RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706777-2012
RK nummer: 12/6592
Datum uitspraak: 23 oktober 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 september 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2010 door de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Kempten, Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon].
geboren te [plaats], Duitsland, op [1978],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’ te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 oktober 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best, en – voor zover nodig – door een tolk in de Duitse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt het volgende:
1. een bevel tot voorlopige hechtenis van het Kantongerecht Kempten van 28 september 2009 en
2. een vonnis van de Arrondissementsrechtbank Kempten van 30 november 2004, rechtsgeldig sinds 17 maart 2005.
Referentie:
1: 2 Gs 2241/09
2: 1 KLs 327 Js 4446/04
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB onder a 1.
De overlevering wordt tevens verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en de plaatsing in een ontwenningskliniek voor verslaafden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog:
- 486 dagen gevangenisstraf
- 530 dagen plaatsing in een ontwenningskliniek voor verslaafden.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de overige zeven feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB onder b 1.
Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van onderdeel e) is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Ten aanzien van het in onderdeel e) van het EAB onder a 1 beschreven feit.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de overlevering voor dit feit te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat naar Oostenrijks recht het bezit van stekjes waaruit planten moeten groeien waaruit cannabis/hasjiesj gewonnen kan worden, geen strafbaar feit oplevert. Het ontbreekt de Duitse autoriteiten aan rechtsmacht om dit feit, dat in Oostenrijk niet strafbaar is, te vervolgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman bestreden. In de eerste plaats past het niet om de dubbele strafbaarheid te beoordelen, nu het feit als lijstfeit is aangekruist, maar uit de feitsbeschrijving kan de intentie van verkoop worden afgeleid en dit laatste is wel degelijk een strafbaar feit. Subsidiair heeft de officier van justitie verklaard dat naar zijn mening de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder b OLW van toepassing is en heeft hij gevorderd dat van deze weigeringsgrond wordt afgezien, om redenen als genoemd in zijn aan de rechtbank overgelegde conclusie.
Oordeel rechtbank
Gelet op de omschrijving van het feitencomplex in onderdeel e) van het EAB onder a 1 betreft de tegen de opgeëiste persoon gerezen verdenking niet slechts het bezit van stekjes voor het kweken van hennepplanten in de maand maart 2009, maar zou hij de intentie hebben gehad een niet geringe hoeveelheid te produceren en met winst door te verkopen. Bovendien wordt hij verdacht van het oogsten van 70 cannabisplanten in juli 2009 en in diezelfde maand zou hij zijn begonnen met de teelt van 130 nieuwe planten. Tenslotte wordt hij ervan verdacht tussen 30 juli 2009 en 23 september 2009 een hoeveelheid van 130 hasjiesjplanten te hebben geoogst en voor verdere oogst naar een onbekende plaats te hebben gebracht.
De stelling van de raadsman dat het slechts gaat om het bezit van stekjes mist feitelijke grondslag. De dubbele strafbaarheid behoeft niet te worden onderzocht maar is evident.
De raadsman heeft bestreden dat Duitsland rechtsmacht zou hebben over het in Oostenrijk gepleegde feit.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft desgevraagd in een brief d.d. 27 september 2012 geantwoord dat de Duitse rechtsorde rechtstreeks geschaad is door het in Oostenrijk door een persoon met de Duitse nationaliteit gepleegde strafbare feit en dat aan de Duitse strafwetgeving rechtsmacht wordt ontleend.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het feitencomplex waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, zowel naar Nederlands als naar Oostenrijks recht een strafbaar feit oplevert, is artikel 5, eerste lid, onder 2e Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.
De rechtbank concludeert dan ook dat de uitvaardigende staat – in casu Duitsland – rechtsmacht toekomt met betrekking tot de in onderdeel e van het EAB onder a 1 omschreven verdenkingen. De vordering die de officier van justitie subsidiair heeft gedaan kan buiten beschouwing worden gelaten.
Overigens dient onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht achterwege te blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Artikel 36, eerste lid OLW
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de feitelijke overlevering niet zal plaats hebben voordat de Nederlandse strafzaak die tegen de opgeëiste persoon aanhangig is en waarvoor hij zich in detentie bevindt, zal zijn afgehandeld.
De rechtbank wijst dit verzoek af, aangezien een beslissing op dit punt is voorbehouden aan de officier van justitie.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover dit betreft de in onderdeel e) van het EAB onder b 2 beschreven feiten.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 5 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Kempten, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Kempten, Duitsland, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, waaronder mede inbegrepen de 530 dagen plaatsing in een ontwenningsinrichting voor verslaafden, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en H.G. van der Wilt, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.