RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1479 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. B.M. van Kerkvoorden,
het bestuur van de Stichting Waternet,
verweerder,
gemachtigde mr. P.A.S. Andela.
Bij besluit van 29 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het dienstverband van eiseres per 3 juni 2010 eervol beëindigd.
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2012.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is [A], partner van eiseres ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is tevens [B] verschenen.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres is sinds 6 september 2001 werkzaam geweest bij verweerder als hoofd klantencontacten binnen de afdeling algemene zaken. In de periode van 16 juli 2004 tot 21 februari 2005 heeft eiseres verlof genoten in verband met zwangerschap en bevalling. In november 2004 heeft de leidinggevende van eiseres haar op de hoogte gebracht van kritiek van medewerkers op haar functioneren. Naar aanleiding van een time-out en de daaruit ontstane situatie heeft eiseres zich op 21 oktober 2005 ziek gemeld.
1.2. In het kader van een reorganisatie is eiseres in 2006 als Teamleider Vestigingsondersteuning bij de sector Afvalwater geplaatst. Hiertegen heeft eiseres juridische middelen aangewend, maar zonder succes. De re-integratie is per 24 september 2007 formeel afgerond. Op 4 oktober 2007 heeft verweerder eiseres vrijgesteld van haar werkzaamheden als teamleider Vestigingsondersteuning om een plan van aanpak op te stellen. Op 23 november 2007 heeft eiseres zich wederom ziek gemeld.
1.3. Op 16 november 2009 is aan verweerder een loonsanctie opgelegd wegens het niet voldoen aan de re-integratie verplichting. Het UWV heeft de loonsanctie met ingang van 20 mei 2010 opgeheven, wegens herstelde re-integratieactiviteiten.
Eiseres wordt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) per 20 mei 2010 voor 80,19% arbeidsongeschikt geacht (de klasse van 80-100%, en derhalve volledige arbeidsongeschiktheid) en zij ontvangt vanaf die datum een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.4. Op 17 juni 2010 heeft het UWV geoordeeld dat verweerder toch niet aan de re-integratie verplichting heeft voldaan, maar daaraan op grond van de rechtszekerheid de conclusie verbonden dat het besluit tot opheffing van de loonsanctie niet wordt ingetrokken.
Het UWV heeft bij besluit van 20 augustus 2010 aan eiseres vervolgens een vergoeding toegekend van € 18.507,87 voor de schade die eiseres heeft geleden wegens de onrechtmatige opheffing van de loonsanctie. In het kader van een door eiseres ingesteld beroep heeft de Rechtbank Alkmaar bij uitspraak van 10 november 2011, zelf voorziende in de zaak, het besluit tot beëindiging van de loonsanctie alsnog herroepen.
1.5. Bij het primaire besluit heeft verweerder het dienstverband van eiseres met ingang van 1 juli 2012, primair op grond van artikel 8.1.5. (ongeschiktheid wegens ziekte) van de Sectorale arbeidsvoorwaarden waterschapspersoneel (SAW) en subsidiair op grond van artikel 8.1.8. van de SAW (onverenigbaarheid van karakters), eervol beëindigd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het eervolle ontslag ongegrond verklaard.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 8.1.5, eerste lid, van de SAW, kan aan een ambtenaar ontslag worden verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Het ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking.
2.2. Op grond van artikel 8.1.5, tweede lid, van de SAW mag een ontslag zoals bedoeld in het eerste lid slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziek-te
gedurende een periode van 24 maanden;
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel
a genoemde periode van 24 maanden is te verwachten;
c. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de
openbare dienst van het waterschap andere arbeid op te dragen dan wel indien de
ambtenaar zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
2.3. Artikel 25 van de WIA bevat bepalingen over de re-integratieverplichtingen en de verplichting tot loondoorbetaling door de werkgever. In het negende lid is bepaald dat, indien de werkgever zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt of onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. In geschil is primair of verweerder eiseres eervol ontslag had mogen verlenen op grond van artikel 8.1.5 van de SAW. Niet in geschil is daarbij dat verweerder aan de voorwaarden genoemd in artikel 8.1.5, tweede lid onder a en b van de SAW heeft voldaan.
3.2. Wel is in geschil of is voldaan aan onderdeel c, met name of verweerder voldoende re-integratie inspanningen heeft geleverd.
Arbeidsongeschiktheid door de dienst.
3.3. Als meest verstrekkend standpunt heeft eiseres naar voren gebracht dat verweerder haar geen ontslag heeft mogen verlenen, omdat haar arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt in en door de dienst.
