Parketnummer: 13/851119-11 (Promis)
Datum uitspraak: 21 november 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer (Europese Kamer Strafrecht), in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2012. Verdachte liet zich op de terechtzitting van 7 november 2012 vertegenwoordigen door zijn raadslieden mrs. J.W. Soeteman en C.J. Nierop, die hij daartoe volmacht had gegeven. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat de raadslieden van verdachte naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 7 november 2012, ten laste gelegd dat
1.
hij op 1 oktober 2011 te Amsterdam (op het Spui) opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 5 van de Wet op de Openbare Manifistaties, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, immers heeft hij, verdachte toen en aldaar (in strijd met voornoemd voorschrift) gezichtsbedekkende en/of beschermende kleding gedragen;
(artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 1 oktober 2011 te Amsterdam heeft gehandeld in strijd met een door de burgemeester op grond van artikel 5 lid 1 Wet openbare manifestaties gegeven voorschrift en/of beperking, immers heeft verdachte aan een toen aldaar gehouden demonstratie en/of samenkomst deelgenomen, althans was hij daarbij aanwezig, terwijl hij beschermende kleding en/of gezichtsbedekkende kleding of middelen droeg;
(artikel 11 lid 1 onder b Wet Openbare Manifestaties)
2.
hij op of omstreeks 01 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk, toen (een) aldaar dienstdoende politieambtena(a)r(en) een onbekend gebleven persoon als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, met geweld door eenmaal of meermalen op een/de arm(en) van die politiemabtena(a)r(en) te slaan en/of te stompen en/of eenmaal of meermalen schoppende en/of trappende bewingen heeft gemaakt in de richting van het
lichaam van die politieambtena(a)r(en) (om te verijdelen, dat genoemde onbekend gebleven persoon werd opgebracht) en aldus het wegvoeren van genoemde onbekend gebleven persoon door eerstgenoemde politieambtena(a)r(en) heeft belet, belemmerd of verijdeld;
(artikel 184 Wetboek van strafrecht)
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
4.1.1 De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
4.1.2 Op de internetsite www.indymedia.nl, die algemeen bekend staat als spreekbuis van de kraakbewegingii, verschijnen in de loop van september 2011 aankondigingen van een demonstratie die op 1 oktober 2011 op het Spui te Amsterdam zal worden gehouden onder het motto "we zijn er nog steeds - 1 jaar kraakverbod".iii
4.1.3 Op 30 september 2011 is de demonstratie nog niet aangemeld bij de gemeente Amsterdam. Op diezelfde datum stelt de burgemeester van Amsterdam naar aanleiding van de genoemde internetaankondigingen op basis van artikel 5 Wet openbare manifestaties (hierna: WOM) een aantal voorschriften en beperkingen aan de aangekondigde demonstratie, stellende dat de vrees bestaat voor ernstige wanordelijkheden zoals die hebben plaatsgevonden bij een demonstratie tegen het kraakverbod op 1 oktober 2010.iv
4.1.4 Deze voorschriften en beperkingen houden in, voor zover hier relevant, dat:
- de demonstratie niet is toegestaan op het Spui;
- geen middelen aanwezig mogen zijn waarmee het politieoptreden kan worden gehinderd, zoals duidelijk zichtbare beschermende kleding (zoals scheen- of armbeschermers) of helmen;
- het dragen van gezichtsbedekkende kleding of middelen, zoals in ieder geval bivakmutsen en helmen, niet is toegestaan.
4.1.5 De voorschriften en beperkingen worden op dezelfde datum, 30 september 2011, verspreid via diverse media, waaronder de lokale televisiezender AT5 en de genoemde internetsite www.indymedia.nlv.
4.1.6 Nog op 30 september 2011 reageert een woordvoerder van de krakers in een interview dat wordt uitgezonden op AT5 op de voorschriften en beperkingen van de burgemeestervi. Ook op de site www.indymedia.nl wordt gereageerd, via anonieme berichtenvii.
4.1.7 Op 1 oktober 2011 demonstreert daadwerkelijk een groep krakers op het Spui te Amsterdam tegen de kraakwet.viii.
4.1.8. Verbalisant [A] wijst collega's tijdens de demonstratie een man aan die zich aan het plegen van openlijk geweld tegen [A] zou hebben schuldig gemaakt. De agenten houden hierop deze man, naar later blijkt verdachte, aan. Bij de veiligheidsfouillering treffen zij bij verdachte op elke onderarm een houten lat aan, die met plakband is vastgeplakt, volgens de verbalisanten kennelijk ter bescherming.ix
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Gezien de lex specialis-regel dient verdachte voor de overtreding van artikel 184 Sr (eerste deel feit 1) echter te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor feit 2 bestaat voldoende bewijs gelet op de verklaring van verbalisant. Deze verklaring is kort na het voorval afgelegd en is uitgebreid en duidelijk en kan daardoor als betrouwbaar worden aangemerkt. Verdachte heeft daar met zijn beperkte verklaring weinig tegenover aangevoerd.
