RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5732 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.R. Kolthof,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde mr. M.L.M. Lohman.
Bij besluit van 20 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een aantal lasten onder bestuursdwang opgelegd met betrekking tot zijn woning aan de [adres] te [plaats].
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en door de heer [A].
1. Feiten en omstandigheden.
1.1. Op 20 mei 2011 is in opdracht van verweerder een inspectie verricht naar de staat van de woning van eiser. Tijdens dit onderzoek zijn de volgende tekortkomingen vastgesteld:
- de woning (vooral de badkamer en de toiletten) is zo vervuild dat er sprake is van een onhygiënische en de gezondheid bedreigende situatie;
- de keuken is erg vervuild en de elektrische installatie is incompleet door onder meer het ontbreken van de behuizing van elektrische contactpunten. De Brandweer heeft het gebruik van elektrische apparaten in de keuken als brandgevaarlijk aangemerkt;
- de dakkapel is verrot en dient in het geheel te worden vervangen;
- de zoldervloer is voor een deel zo ernstig door rot aangetast dat de zolder niet veilig betreden kan worden.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser gelast:
- onmiddellijk het gebruik van de zolderverdieping van de woning te staken en gestaakt te houden totdat deze weer geheel in overeenstemming met de daarvoor geldende regels is gebracht en verweerder schriftelijk met ingebruikneming heeft ingestemd;
- onmiddellijk het gebruik van elektrische apparaten in de keuken van de woning te staken totdat deze zijn gereinigd, de elektrische installatie is gekeurd en verweerder heeft ingestemd met het opheffen van de gebruiksbeperking;
- binnen twee weken na uitreiking van deze last aan verweerder de resultaten over te leggen van een deskundig en onafhankelijk onderzoek naar de bouwkundige staat van de woning en naar de deugdelijkheid van de elektrische installatie;
- binnen twee weken na uitreiking van deze last de woning te (laten) reinigen en in een naar gebruiksopvatting aanvaardbare hygiënische staat terug te brengen;
- Indien eiser geen gevolg geeft aan deze lasten, heeft verweerder eiser gelast het gebruik van de woning geheel te staken en gestaakt te houden, in welk geval de woning na ommekomst van de termijn van twee weken na uitreiking van de last zal worden afgesloten en verzegeld.
Ook heeft verweerder eiser meegedeeld dat de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging van deze lasten onder bestuursdwang op eiser zullen worden verhaald.
1.3. Op 31 mei 2011 is in opdracht van eiser een bouwkundig onderzoek verricht door de Woningkeur. Verder is op 1 juni 2011 in opdracht van eiser een onderzoek verricht naar de elektrische installatie door ABElektrotechniek. De resultaten van deze onderzoeken zijn op 3 juni 2011 aan verweerder bekendgemaakt.
1.4. Verweerder heeft bij brief van 6 juni 2011 aan eiser meegedeeld dat op 7 juni 2011 een nieuwe inspectie zal worden uitgevoerd. Als blijkt dat eiser niet aan de lasten heeft voldaan, zal verweerder tot afsluiting en verzegeling van de woning overgaan. Voorts heeft verweerder eiser meegedeeld dat uit de door eiser overgelegde rapporten van de onderzoeken eveneens blijkt dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen.
1.5. Bij brief van 7 juni 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat uit de controle is gebleken dat geen sprake meer is van een de gezondheid bedreigende situatie, aangezien de keuken, de badkamer en de toiletten zijn schoongemaakt en de wandcontactdozen en schakelaars in de keuken zijn ontdaan van vuil, oliën en vetten. Daarom heeft verweerder besloten de last in te trekken voor wat betreft het verbod om elektrische apparaten in de keuken te gebruiken. Voorts is geen reden meer het gebruik van de woning te doen staken.
1.6. Bij brief van 20 juni 2011 heeft verweerder aan eiser meegedeeld welke te treffen voorzieningen zijn vereist ten aanzien van de staat en onderhoud van de woning en voor- en achtertuin. Verweerder heeft hiervoor een plan van aanpak met tijdschema opgesteld.
1.7. Eiser heeft op 29 juni 2011 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding hiervan is op 6 oktober 2011 een hoorzitting gehouden.
