mede op deze vonnissen is gebaseerd. De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van het restant van de vrijheidsstraf de opgeëiste persoon geacht moet worden nog uit te zitten met betrekking tot het vonnis van de correctionele Rechtbank Turnhout en het Hof van Beroep Antwerpen. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot de verzochte vonnissen voor zover daarvoor overlevering wordt toegestaan te beperken.
4.1. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Ten aanzien van de vonnissen van 14 april 1999, 5 juli 2004,14 juli 2006, 14 november 2007:
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, 20 en 23, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Oplichting
Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2. Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Ten aanzien van de beide vonnissen van 28 november 2006 :
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Ten aanzien van feit – verboden wapendracht, te weten een matrak (de rechtbank begrijpt een soort gummiknuppel) – is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat voor dit feit geen overlevering kan volgen. Op dit feit staat naar Nederlands recht immers een vrijheidsstraf met een maximum van minder dan twaalf maanden.
De rechtbank stelt vast dat de overige feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering in zoverre te worden toegestaan. Voor het feit van het vonnis van 28 november 2006 dat ziet op de verboden wapendracht moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
Voorts overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar paragraaf 3 van deze uitspraak, dat zij eveneens niet kan beoordelen welk gedeelte van het restant van de vrijheidsstraf de opgeëiste persoon geacht moet worden nog uit te zitten met betrekking tot het vonnis van de correctionele Rechtbank Turnhout en het Hof van Beroep Antwerpen. Dit staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot de vonnissen waarvoor overlevering wordt toegestaan te beperken.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het verzoek van de opgeëiste persoon om het strafrestant in Nederland te mogen uitzitten toe te wijzen.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, en 7 van de OLW.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Koning te Dendermonde (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het feit verboden wapendracht van het vonnis van 28 november 2006.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]