4.3 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
Het verwijt van het niet opvolgen van een ambtelijk bevel (eerste onderdeel van feit 1) kan niet bewezen worden verklaard, omdat:
- van een bevel geen sprake was, en
- de WOM geen (al dan niet gemandateerde) bevoegdheid tot het doen van een vordering krachtens wettelijk voorschrift in de zin van artikel 184 Sr biedt.
Voor beide ten laste gelegde onderdelen moet vrijspraak volgen, omdat:
- verdachte niet bekend was met de beschikking van de burgemeester en hij daarmee ook niet bekend had hoeven zijn, en
- van een rechtsgeldig bevel geen sprake is.
Verder is er onvoldoende bewijs dat verdachte duidelijk waarneembare beschermende kleding droeg.
Met betrekking tot de overtreding van artikel 184 Sr dient verdachte bovendien van alle rechtsvervolging te worden ontslagen, omdat hij, zoals het Hof Amsterdam eerder reeds heeft beslist, had moeten worden vervolgd voor overtreding van de specifiekere strafbepaling in de WOM, een zogenaamde lex specialis.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van feit 2 dient vrijspraak te volgen, onder meer op de grond dat sprake is van onvoldoende bewijs, mede gelet op de ontkennende verklaring van verdachte.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bespreekt de verweren van de verdediging die zien op de bestanddelen bevel en bevoegdheid krachtens wettelijk voorschrift, gezamenlijk, nu ze zich hiervoor lenen.
De rechtbank stelt hierbij het volgende vast.
4.4.1 Bevel burgemeester, bevoegdheid krachtens wettelijk voorschrift
Ten aanzien van het geschrift getiteld "voorschriften en beperkingen van de burgemeester op basis van artikel 5 van de Wet op de Openbare Manifestaties", waaruit hiervoor reeds in rubriek 4.1 is geciteerd, volgt uit het dossier - en is niet betwist door de verdediging - dat het op 30 september 2011 is ondertekend door de burgemeester van Amsterdam. Het bestaat naast enkele overwegingen uit een aantal (deels reeds geciteerde) voorschriften en beperkingen die alle verboden op bepaalde gedragingen of handelingen inhouden voor deelnemers aan de aangekondigde demonstratie op 1 oktober 2011 op het Spui te Amsterdam.
Conclusie
De voorschriften en beperkingen in het geschrift van de burgemeester kunnen dus worden aangemerkt als een bevel in de zin van artikel 184 Sr. Het geschrift bevat immers een verbod van bepaalde nader omschreven gedragingen, gespecificeerd naar tijd en plaats. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat een bevel of vordering een gebod of verbod moet inhouden en is voldaan aan de vereiste concreetheid.
Voorts is het bevel, zo blijkt uit de titel van het geschrift en de verdere inhoud, gebaseerd op artikel 5 van de WOM. Dit artikel bepaalt dat de daarin omschreven bevoegdheid om voorschriften of beperkingen te stellen is toebedeeld aan de burgemeester. Daarmee is het bevel gedaan krachtens wettelijk voorschrift, namelijk artikel 5 WOM, en is het, omdat de burgemeester degene is geweest die het heeft afgekondigd, gegeven door de ambtenaar die daartoe bevoegd was. Dat ondergeschikten van de burgemeester, te weten de politie, het bevel ter plaatse hebben gehandhaafd, maakt het voorgaande niet anders. De op deze punten gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
Het verweer dat ziet op de vraag, zo begrijpt de rechtbank het verweer, of de door de burgemeester geformuleerde voorschriften naar hun aard en inhoud als verbindend kunnen worden aangemerkt, leidt bij het slagen ervan niet tot vrijspraak, maar tot het ontbreken van strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit. Om die reden zal de rechtbank het verweer niet op deze plaats, maar hierna, bij de strafbaarheid van het feit, bespreken, zo zij daaraan toekomt.
4.4.3 Bekendheid met bevel burgemeester
Voorts is als verweer gevoerd dat verdachte niet bekend was met het bevel en hij daarmee ook niet bekend had hoeven zijn.
Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft de burgemeester zijn bevel op 30 september 2011 via verschillende (lokale) media kenbaar gemaakt en is nog diezelfde dag publiekelijk namens de kraakbeweging op (de voorschriften en beperkingen uit) het bevel gereageerd. Bovendien blijkt uit de inhoud van die reacties dat de voorschriften beroering binnen de beweging veroorzaakten. De personen, onder wie verdachte, die de volgende dag hebben deelgenomen aan de demonstratie van die krakersbeweging, waren dus ervan op de hoogte dat de burgemeester voorschriften had gesteld. Voor zover verdachte zich erop beroept dat hij niet van de precieze inhoud van die voorschriften op de hoogte was, stuit dat verweer af op de eigen verantwoordelijkheid van verdachte zich daarover te informeren. Het antwoord op de vraag of van een rechtsgeldige bekendmaking als bedoeld in de WOM sprake is, blijft hierbij in het midden.
4.4.4 Beschermende kleding
Het verweer dat vrijspraak moet volgen omdat verdachte geen "duidelijk zichtbare beschermende kleding" heeft gedragen, kan onbesproken blijven, omdat die zinsnede niet ten laste is gelegd. Wel is ten laste gelegd, voor zover hier relevant, dat verdachte beschermende kleding heeft gedragen.
De twee houten latten die aan de onderarmen van verdachte waren bevestigd, kunnen in beginsel niet als beschermende kleding worden aangemerkt. Aangezien de voorschriften en beperkingen van de burgemeester echter expliciet "duidelijk zichtbare beschermende kleding (zoals scheen- of armbeschermers)" inhouden, begrijpt de rechtbank dat de officier van justitie bij het begrip beschermende kleding het oog heeft gehad op de betekenis zoals de burgemeester deze heeft gebruikt. Daarmee kan het bestanddeel "beschermende kleding" bewezen worden verklaard.
4.4.5 Vrijspraak feit 2
Als bewijs voor de onder 2 ten laste gelegde wederspannigheid bevindt zich in het dossier het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door één verbalisant, te weten verbalisant [A], die in dat proces-verbaal verklaart over jegens hemzelf uitgeoefend geweld. Ondersteunend bewijs ontbreekt. Dat betekent dat er onvoldoende bewijs is om tot bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 1 oktober 2011 te Amsterdam op het Spui opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 5 van de Wet op de Openbare Manifestaties door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, immers heeft hij, verdachte toen en aldaar beschermende kleding gedragen;
op 1 oktober 2011 te Amsterdam heeft gehandeld in strijd met een door de burgemeester op grond van artikel 5 lid 1 Wet openbare manifestaties gegeven voorschrift en/of beperking, immers heeft verdachte aan een toen aldaar gehouden demonstratie deelgenomen, terwijl hij beschermende kleding en middelen droeg.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
6.1 Ten aanzien van het eerste onderdeel van het bewezen verklaarde
Met de officier van justitie en de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat het eerste onderdeel van het bewezenverklaarde niet als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De bewezen verklaarde gedraging is immers tevens in een speciaal wetsartikel ('geprivilegieerde specialis'), te weten artikel 11 in samenhang met artikel 5 van de WOM, strafbaar gesteld. Dat van een 'geprivilegieerde specialis' sprake is, zoals het gerechtshof Amsterdam eerder oordeelde in zijn arresten van 20 april 2012, blijkt uit het lagere strafmaximum dat op artikel 11 WOM is gesteld en uit de toelichting op de WOM, die enerzijds de vrijheid van betoging voorop stelt en anderzijds met inachtneming van artikel 2 WOM vooraf voorschriften en beperkingen toelaat.
Nu sprake is van een speciaal wetsartikel dat op het bewezenverklaarde van toepassing is, kan de rechtbank het handelen van verdachte niet als een overtreding van artikel 184 Sr kwalificeren, zodat dit onderdeel van het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert. Daarom dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het eerste onderdeel.
6.2 Ten aanzien van het tweede onderdeel van het bewezen verklaarde
6.2.1 Het voorgaande geldt niet voor het tweede deel van het bewezenverklaarde, nu het hierbij juist om vervolging op grond van de bedoelde geprivilegieerde specialis gaat. Bij de beoordeling van de strafbaarheid van dit bewezen verklaarde feit komt de rechtbank in de eerste plaats toe aan de vraag of sprake was van een rechtmatig bevel, met andere woorden of de bevoegdheid van de burgemeester op de juiste, voorgeschreven wijze is uitgeoefend.
Daarbij geldt het volgende.
6.2.2 Artikel 5, eerste lid, van de WOM bepaalt dat de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen kan stellen (of een verbod kan geven). Onder een kennisgeving in de zin van de WOM en de APV Amsterdam, waarin ingevolge artikel 3 WOM nadere regels over kennisgevingen zijn gesteld, wordt verstaan een melding aan de gemeente van degene die voornemens is een samenkomst te houden. In casu was, zo blijkt uit de mededeling bij het tweede gedachtestreepje in het bevel van de burgemeester zelf, geen sprake van een dergelijke kennisgeving. Onder een kennisgeving als bedoeld in artikel 5 van de WOM kan niet mede worden verstaan een publieke aankondiging van dat voornemen, zoals in dit geval een aankondiging op internet. Dat betekent dat in dit geval niet is voldaan aan de voorwaarde die artikel 5, eerste lid, van de WOM aan uitoefening van de bevoegdheid stelt. Tevens is daarmee niet voldaan aan de beperkingen die ten aanzien van het stellen van voorschriften voor het houden van demonstraties voortvloeien uit artikel 9 van de grondwet en het in het EVRM tot uiting gebrachte fundamentele recht op betoging. De burgemeester heeft het bevel dus onbevoegd gegeven en daarmee was het onrechtmatig.
6.2.3 De vraag is nog of het geschrift van de burgemeester beschouwd kan worden als een aankondiging van aanwijzingen die de burgemeester op grond van artikel 6 tijdens een betoging kan geven. Die lezing van het geschrift vloeit echter niet voort uit de aanhef ervan, die uitdrukkelijk artikel 5 als basis noemt. Bovendien is onvoldoende duidelijk hoe de aanwijzingen dan tijdens de betoging zijn gegeven en hoe die bevoegdheid dan was gemandateerd. Voorts is in het hier besproken onderdeel van het bewezenverklaarde als grondslag voor het uitoefenen van de bevoegdheid slechts artikel 5 WOM ten laste gelegd en bewezen verklaard. Het eerste deel van het ten laste gelegde bood mogelijk de ruimte ("in elk geval krachtens wettelijk voorschrift") ook artikel 6 WOM in het oordeel te betrekken. Dat deel levert echter reeds om een andere reden geen strafbaar feit op, zoals hiervoor geoordeeld in rubriek 6.1.
6.2.4 Ten slotte is het, gelet op het fundamentele karakter van het recht op demonstreren en de mede uit het EVRM volgende noodzaak beperkingen daarop kritisch te beoordelen, van groot belang dat van beperkende bevoegdheden op de juiste en voorgeschreven wijze gebruik wordt gemaakt. Dat de burgemeester in dit geval - mogelijk welwillend - de demonstratie niet heeft willen verbieden en het doorgaan daarvan heeft willen bevorderen, zoals uit de overwegingen in het bevel zou kunnen worden afgeleid, maakt dat niet anders.
6.2.5 Door het oordeel dat sprake is van een onrechtmatig bevel kan een overtreding van een voorschrift dat onderdeel uitmaakt van dat bevel, niet als strafbaar feit worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte terzake van het bewezenverklaarde dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3 Duidelijk zichtbare beschermende kleding
Dezelfde conclusie geldt voor het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit dat verdachte beschermende kleding droeg. De voorschriften en beperkingen zoals opgesteld door de burgemeester schrijven immers voor dat sprake moet zijn van "duidelijk zichtbare beschermende kleding". Dat kan niet uit bewijsmiddelen volgen, zoals ook de raadslieden hebben betoogd, waardoor het bewezen verklaarde geen overtreding van de voorschriften in het bevel van de burgemeester oplevert en dus ook om die reden geen strafbaar feit oplevert.
6.4 Onverbindendheid van de voorschriften en beperkingen
Gelet op de voorgaande conclusies komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het verweer dat de voorschriften en beperkingen naar hun aard en inhoud niet verbindend zijn.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2012.
De voorzitter is buiten staat te ondertekenen.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii PV relaas.
iii PV bevindingen d.d. 3 oktober 2011, opgemaakt door verbalisant [B].
iv Een geschrift, zijnde een besluit d.d. 30 september 2011 inhoudende de vaststelling van voorschriften en beperkingen door de burgemeester.
v PV relaas.
vi PV bevindingen, pag. 59 dossier [medeverdachte] (ter terechtzitting gevoegd in alle behandelde zaken).
vii PV bevindingen d.d. 3 oktober 2011, opgemaakt door verbalisant [B].
viii PV Bevindingen d.d. 1 oktober 2011, opgemaakt door verbalisant [A].
ix PV aanhouding verdachte.
??
parketnummer 13/851119-11 inzake [verdachte]