1.8. Op 25 oktober 2011 heeft de commissie voor de bezwaarschriften verweerder geadviseerd eisers bezwaar tegen de opgelegde onderzoeksverplichtingen gegrond te verklaren, het bestreden besluit voor dat gedeelte te herroepen, de door eiser betaalde
€ 751,00 aan kosten voor het laten verrichten van de onderzoeken aan hem te vergoeden en de overige bezwaren van eiser ongegrond te verklaren.
1.9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit, contrair aan dat advies, integraal ongegrond verklaard en het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten voor het laten verrichten van de onderzoeken afgewezen.
2. De rechtbank beoordeelt eisers beroepsgronden als volgt.
2.1. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen
2.1.1. Eiser heeft er in dat verband op gewezen dat het primaire besluit (de aanschrijving) op de dag van de inspectie van zijn woning is genomen, terwijl de rapportages van deze inspectie eerst op 23 mei 2011 zijn opgemaakt. Nu verweerder deze rapportages niet heeft afgewacht, is de aanschrijving onzorgvuldig voorbereid, aldus eiser.
2.1.2. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De aanschrijving is gebaseerd op de op 20 mei 2011 tijdens de inspectie geconstateerde gebreken in de woning van eiser. Daarbij waren zowel vertegenwoordigers van bouwtoezicht van verweerder, als personeel van de brandweer en van de GGD aanwezig. De omstandigheid dat de schriftelijke verslaglegging van de bevindingen van die inspectie een aantal dagen na de aanschrijving plaatsgevonden heeft, maakt op zichzelf nog niet dat de aanschrijving onzorgvuldig is voorbereid. Daarmee gaat eiser er immers aan voorbij dat de bevindingen ook reeds op 20 mei 2011 mondeling zijn meegedeeld aan (vertegenwoordigers van) verweerder, zoals verweerder ter zitting heeft uiteengezet.
2.1.3. Eiser voert verder aan dat verweerder hem niet in gelegenheid heeft gesteld om een schriftelijke zienswijze in te dienen tegen het voornemen hem lasten onder bestuursdwang op te leggen. Eiser meent dat verweerder hiermee het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden.
2.1.4. De rechtbank overweegt dat, zoals ook in het door verweerder overgenomen deel van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften is opgemerkt, de termijn tussen de aankondiging van de inspectie op 18 mei 2011 en de uitvoering ervan op 20 mei 2011 onnodig kort is geweest. Hierdoor is eiser niet in staat geweest zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken. Aan de andere kant heeft eiser samen met zijn gemachtigde de inspectie bijgewoond en heeft hij ter plekke zijn zienswijze mondeling kenbaar kunnen maken. Ook heeft eiser in de bezwaarfase de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Daardoor is dit gebrek naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate hersteld. Dat eiser door het niet-naleven van artikel 4:8 Awb ook na bezwaar nog was benadeeld, is niet aannemelijk geworden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.2. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd (onduidelijkheid geschonden voorschriften)
2.2.1. Eiser heeft in dit verband naar voren gebracht dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel heeft nagelaten om in de aanschrijving duidelijk te vermelden op welke feitelijke toestand of gedraging de aanschrijving betrekking heeft en waarmee die toestand of gedraging in strijd is. Vermelden van overtreding van het ene, dan wel het andere voorschrift of een subsidiaire vermelding van een overtreden voorschrift is niet toegestaan, aldus eiser.
2.2.2. De rechtbank begrijpt dit aldus dat eiser daarmee betoogt dat verweerder onvoldoende deugdelijk en kenbaar heeft gemotiveerd op grond van welk specifiek overtreden voorschrift de (herstel)sanctie wordt opgelegd, en dat verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 5:9 van de Awb.
2.2.3. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Naar haar oordeel heeft verweerder in zijn besluitvorming afdoende gemotiveerd welke geschonden voorschriften naar zijn mening ten grondslag liggen aan de opgelegde lasten. Immers, verweerder verwijst naar het verbod op gevaarzetting (artikel 1a, tweede lid, van de Ww) en de zorgplicht van artikel 1b, tweede lid van de Ww voor wat betreft de last tot onderzoek; artikel 7b, tweede lid van de Ww in samenhang met artikel 8, tweede lid, onderdeel a en 7.2.1, 7.2.2 en 7.4.1 van de Bouwverordening 2007 ten aanzien van de hygiëne, gedistribueerde elektriciteit, bouwvalligheid en de brandveiligheid van de woning. Daarmee is afdoende kenbaar welke voorschriften in de optiek van verweerder zijn overtreden, wat daar verder ook van zij, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de onderzoeksverplichting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.3. De last onderzoek te verrichten is in strijd met artikel 5:21 van de Awb
2.3.1. Eiser stelt vervolgens dat verweerder niet bevoegd was om hem de last tot het doen laten verrichten van een bouwkundig en elektrotechnisch onderzoek op te leggen, omdat een dergelijke last niet kan worden aangemerkt als een bestuurlijke herstelsanctie.
2.3.2. Verweerder meent dat een dergelijke last onder de op eiser rustende zorgplicht ex artikel 1a, tweede lid van de Woningwet (Ww) valt. Volgens verweerder was tijdens de inspectie onvoldoende informatie beschikbaar over de veiligheid van de woning. Dit was aan eiser te wijten, omdat deze de situatie heeft laten voortduren waarin sprake was van een dreigend gevaar. Aangezien het op dat moment niet mogelijk was te bepalen welke maatregelen noodzakelijk waren, was het opleggen van de onderzoeksverplichting volgens
verweerder een eerste proportionele en noodzakelijke maatregel om de schending van de zorgplicht op het heffen.
2.3.3. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Ww, een ieder die een bouwwerk of standplaats bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor draagt dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
2.3.4. In het onderhavige geval heeft verweerder ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet, de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
2.3.5. Zoals ook in het advies van de commissie bezwaarschriften terecht is opgemerkt, kan de last tot het doen verrichten van onderzoeken naar het oordeel van de rechtbank niet als een herstelsanctie in vorenbedoelde zin worden aangemerkt. Het doen van onderzoek is enkel gericht op het verkrijgen van meer inzicht in de bestaande situatie. In dit geval heeft eiser, als hij heeft voldaan aan de last tot het laten verrichten van onderzoek, nog niet een overtreding geheel of gedeeltelijk beëindigd of de gewenste toestand hersteld. De plicht tot het doen verrichten van onderzoeken strookt dan ook niet met het bepaalde in artikel 5:21 van de Awb. De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn standpunt dat een dergelijke last op grond van de zorgplicht van artikel 1a, tweede lid van de Ww kan worden opgelegd. Het aan verweerder kunnen meedelen wat de bouwkundige staat van de woning is en in welke toestand de elektrische installatie zich bevindt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de eerder genoemde zorgplicht. Deze zorgplicht van artikel 1a, tweede lid van de Ww gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat een betrokkene tot in detail moet weten wat de huidige staat van zijn woning is. Indien verweerder nader onderzoek noodzakelijk acht om vast te kunnen stellen of voorschriften werden overtreden, dan had hij dat onderzoek moeten verrichten. Dit is onderdeel van zijn toezichthoudende taak. Desgewenst had verweerder vervolgens kunnen bezien of de daarmee gemoeide kosten op eiser te verhalen zijn.
2.3.6. Deze beroepsgrond slaagt dan ook. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met de wet, meer specifiek met artikel 125 Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Awb.
2.4. De last ten aanzien van de zolder is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel ex artikel 5:24 Awb
2.4.1 Eiser stelt dat de aanschrijving de zolderverdieping niet te betreden, totdat deze in overeenstemming is gebracht met de voorschriften, in strijd is met het rechtszekerheids-beginsel van artikel 5:24 Awb. Immers, ten tijde van de aanschrijving was nog niet bekend welke herstelmaatregelen verweerder van eiser wenste om de door verweerder aanwezig geachte overtreding op te heffen om aan de last tegemoet te komen. Eerst na het door eiser te verrichten onderzoek zou eventueel duidelijk worden welke concrete herstelwerkzaamheden dienden te worden uitgevoerd om de situatie (weer) in overeenstemming met de regels te brengen. Verweerder heeft eiser de onderzoeksplicht opgelegd en in afwachting op het resultaat daarvan ook allerlei gebruiksbeperkingen. De duidelijkheid over te verrichten werkzaamheden kwam pas met verweerders brieven van 7 en 20 juni 2011. Dat verweerder nu stelt dat hij met die brieven alleen wilde kenbaar maken dat hij opnieuw kon optreden als niet voortvarend werd gehandeld door eiser, strookt niet met de eerder bij het primaire besluit opgelegde lasten, waaronder de last tot “het opheffen van bouwkundige gebreken, waaronder de dakkapel en de zoldervloer”. Wat dat concreet inhield werd eiser immers pas bij de brief in juni 2011 duidelijk. Nu de last op grond van artikel 5:24 van de Awb de te nemen herstelmaatregelen omschrijft, en verweerder dit ten aanzien van de zolderverdieping en de dakkapel heeft nagelaten, is sprake van strijd met de rechtszekerheid, aldus eiser.
2.4.2. De rechtbank overweegt dat verweerder eiser heeft gelast de zolderverdieping in het geheel niet te betreden. De rechtbank is met eiser van oordeel dat deze last niet duidelijk maakt aan welke eisen de zolderverdieping niet voldoet, met andere woorden: wat de overtreding is en in het verlengde daarvan welke herstelwerkzaamheden eiser dient te verrichten om de situatie op de zolderverdieping in overeenstemming met de geldende regels te brengen om zo aan de last te voldoen. Dit is in het primaire besluit noch in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Uit het rapport van de toezichthouder van 11 april 2011, noch uit het rapport van Winkster Engineering Services van 23 mei 2011 blijkt dat de zolderverdieping in zodanige staat verkeerde dat die in het geheel niet betreden kon worden. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De eerste keer dat duidelijk en concreet wordt aangegeven welke voorschriften worden overtreden en wat eiser dient te herstellen of vervangen op de zolderverdieping om aan die overtreding een einde te maken is in verweerders brief van 20 juni 2011.
2.4.3. Deze beroepsgrond slaagt eveneens. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 7:12 en 5:24, eerste lid, van de Awb.
2.5. De last geen elektrische apparaten in de keuken te gebruiken is ten onrechte opgelegd
2.5.1. Eiser heeft niet betwist dat de keuken en de elektrische apparaten die zich daar bevinden vervuild waren en dat de elektrische installatie incompleet was door, onder meer, het ontbreken van een wandcontactdoos. Wel heeft eiser betwist dat hierdoor sprake was van brandgevaar. Daarom was het opleggen van de last niet gerechtvaardigd en is daar na heroverweging ten onrechte aan vastgehouden.
2.5.2. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van de Brandweer Amsterdam-Amstelland van 23 mei 2011 duidelijk naar voren komt dat de keuken vanwege vervuiling met vet zeer brandgevaarlijk was. Uit dit rapport blijkt dat ook de elektrische apparaten vervuild waren. Eiser heeft enkel gesteld dat de situatie ten onrechte als brandgevaarlijk is aangemerkt. Hij heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld een rapport van een contra-expert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiser op grond van het genoemde rapport van de Brandweer kon gelasten geen gebruik te maken van de elektrische apparaten, totdat deze waren gereinigd en daar in bezwaar aan vast kon houden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.6. De last tot het geheel staken van het gebruik van de woning is onevenredig
2.6.1. Eiser concludeert onder verwijzing naar verweerders brief van 7 juni 2011, dat met het verbeteren van de hygiënische toestand de dreiging van het geheel moeten staken van het gebruik van de woning is komen te vervallen. Blijkbaar is slechts die hygiënische toestand aanleiding geweest voor de aanschrijving het gebruik geheel te staken. Hieruit kan volgens eiser worden geconcludeerd dat de andere gebreken kennelijk niet van dien aard waren dat bij het uitblijven van herstelwerkzaamheden, het gebruik en de bewoning van de woning gestaakt zou moeten worden. Gelet op het rapport van de GGD, waarin alleen ten aanzien van het sanitair en de keuken wordt geconstateerd dat de woning ontoelaatbaar is vervuild, is eiser van oordeel dat de last tot het geheel staken van het gebruik in dat verband onevenredig is (geweest).
2.6.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit, waaraan verweerder bij het bestreden besluit heeft vastgehouden, niet per last de daarbij behorende sanctie heeft benoemd. De aanschrijving kan zo worden geïnterpreteerd dat het geheel staken van het gebruik van de woning als sanctie zou gelden, indien eiser niet binnen twee weken aan de daarvoor genoemde lasten zou voldoen. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat met de brief van 7 juni 2011 niet is gegeven dat alleen de hygiënische toestand van de woning aanleiding was voor deze last. Immers, op dat moment had eiser voldaan aan de onderzoeks-verplichtingen, was het brandgevaar en hygiëne in de keuken afdoende weggenomen, en was de hygiëne met betrekking tot de badkamer en wc voor verweerder van een voldoende niveau. Dat verweerder vervolgens de last tot het geheel staken heeft laten vervallen, hing dan ook samen met andere factoren dan de hygiëne alleen.
2.6.3. De rechtbank is van oordeel dat de last tot het geheel gestaakt houden van het gebruik van de woning indien niet binnen de begunstigingstermijn van twee weken was voldaan aan de overige lasten, waaraan in de heroverweging in bezwaar is vastgehouden, in dat licht niet als onevenredig belastend is te kwalificeren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
3.1. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het in bezwaar handhaven van de last tot het verrichten van onderzoek en de last tot het staken van het gebruik van de zolder, in rechte geen stand kan houden. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de heroverweging van de overige aan eiser opgelegde lasten, kan de rechterlijke toets wel doorstaan.
3.2. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 10 december 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BG6401, heeft overwogen, dient de rechtbank, in het geval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken.
3.3. De rechtbank heeft in overweging 2.3.5 geoordeeld dat verweerder geen bevoegdheid toekomt de onderzoeksverplichtingen als (herstel)sanctie op te leggen. De rechtbank ziet daarin aanleiding de primaire last te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het bestreden besluit dat daar op ziet.
3.4. Ten aanzien van de te treffen voorzieningen voor de zolder en de dakkapel, zoals deze eerst in verweerders brief van 20 juni 2011 concreet zijn ingevuld, heeft eiser (nog) niet in rechte kunnen opkomen. Verweerder zal op dit onderdeel van het vernietigde bestreden besluit dan ook opnieuw, na heroverweging, dienen te besluiten, zodat eiser daar
- desgewenst - in rechte tegen kan opkomen. Voor dit onderdeel ziet de rechtbank dan ook geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op grond van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de door eiser geleden schade, welke bestaat uit de kosten die eiser noodgedwongen heeft moeten maken voor de deskundigenonderzoeken. Deze schade heeft eiser geconcretiseerd met de door heem overgelegde facturen voor de onderzoeken, welke in totaal € 751 bedragen.
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder de hoogte van de schade niet heeft betwist. Nu de rechtbank hiervoor, onder overweging 2.3.1 en verder, heeft geoordeeld dat de last tot het verrichten van onderzoeken onrechtmatig is, komt de daarmee samenhangende schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen de door eiser geleden schade te vergoeden.
5.1. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht van € 152 te vergoeden.
5.2. De rechtbank zal verweerder gezien het voorgaande eveneens veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op een bedrag van € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 437 per punt, wegingsfactor 1).
5.3. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bestaat recht op vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand indien het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Naar het oordeel van de rechtbank is bij een inhoudelijk onjuist bestreden besluit de verwijtbaarheid van het bestuursorgaan een gegeven, tenzij het aan betrokkene is te wijten dat dit onrechtmatige besluit is afgegeven. Van dit laatste is geen sprake. Nu niet is gebleken van andere beletselen voor toekenning van vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, zal de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in samenhang met artikel 7:15 van de Awb veroordelen in de kosten van het bezwaar tot een bedrag van € 874 (een punt voor het indienen van een bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen op de hoorzitting, € 437 per punt, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is vastgehouden aan de last tot het verrichten van onderzoeken en de last de zolderverdieping niet te gebruiken;
- herroept de last tot het verrichten van onderzoeken en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van schadevergoeding tot een bedrag van € 751 (zegge: zevenhonderd eenenvijftig euro);
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 152 (zegge: honderd tweeënvijftig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding en in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 1748 (zegge: zeventienhonderd achtenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, mrs. A.D. Reiling en
A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB