RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. B. Anik),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Almere), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 juli 2011 geschorst.
Bij besluit van 22 juli 2011 heeft verweerder eisers recht op WAO-uitkering en toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) per 1 augustus 2007 ingetrokken.
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat over de periode van
1 augustus 2007 tot 1 juli 2011 een bedrag van € 69.865,21 bruto van hem wordt teruggevorderd wegens het over deze periode ten onrechte ontvangen van WAO-uitkering.
Bij brief van 3 augustus 2011 heeft verweerder eiser verzocht het teruggevorderde bedrag binnen zes weken te betalen.
Bij uitspraak van 14 oktober 2011 heeft de voorzieningenrechter het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 12 juli 2011, 22 juli 2011 en 25 juli 2011 ongegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen de brief van 3 augustus 2011 heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door mr. O. Kibaroglu, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Feiten
1.1. Bij besluit van 27 februari 2003 is aan eiser met ingang van 24 maart 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 17 mei 2004 is aan eiser een toeslag op grond van de TW toegekend met ingang van 1 maart 2004.
1.3. Eiser is enige tijd voordat aan hem een WAO-uitkering werd toegekend werkzaam geweest bij Van Leijen Holding B.V. (Van Leijen) in de functie van [naam functie].
1.4. Verweerder heeft aan de besluiten tot schorsing en intrekking van eisers recht op WAO-uitkering een op 23 juni 2011 opgemaakt onderzoeksrapport van de Directie Handhaving van het UWV ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van een anonieme schriftelijke melding dat eiser de hele dag werkzaam zou zijn bij Van Leijen is verweerder een onderzoek gestart. In de periode van 26 april 2011 tot en met 7 juni 2011 heeft een rapporteur negentien waarnemingen verricht bij zowel eisers woning als het adres waar
Van Leijen is gevestigd. Op 22 juni 2011 is bij het bedrijf Van Leijen een werkplekcontrole uitgevoerd. Tijdens deze controle is het aldaar werkzame personeel van Van Leijen gecontroleerd en zijn aan hen vragen gesteld over eiser en de werkzaamheden die hij al dan niet verricht binnen het bedrijf. Eiser is tijdens deze werkplekcontrole eveneens aangetroffen en heeft een verklaring afgelegd. Aansluitend op de werkplekcontrole heeft eiser op het kantoor van verweerder een verklaring afgelegd en vragen beantwoord. Op 23 juni 2011 heeft verweerder met eiser een vervolggesprek gevoerd.
2. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich richt tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de besluiten van 12 juli 2011, 22 juli 2011 en 25 juli 2011.
3. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat naar aanleiding van een anonieme tip een onderzoek is ingesteld naar eisers recht op uitkering. Op grond van de waarnemingen die in de periode van 26 april 2011 tot en met 7 juni 2011 zijn verricht en de getuigenverklaringen van de op 22 juni 2011 bij Van Leijen aanwezige personeelsleden acht verweerder voldoende aannemelijk dat eiser in de periode van 1 augustus 2007 tot 1 juli 2011 werkzaamheden bij Van Leijen heeft verricht. Door geen melding te maken van deze werkzaamheden heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Verweerder heeft geen inzicht in de omvang van de werkzaamheden die eiser heeft verricht en eiser heeft hierover geen duidelijkheid willen verschaffen. Verweerder kan om die reden niet vaststellen in hoeverre nog recht bestaat op uitkering en is daarom overgegaan tot het intrekken van het recht op de WAO-uitkering van eiser.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser betwist dat hij werkzaamheden heeft verricht in de door verweerder vastgestelde periode. Hij bezoekt zijn voormalige werkgever Van Leijen wel regelmatig vanwege de goede contacten. Eiser stelt dat verweerder niet heeft geobserveerd dat hij daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte. Uit de observaties die hooguit vijftien minuten hebben geduurd kan volgens eiser niet worden geconcludeerd dat hij de hele dag werkzaam was bij zijn oude werkgever. De verklaring van de getuige die stelt dat eiser al vijftien jaar in dienst is bij Van Leijen acht eiser zeer merkwaardig aangezien deze werknemer zelf pas sinds 16 juni 2011 in dienst is bij
Van Leijen. Bovendien heeft deze werknemer verklaard dat hij aanneemt dat eiser al zolang werkzaam is. De verklaringen van de getuigen zijn volgens eiser niet gebaseerd op zelf waargenomen feiten en om die reden kan geen waarde worden gehecht aan deze verklaringen.
5.1. Ten aanzien van de schorsing van de uitkering overweegt de rechtbank als volgt.
5.2. Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de WAO schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:
a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;
b. recht op een lagere uitkering bestaat;
c. degene, aan wie een WAO-uitkering is toegekend of zijn wettelijk vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 25, 28 of 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
5.3. Ingevolge artikel 80 van de WAO, voor zover hier van belang, is degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, verplicht aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat uit het door verweerder opgemaakte onderzoeksrapport duidelijke aanwijzingen naar voren komen dat eiser gedurende de periode waarin de waarnemingen zijn gedaan regelmatig werkzaamheden verrichtte bij Van Leijen De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Tijdens de werkplekcontrole op 22 juni 2010, waar ook eiser werkend is aangetroffen, heeft directeur G.J. van Leijen verklaard dat eiser handelt in pallets. Eiser repareert kapotte pallets om deze vervolgens te verkopen. De directeur heeft verklaard dat hij ook pallets van eiser kocht voor ongeveer € 2,50 per stuk. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser inderdaad pallets repareert, maar dit moet worden beschouwd als hobby en niet als op geld waardeerbare werkzaamheden. Voorts heeft de directeur verklaard dat eiser dezelfde werkzaamheden in zijn bedrijf verricht als hij deed voordat hij een WAO-uitkering ontving. Daarnaast hebben een aantal personeelsleden van Van Leijen verklaard dat eiser bij Van Leijen werkzaam is. Ook blijkt uit het onderzoeksrapport dat eiser, dan wel zijn auto, een aantal keer is waargenomen bij Van Leijen.
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de onder overweging 5.4 genoemde verklaringen en waarnemingen tezamen voldoende grondslag voor het oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de in artikel 80 van de WAO neergelegde inlichtingenplicht. De activiteiten die eiser bij Van Leijen heeft verricht, dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten en eiser had hiervan melding moeten maken bij verweerder. De enkele verklaring van eiser dat hij slechts vanwege sociale redenen bij Van Leijen aanwezig was en hobbymatig pallets repareerde, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande ongeloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot schorsing van eisers WAO-uitkering.
6.1. Ten aanzien van de intrekking en terugvordering overweegt de rechtbank als volgt.
6.2. Ingevolge artikel 36a, eerste lid, onder d, van de WAO trekt verweerder onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, die beschikking in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
6.3. Als gevolg van de schending van de in artikel 80 van de WAO neergelegde inlichtingenplicht heeft verweerder eisers recht op uitkering ingetrokken over de periode van 1 augustus 2007 tot 1 juli 2011. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat is uitgegaan van de begindatum 1 augustus 2007 vanwege de afgelegde verklaring van één van de werknemers van Van Leijen. Deze werknemer heeft verklaard dat eiser al bij
Van Leijen werkte toen hij daar vier jaar geleden kwam werken. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van deze werknemer gelet op de overige getuigenverklaringen en onderzoeksbevindingen niet van doorslaggevend belang worden geacht. De rechtbank ziet in het onderzoeksrapport en de overige gedingstukken geen aanwijzing op grond waarvan kan worden vastgesteld dat eiser sinds 1 augustus 2007 werkzaam is bij Van Leijen. De rechtbank merkt daarbij op dat zij geen inzage heeft gehad in de anonieme tip die verweerder heeft ontvangen, zodat de inhoud van deze melding niet kan worden beoordeeld.
6.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder weliswaar mocht concluderen dat eiser de inlichtingenplicht van artikel 80 van de WAO heeft geschonden, maar heeft hij niet aangetoond dat eiser gedurende de hele periode van 1 augustus 2007 tot 1 juli 2011 werkzaamheden heeft verricht bij Van Leijen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat verweerder de uitkering van eiser ten onrechte over deze hele periode heeft ingetrokken. De grondslag voor de terugvordering komt hierdoor ook te vervallen. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen voor zover het betrekking heeft op de intrekking en terugvordering van de uitkering. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de intrekking en terugvordering van de uitkering;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar voor zover het betreft de intrekking en terugvordering van de uitkering met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, mr. T. Luigjes en mr. M. Kraefft, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.
bij verhindering van de voorzitter
de oudste rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.