3.4. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) strenge eisen voor aanname van een dergelijke situatie heeft geformuleerd. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB dient er namelijk, in een geval waarbij de ziekte van psychische aard is, niet alleen sprake te zijn van een oorzakelijk verband tussen de (psychische) ziekte en de werkzaamheden of de omstandigheden waaronder deze dienden te worden verricht, maar ook van een abnormaal of excessief karakter van die werkzaamheden of die omstandigheden.
3.5. De rechtbank overweegt vervolgens dat de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van 23 december 2011 reeds heeft geoordeeld dat de gebeurtenissen niet van dien aard waren dat er gesproken kon worden van abnormale of excessieve omstandigheden die - objectief gezien - tot arbeidsongeschiktheid konden leiden. Deze beroepsgrond kan (reeds) daarom niet slagen.
3.6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder dan mogelijk wel de bevoegdheid had om eervol ontslag te verlenen, maar dat verweerder hier geen gebruik van had mogen maken. Eiseres voert hiertoe aan dat het UWV op 17 juni 2010 heeft geoordeeld dat verweerder toch niet aan de re-integratie verplichting heeft voldaan en dat de rechtbank Alkmaar bij uitspraak van 10 november 2011 het onrechtmatige besluit tot beëindiging van de loonsanctie heeft herroepen. Voorts heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat in het loonsanctiebesluit staat dat de werkgever de aanstelling niet mag opheffen.
3.7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres eervol ontslag mocht worden verleend, omdat verweerder op het moment van het ontslag aan de re-integratieverplichting had voldaan en het UWV de loonsanctie feitelijk had opgeheven. Partijen waren in een patstelling beland, waarin geen andere mogelijkheid resteerde dan ontslagverlening.
3.8. De rechtbank stelt voorop dat, ook als met eiseres wordt aangenomen dat in het loonsanctiebesluit staat dat de werkgever de aanstelling niet mag opheffen gedurende de periode van de loonsanctie, de wet het ontslag gedurende deze periode niet verbiedt. De situatie is in zoverre een andere dan waar het gaat om het wettelijk ontslagverbod gedurende de eerste twee jaar van ziekte van de werknemer. Dit is namens eiseres ter zitting ook erkend. De betreffende mededeling van het UWV kan verweerder dan ook niet binden, anders dan waar het de loonsanctie betreft.
3.9. De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder het ontslag aan eiseres heeft verleend op een moment dat de loonsanctie feitelijk was opgeheven.
Zelfs indien met eiseres zou worden aangenomen dat de herroeping van het opheffingsbesluit door de rechtbank Alkmaar een terugwerkende kracht heeft, maakt dat niet dat niet mag worden uitgegaan van de feitelijke situatie ten tijde van de verlening van het ontslag.
In dat kader wijst de rechtbank er allereerst op, dat die herroeping, gelet op het moment waarop zij is gedaan, niet tot gevolg heeft dat verweerder feitelijk alsnog een re-integratie-inspanning kan leveren binnen het tijdvak waarover maximaal een loonsanctie kan worden opgelegd (de periode van 52 weken direct aansluitend op de periode van 2 jaar arbeidsongeschiktheid). Ook al blijft het karakter van de loonsanctie dat van herstel, feit is dat dat doel van de loonsanctie niet meer met herleving van die sanctie kan worden bereikt.
Voorts wijst de rechtbank erop dat het UWV aan eiseres bij besluit van 20 augustus 2010 de door haar geleden schade als gevolg van het onrechtmatige opheffingsbesluit heeft vergoed. Eiseres is dus financieel gecompenseerd voor de door haar geleden schade.
3.10. Gelet daarop, gevoegd bij het feit dat het aan eiseres verleende ontslag is ingegaan op een datum die is gelegen na de datum van toekenning van een WIA-uitkering, waarbij is vastgesteld dat bij eiseres sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval uitgegaan dient te worden van de feitelijke situatie ten tijde van het ontslag.
Artikel 8.5.1. tweede lid onder c van de SAW
3.11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de voorwaarde genoemd in artikel 8.1.5, tweede lid onder c van de SAW in meer dan een opzicht anders is geformuleerd dan de re-integratieverplichting op grond van artikel 25 van de WIA.
3.12. Het juridische kader van de beoordeling van de ontslagbevoegdheid verschilt derhalve met het juridisch kader van een re-integratieverplichting onder de WIA. Daarbij wijst de rechtbank er met name op dat, anders dan bij de re-integratieverplichting van de WIA, op grond van artikel 8.1.5, tweede lid onder c van de SAW niet de verplichting bestaat om buiten de openbare dienst van het waterschap te kijken naar re-integratiemogelijkheden. Of de werkgever voldoende invulling heeft gegeven aan het tweede spoor is dan ook niet van belang in dit geding. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat eiseres ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij herplaatsing bij verweerder (en niet buiten het waterschap) voor ogen heeft, zodat eiseres ook niet feitelijk in haar belang is getroffen door de werkgever door de gestelde onvoldoende invulling door verweerder van het tweede spoor.
3.13. Bij de beantwoording van de vraag of het onderzoek naar de mogelijkheden om eiseres binnen de openbare dienst van het waterschap andere arbeid op te dragen zorgvuldig is geweest, dienen alle relevante feiten in ogenschouw te worden genomen. Daarbinnen kunnen de feiten die hebben geleid tot de loonsanctie een rol spelen, maar ook andere feiten, die spelen in de relatie tussen eiseres en verweerder en die van invloed zijn op de praktische mogelijkheden voor verweerder om te komen tot het vinden van andere arbeid binnen de dienst.
3.14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen sprake is van een langdurig arbeidsconflict. Zoals de rechtbank Amsterdam, in een van de eerdere procedures tussen partijen, in haar uitspraak van 23 december 2011 heeft overwogen, heeft eiseres in de problemen een niet onaanzienlijk aandeel geleverd. Eiseres heeft de situatie geen goed gedaan door zich veelal onwrikbaar, afwachtend en formeel op te stellen en zaken met name vanuit haar eigen positie te bezien, met te weinig oog voor de ambtelijke en bestuurlijke verhoudingen en voor het belang van de organisatie. Mede gelet op het leidinggevende niveau van de functies van eiseres had van haar een andere, meer oplossingsgerichte opstelling mogen worden verwacht. Voor een onwrikbare opstelling bestond eens te minder reden in het licht van het feit dat bijvoorbeeld de herplaatsing van eiseres als Teamleider Vestigingsondersteuning tijdens de eerste periode van ziekte tot aan de CRvB in stand is gebleven.
3.15. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder concrete stappen heeft ondernomen om te komen tot een oplossing voor de conflictsituatie. Zo heeft verweerder een mediation traject gestart, eiseres verplicht om mee te werken aan een geneeskundig onderzoek en is getracht afspraken met eiseres te maken over haar re-integratie. Toen het niet lukte om afspraken met eiseres te maken heeft verweerder tevens contact gezocht met de gemachtigde van eiseres, echter evenmin met succes. Verweerder heeft zich derhalve op een constructieve wijze ingespannen om tot een werkbare oplossing voor partijen te komen.
3.16. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig is omgegaan met zijn verplichting om de mogelijkheden van een herplaatsing van eiseres binnen de dienst te onderzoeken.
3.17. Voor een vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 8.5.1. tweede lid onder c van de SAW is eens te minder aanleiding, waar eiseres heeft gesteld dat er wel degelijk mogelijkheden zijn tot re-integratie, maar daarbij geen concrete suggesties kon doen. Eiseres heeft evenmin kunnen aangeven hoe een dergelijk streven zich verhoudt tot haar door het UWV vastgestelde (volledige) arbeidsongeschiktheid.
3.18. Eiseres heeft ter zitting wel aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder nog voor het feitelijke einde van de loonsanctie is begonnen met het inzetten van het ontslag.
3.19. De rechtbank overweegt op dit punt allereerst dat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat het ontslagtraject is ingezet voor het feitelijk einde van de loonsanctie. Verweerder heeft wel erkend dat voor dat einde wel de mogelijkheid van ontslag ter sprake is gebracht, maar dit betrof vooral een suggestie aan eiseres om tot een beëindiging van het dienstverband te komen in onderling goedvinden. Deze lezing van verweerder vindt ook steun in de gedingstukken. Niet kan worden gezegd dat verweerder daarmee onrechtmatig heeft gehandeld.
3.20. Ook deze beroepsgronden kunnen dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3.21. Eiseres heeft nog gewezen op de grote financiële belangen die voor haar op het spel staan, met name indien het UWV in de toekomst tot intrekking of verlaging van haar uitkering zou overgaan.
3.22. Ook dit punt leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder heeft, gegeven de langdurige voorgeschiedenis en de diverse pogingen om tot een oplossing van de gerezen problematiek te komen, bij het bestreden besluit de voorrang mogen geven aan de belangen van de dienst boven die van eiseres.
3.23. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat verweerder op grond van artikel 8.1.5 van de SAW bevoegd was om eiseres te ontslaan, en dat verweerder in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3.24. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond.
3.25. Gegeven de ongegrondverklaring van het beroep, is er geen aanleiding voor toekenning van een schadevergoeding. In het verlengde daarvan is er evenmin aanleiding voor heropening van het onderzoek om de schade nader te bepalen.
3.26. Voor vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB