RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5913 AWBZ
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
wettelijk vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJB) gevestigd te Diemen, gemachtigde mr. M.F. Vermaat,
Stichting Zorgkantoor Menzis,
verweerder,
gemachtigde mr. D.R. van Oppenraaij-Beijdorff.
Bij besluit van 28 april 2011 heeft verweerder het Persoongebonden budget (Pgb) ten behoeve van eiser stopgezet en bij drie besluiten van 4 mei 2011 (de primaire besluiten) heeft verweerder het Pgb voor de periodes van 6 november 2009 tot en met 31 december 2009, 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011 op nihil vastgesteld en bedragen van respectievelijk ? 7.740,16, ? 52.508,90 en ? 21.071,17 van eiser teruggevorderd.
Bij een drietal besluiten van 4 november 2011 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van 28 juni 2012 aan de orde gesteld en direct geschorst. Partijen zijn - met kennisgeving - niet verschenen. De rechtbank heeft de zaak voorts verwezen naar de meervoudige kamer. De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld en direct geschorst op 16 augustus 2012. Partijen zijn - met kennisgeving - niet verschenen. De rechtbank heeft bij brief van 30 augustus 2012 partijen verzocht om nadere informatie te verstrekken. Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend. De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2012. Eiser is vertegenwoordigd mr. M.F. Vermaat. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. D.R. van Oppenraaij-Beijdorff. Tevens zijn verschenen [A] namens de WSJB, [B], eisers voogd, en [C] namens de [stichting].
1. feiten en omstandigheden
1.1 Eiser, geboren op 14 mei 2007, is op 21 april 2008 onder toezicht gesteld en op 3 juli 2009 uit huis geplaatst. Met de beschikking van 23 december 2010 heeft de rechtbank Arnhem Bureau Jeugdzorg Gelderland (BJG) benoemd tot voogd over eiser. BJG heeft de uitvoering opgedragen aan de WSJB. Eiser woont sinds oktober 2009 in [locatie] van de [stichting] te [plaats].
1.2 In 2009 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan eiser geïndiceerd. Aan hem is voor de periode van juli 2009 tot en met juli 2012 een zorgzwaartepakket VG02 geïndiceerd. Op grond van deze indicatie heeft verweerder aan eiser voor 2009, 2010 en 2011 een Pgb toegekend.
1.3 Bij besluit van 28 april 2011 heeft verweerder het Pgb van eiser beëindigd, omdat het verantwoordingsformulier voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 niet tijdig is ingestuurd.
1.4 Bij besluiten van 4 mei 2011 heeft verweerder het Pgb voor de periodes van 6 november 2009 tot en met 31 december 2009, van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011 op nihil vastgesteld.
1.5 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de WSJB ten aanzien van de zorg door de [stichting] onvoldoende inzicht heeft gegeven over de aard van de verleende zorg, over de hoogte van de vergoeding en over de tijden waarop bepaalde zorg voor eiser verricht dient te worden. De informatieverstrekking door WSJB bevat tegenstrijdigheden en voldoet niet aan de eisen voor verantwoording. Ten aanzien van de kosten voor bemiddeling door de WSJB heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze kosten eerder gekwalificeerd kunnen worden als noodzakelijk verbonden met de ondertoezichtstelling dan als noodzakelijk verbonden met de zorg in de zin van de AWBZ. Deze komen dan ook niet in aanmerking voor vergoeding door middel van Pgb-gelden, aldus verweerder.
1.6 Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat wel tijdig verantwoording is afgelegd over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010, maar dat de formulieren per abuis naar het verkeerde zorgkantoor zijn gestuurd. Eiser heeft inmiddels alle benodigde informatie overgelegd voor de verantwoording. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat eiser verblijft in een pleeggezin, terwijl hij verblijft bij de [stichting]. Dat is een particuliere instelling waar aan eiser zorg in het kader van de AWBZ wordt verleend. Omdat de [stichting] een zorgverlenende instelling is mag ook verantwoord worden door middel van maandbedragen. Gedurende de procedure hebben WBSJB en de [stichting] getracht zoveel mogelijk opheldering te geven en de vragen van verweerder te beantwoorden. Daarom kan het voorkomen dat de aanvankelijke informatie verschilt van het eindresultaat. Maar hij heeft uiteindelijk aan alle vereisten voor verantwoording voldaan, aldus eiser.
2.1 Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) worden bij de verlening van het netto persoonsgebonden budget de verzekerde de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b of d, en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener of zorgverlenende instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:
1°. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,
2°. een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer en de naam en het adres van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend,
3°. een declaratie van een zorgverlenende instantie bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie, en wordt namens de zorgverlenende instantie ondertekend;
d. de verzekerde bewaart de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het zorgkantoor;
e. de verzekerde legt door middel van invulling en ondertekening van een daartoe door het zorgkantoor toegezonden formulier verantwoording af over de besteding van het verleende persoonsgebonden budget.
f. bij de verantwoording over de laatste verantwoordingsperiode van een kalenderjaar dan wel, in het kalenderjaar waarin de subsidieperiode eindigt, de laatste verantwoordingsperiode in de subsidieperiode, voegt de verzekerde per zorgverlener of zorgverlenende instantie een formulier waarop hij naam, adres en burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de zorgverlener respectievelijk naam, adres en btw-nummer van de zorgverlenende instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die zorgverlener of die zorgverlenende instantie betaalde bedrag.
2.2. Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
3. Inhoudelijke beoordeling
Bevoegdheid verweerder
3.1 De rechtbank stelt voorop dat ter zitting naar voren is gekomen dat het dossier van eiser inmiddels is overgedragen aan het Zorgkantoor Nijmegen. De rechtbank acht desondanks verweerder bevoegd tot het nemen van vaststellingsbesluiten van het Pgb met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2011, omdat verweerder ook het bestuursorgaan was dat het Pgb destijds aan eiser heeft toegekend.
Omvang van het geding
3.2.1 Tussen partijen is in geschil of het beroep betrekking heeft op de hele periode van 6 november 2009 tot en met 31 mei 2011 of alleen op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep in deze procedure is beperkt tot de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011, omdat alleen het besluit op bezwaar dat op deze periode ziet, is meegestuurd met het pro forma beroepschrift. Pas later, na het verlopen van de beroepstermijn, zijn ook de twee besluiten op bezwaar die zien op de periodes van 6 november 2009 tot en met 31 december 2009 en van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 ingebracht. Het beroep tegen die besluiten is echter te laat ingesteld en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus verweerder. Namens eiser is betoogd dat het altijd de bedoeling is geweest om beroep in te stellen tegen alle drie de besluiten op bezwaar.
3.2.2 De rechtbank overweegt dat de tekst van het beroepschrift van 12 december 2011 op zich geen uitsluitsel biedt. In het beroepschrift staat de volgende tekst: "William Schikker Jeugdbescherming en reclassering (WSJB), gevestigd te Diemen, [.], tekent met dit schrijven beroep aan tegen de beslissing van het Zorgkantoor Menzis te Groningen om het bezwaar dat door de WSJB is ingediend af te wijzen. Het bezwaar betreft het niet toekennen van een persoongebonden budget aan de jeugdige [eiser] geboren, [2007]. De voogdij over [eiser] is toegewezen aan WSJB. Een nadere toelichting waarom wij het niet eens zijn met de beslissing van het zorgkantoor zullen wij op korte termijn doen toekomen". De rechtbank stelt vast dat bij dit beroepschrift alleen het besluit dat ziet op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011 was gevoegd.
3.2.3 In artikel 6:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat bij een beroepschrift zo mogelijk (cursivering van de rechtbank) een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft wordt overgelegd. Uit dit artikellid leidt de rechtbank af dat ook op een later tijdstip dan het indienen van het beroepschrift het besluit waarop het geschil betrekking heeft kan worden overgelegd. Bij brief van 15 december 2011 heeft de rechtbank de WSJB daartoe ook in de gelegenheid gesteld. De rechtbank heeft met die brief onder andere verzocht een kopie over te leggen van het besluit waartegen het beroep is gericht. De WSJB heeft bij brief van 19 januari 2012 de drie besluiten van 4 november 2011 overgelegd. De vertegenwoordiger van de WSJB heeft ter zitting verklaard dat verweerder ten aanzien van de teruggevorderde bedragen één acceptgiro voor het gehele bedrag aan de WSJB heeft gestuurd. Kort daarop heeft WSJB beroep ingesteld bij de rechtbank. Gelet op deze omstandigheden volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat hij altijd de bedoeling had beroep in te stellen tegen alle drie de besluiten van 4 november 2011. De rechtbank acht het beroep tegen alle drie de besluiten van 4 november 2011 tijdig ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het beroep op de gehele periode van 6 november 2009 tot en met 31 mei 2011.
Beoordeling van het geschil
3.3.1 In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder terecht het Pgb heeft stopgezet, voor de periode van 6 november 2009 tot en met 31 mei 2011 op nihil heeft vastgesteld en het reeds betaalde heeft teruggevorderd. In geschil is met name of de WSJB het Pgb op juiste wijze en afdoende heeft verantwoord. Daarbij merkt de rechtbank op dat de kosten gedeclareerd voor bemiddeling door de WSJB tussen partijen niet meer in geschil zijn. Het geschil beperkt zich daarmee tot de kosten gedeclareerd door [stichting].
3.3.2 Volgens verweerder heeft WSJB niet inzichtelijk gemaakt hoeveel uren zorg door [stichting] wordt verleend in de functie van persoonlijke verzorging en begeleiding en is niet inzichtelijk gemaakt welk tarief door [stichting] wordt gehanteerd.
3.3.3 Ter zitting is de status van [stichting] besproken. Namens eiser is verklaard dat [stichting] een particuliere instelling is die kinderen die in een moeilijke situatie verkeren, opvangt en zorg biedt. De [stichting] probeert daarbij voor de kinderen zoveel mogelijk een gezinssituatie na te bootsen. De [stichting] heeft zes werknemers in dienst die binnen het "gezin" werken. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat [stichting] niet getypeerd kan worden als een zorgverlener zoals bedoeld in artikel 2.6.9., eerste lid en onder c van de Regeling, en evenmin als zorgverlenende instantie zoals bedoeld in dat artikellid. Ten aanzien van de vraag op welke wijze verantwoord moet worden overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.4 Ter zitting is aan de orde gekomen dat verweerder in de verantwoording van het Pgb verwacht dat een uitsplitsing wordt gemaakt naar aantallen uren voor verschillende functies, bijvoorbeeld persoonlijke verzorging en begeleiding. Volgens eiser is hierin de moeilijkheid voor de verantwoording gelegen. Uit het indicatiebesluit van 27 augustus 2009 blijkt dat aan eiser een zorgzwaartepakket VG02 is toegekend. Met een zorgzwaartepakket worden niet een nader bepaald aantal uren voor verschillende functies, maar juist een samenhangend geheel van zorg geïndiceerd. Namens eiser is betoogd dat voor de uitvoering van het Pgb zorgkantoren een zorgzwaartepakket doorgaans via een tabel omzetten naar functies om de hoogte van het Pgb te kunnen bepalen. Verweerder heeft deze handelwijze niet betwist. In het geval van eiser heeft bij de toekenning een omzetting naar functies plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit het toekenningbesluit Pgb voor het jaar 2010 van 7 april 2010.
3.3.5 De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om de verantwoording van het toegekende bedrag aan Pgb. Het is aldus niet de (inhoud en omvang van de) indicatie waarover verantwoording moet worden afgelegd. De vertaling door verweerder van het geïndiceerde zorgzwaartepakket naar functies is slechts een methode waarmee een bedrag, de hoogte van het Pgb, wordt berekend. Anders dan verweerder stelt, hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet volgens diezelfde (reken)methode verantwoord te worden. Ter zitting is namens eiser toegelicht dat een verantwoording volgens functies in de praktijk moeilijkheden met zich brengt. Dat laat onverlet dat door eiser wel inzichtelijk gemaakt dient te worden dat het Pgb is besteed aan de geïndiceerde zorg.
3.3.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende inzichtelijk gemaakt dat het Pgb is besteed aan de geïndiceerde zorg. Dit blijkt uit de zorgovereenkomst, het zorgplan van 17 augustus 2011, de toelichting daarop van 10 oktober 2011, de maandfacturen van de [stichting] en de toelichting ter zitting van [C] over de dagelijkse gang van zaken in [locatie] en de toelichting van eisers voogd. Anders dan door verweerder is gesteld, is voor een afdoende verantwoording niet noodzakelijk dat in alle details wordt voldaan aan artikel 2.6.9., eerste lid, onder c en 2 dan wel 3 (voor zover daarvan al sprake is), zolang inzichtelijk is dat het Pgb is besteed aan de geïndiceerde zorg. Met de door de WSJB overgelegde stukken kan het Pgb worden vastgesteld. Het beroep van eiser slaagt dan ook.
Conclusie
3.4 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. Nu naar het oordeel van de rechtbank de besteding van het Pgb voldoende verantwoord is, bestond er evenmin reden om het Pgb stop te zetten. De rechtbank ziet daarin aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb, het primaire besluit van 28 april 2011 te herroepen. Ten aanzien van de vaststellingen van het Pgb zal de rechtbank verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
3.5 Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de namens eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van nadere informatie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het namens eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept het besluit van 28 april 2010 waarbij het Pgb van eiser is stopgezet;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar ten aanzien van de vaststellingen van het Pgb met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van ? 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
? 1.092,50, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, mrs. M.P. Verloop en K. Oldekamp-Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat te tekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB