ECLI:NL:RBAMS:2012:BY5414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706711-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overwegingen van de rechtbank over de tijdigheid van de dagvaarding in een overleveringszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2012 uitspraak gedaan in een overleveringsprocedure op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Vice-President van het Circuit Court of Zielona Góra in Polen. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de dagvaarding tijdig was betekend aan de opgeëiste persoon, die in Polen woont en in Nederland gedetineerd is. De verdediging stelde dat de betekening aan de moeder van de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten van een officiële kennisgeving, omdat niet duidelijk was wanneer deze had plaatsgevonden. De officier van justitie verwees naar de Poolse wetgeving, die stelt dat betekening aan een volwassen lid van het huishouden gelijkgesteld kan worden aan een persoonlijke betekening.

De rechtbank oordeelde dat, op basis van het vertrouwensbeginsel, ervan uitgegaan moet worden dat de Poolse rechter de geldigheid en tijdigheid van de dagvaarding heeft gecontroleerd. Aangezien de behandeling van de zaak in Polen had geleid tot een strafoplegging, concludeerde de rechtbank dat de dagvaarding naar Pools recht tijdig was uitgereikt. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en stelde vast dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar waren en dat de overlevering moest worden toegestaan.

De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten goedgekeurd, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf van zes maanden kan ondergaan in Polen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706711-12
RK nummer: 12/6175
Datum uitspraak: 12 oktober 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 september 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 16 maart 2012 door the Vice-President of the Circuit Court of Zielona Góra (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1976],
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfplaats [adres], [postcode plaats],
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 27 oktober 2008 van the District Court of Zielona Góra (VII K 937/08).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon bij voornoemd arrest in voorwaardelijke vorm opgelegd. Bij vonnis van 13 september 2010 van the District Court of Zielona Góra (Polen) is de voorwaardelijk opgelegde straf omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Van deze straf resteert volgens het EAB nog zes maanden.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit dat blijkens onderdeel d) van het EAB de moeder van de opgeëiste een dagvaarding betreffende de zaak jegens de opgeëiste persoon heeft aangenomen geen daadwerkelijke officiële in kennisstelling oplevert waardoor op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting. Bovendien blijkt uit niets wanneer deze uitreiking heeft plaatsgevonden, zodat niet kan worden vastgesteld of de betekening tijdig heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft zich dan ook primair op het standpunt gesteld dat van de in artikel 12 sub a tot en met d OLW genoemde gevallen geen sprake is en verzocht de overlevering voor dit vonnis te weigeren. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding verzocht teneinde bij de Poolse autoriteiten na te vragen wanneer de uitreiking heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gewezen op de aanhef van artikel 12 OLW en een uitspraak van deze rechtbank van 21 februari 2012 (LJN: BV6450, Strojny). Daaruit volgt dat de procedurevoorschriften van de uitvaardigende staat bepalend zijn bij de beoordeling van de betekening. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de betekening aan de moeder van de opgeëiste persoon volgens artikel 132, tweede lid, van het Poolse Wetboek van Strafvordering (Sv) een juiste betekening inhoudt. Op 21 februari 2012 heeft deze rechtbank reeds bepaald dat een Poolse uitreiking overeenkomstig artikel 132 van het Poolse Wetboek van Strafvordering voldoet aan de vereisten van artikel 12 sub a. Er is derhalve geen sprake van een weigeringsgrond in de zin van artikel 12 OLW.
Wat betreft de tijdigheid van de betekening heeft de officier van justitie aangevoerd dat ieder moment waarop de dagvaarding voorafgaand aan de zitting is uitgereikt tijdig is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting van 27 oktober 2008, die tot het vonnis heeft geleid waarvan overlevering ten behoeve van executie wordt gevraagd door de Poolse justitiële autoriteiten. Het vonnis van 27 oktober 2008 betreft dus een verstekvonnis. De vraag dient vervolgens te worden beantwoord of sprake is van een uitzonderingssituatie genoemd in sub a tot en met d van artikel 12 OLW.
Uit de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat een oproeping voor de terechtzitting naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres is verzonden. De dagvaarding is op een onbekend tijdstip door de moeder van de opgeëiste persoon in ontvangst genomen. Volgens de Poolse autoriteiten is op grond van artikel 132, tweede lid, van het Poolse Wetboek van Strafvordering de uitreiking van de dagvaarding aan een ‘adult member of the household’ mogelijk als de geadresseerde afwezig is.
In een eerdere uitspraak heeft deze rechtbank geoordeeld dat de betekening aan een “adult member of the household” op grond van bovengenoemd artikel 132, tweede lid, naar Pools recht gelijk wordt gesteld aan een betekening in persoon (rechtbank Amsterdam 21 februari 2012, LJN: BV6450). De rechtbank is van oordeel dat ook in onderhavige situatie de betekening aan de moeder naar Pools recht als een betekening in persoon kan worden aangemerkt. Dit houdt in dat van de in artikel 12, aanhef en onder a, van de OLW geschetste situatie sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot gevolg dat zich met betrekking tot het vonnis geen weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 12 OLW voordoen.
Wat betreft het verweer dat uit de informatie in het EAB niet blijkt of de dagvaarding tijdig is betekend, overweegt de rechtbank dat er op basis van het vertrouwensbeginsel vanuit dient te worden gegaan dat de Poolse rechter bij de behandeling van de zaak tegen de opgeëiste persoon de geldigheid – en dus de tijdigheid – van de dagvaarding en betekening heeft gecontroleerd. Uit het feit dat de behandeling ter terechtzitting tot een strafoplegging heeft geleid, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Poolse rechter heeft geoordeeld dat de dagvaarding naar Pools recht tijdig is uitgereikt.
Het verweer wordt verworpen.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden zoals door de raadsman verzocht.
4. Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzetheling
5. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 47 en 416 Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5 en 7 OLW.
7. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [OPGEËISTE PERSOON] aan the Vice-President of the Circuit Court of Zielona Góra (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzit¬ter,
mrs. C.W. Inden en I.V. Ottens, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]