ECLI:NL:RBAMS:2012:BY3931

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
518735 - HA RK 12-213
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval op snelweg met letselschade en eigen schuld

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2012, betreft het een deelgeschil in het kader van letselschade na een verkeersongeval op de snelweg A2 bij Utrecht op 27 mei 2011. De verzoekers, [A] en [B], hebben Unigarant N.V. aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van het ongeval. Het ongeval ontstond toen de heer [C] en mevrouw [D], de verzekerden van Unigarant, hun auto stilzetten op de snelweg en vervolgens uitstapten om een fiets van de fietsendrager te verwijderen. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie waarbij [B] niet tijdig kon remmen en de Lancia van [C] de vrouw [D] en de Mazda raakte. De rechtbank oordeelde dat de heer en mevrouw [C en D] onrechtmatig hebben gehandeld door hun voertuig op de snelweg stil te zetten en dat dit handelen heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank concludeerde dat Unigarant voor 70% aansprakelijk is voor de schade van [B], terwijl [B] voor 30% eigen schuld had, onder andere omdat hij geen gordel droeg. De rechtbank heeft de kosten van de procedure begroot op EUR 3.764,86, die Unigarant moet vergoeden aan [A] en [B].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 518735 / HA RK 12-213
Beschikking van 25 oktober 2012
in de zaak van
1. [A],
wonende te [--],
2. [B],
wonende te [--],
verzoekers,
advocaat mr. J.I. van der Winden te Muiderberg,
tegen
de naamloze vennootschap
UNIGARANT N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
verweerster,
advocaat mr. K.M. Volker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A], [B] en Unigarant genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift inzake deelgeschil letselschade met producties, ingekomen ter griffie op 11 juni 2012,
- de tussenbeschikking van 12 juli 2012, waarin een mondelinge behandeling is gelast,
- het verweerschrift ex artikel 1019w Rv met één productie,
- het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op
28 augustus 2012 met de daaraan gehechte pleitaantekeningen van mr. Van der Winden.
1.2. De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Op 27 mei 2011 heeft op de snelweg A2 bij Utrecht een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval waren [A] en [B], met een Lancia met (Belgisch) kenteken [kenteken 1] (hierna: de Lancia), alsmede de heer [C] en mevrouw [D] (hierna: de heer en mevrouw [C en D]), met de aan hen toebehorende Mazda met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Mazda), betrokken.
2.2. Het proces-verbaal van aanrijding, gedateerd 29 juni 2011, opgemaakt door het Korps Landelijke Politiediensten (met proces-verbaalnummer 2011029716-1) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Op vrijdag 27 mei 2011 (…) kreeg ik kennis van een verkeersongeval op de A2 (…)
Vermoedelijke toedracht
Zowel Lancia (…) als Mazda (…) reden op de rechterhoofdrijbaan van de rijksweg A2 in de gemeente Utrecht.
De Mazda voerde aan de achterzijde een fietsendrager met 2 fietsen en reed op de rechterrijstrook. De Lancia reed op de linkerrijstrook. Ter plaatse bestaat de hoofdrijbaan uit twee rijstroken en aan de rechterzijde een vluchtstrook.
In verband met wegwerkzaamheden stond ter hoogte van het ongeval een tijdelijke barrier op de vluchtstrook. De barrier begon precies ter hoogte van het ongeval.
Gekomen ter hoogte van hectometeraanduiding 63.9 bemerkte de bestuurder van de Mazda dat er een fiets van zijn fietsendrager was gevallen en remde zijn voertuig af.
De Mazda kwam hierdoor stil te staan op de rechterrijstrook ter hoogte van de op de vluchtstrook geplaatste barrier. De inzittende van de Mazda (vrouw van de bestuurder) stapte uit en liep de rijbaan op om de fiets te verwijderen met de intententie een ongeval te voorkomen.
Hierdoor moesten enkele voertuigen hard remmen.
De Lancia moest hard remmen en week van de linkerrijstrook uit naar de rechtervluchtstrook waar de barrier begon. De Lancia reed vervolgens naar de rechterrijstrook maar kon een aanrijding niet meer voorkomen. De Lancia raakte de op de rijbaan lopende vrouw en vervolgens met de linkervoorzijde de rechterachterzijde van de Mazda.
De inzittende van de Lancia (vriendin van de bestuurder) werd door de ziekenauto naar het Universitair Medisch Centrum te Utrecht vervoerd met beenletsel. Letsel is zeer waarschijnlijk ontstaan door de airbag aan de bijrijderszijde. De inzittende hield tijdens het ongeval namelijk haar voet op het dashboard. (…)
2.3. Op 6 en 12 maart 2012 hebben op verzoek van Unigarant getuigenverhoren plaatsgevonden ten overstaan van deze rechtbank teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de toedracht van het ongeval. Het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 6 maart 2012, waarbij de heer en mevrouw [C en D], [B] en [A] zijn gehoord, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
[C] (…) verklaart
(…) het ongeluk is gebeurd (…) op de snelweg. (…) het was zonnig weer en de weg was droog. Het was een rechte weg, ik kon ver kijken. Voor zover ik weet zaten er geen hoogte verschillen in de weg. (…) Het was niet heel druk op de weg, althans er was geen file.
Ik reed met mijn auto op de rechterrijstrook. Op mijn fietsendrager stonden twee fietsen. In mijn binnenspiegel zag ik dat de achterste fiets begon te kantelen. Aangezien de vluchtstrook op hield kon ik daar niet naar toe, daarom ben ik pompend gaan remmen op de rijbaan en heb ik mijn auto vlak tegen de tijdelijke vangrail tot stil stand gebracht. De auto stond gedeeltelijk langs de vangrail die parallel aan de rijbaan stond en gedeeltelijk, met de achterzijde, daar waar de vluchtstrook ophield. De fiets was inmiddels van de fietsendrager gevallen en lag op straat midden tussen de twee rijbanen. (…) Mijn vrouw is uit de auto gestapt om naar de fiets te lopen en deze van de rijbaan te verwijderen. (…)
Achter mij stond voor het ongeval een auto stil. Daarna hoorde ik piepende banden en werd ik aan de rechter achterzijde van mijn auto aangereden.(…)
De auto’s op de linker rijstrook reden voorafgaand aan de aanrijding met verminderde snelheid langs de fiets. (…)
[D] (…) verklaart
(…) Ik zat naast mijn man in de auto, mijn man reed.
(…)
Op een gegeven moment zei mijn man dat één van de fietsen van de fietsendrager viel. Ik weet niet wat hij toen deed (…) Wel weet ik dat de auto stil stond (…) Ik ben uit de auto gestapt. De deur kon niet helemaal open omdat de auto dicht tegen de vangrail stond. Ik wilde de portier dicht doen en toen zag ik de auto aankomen rijden die ons aanreed.
In mijn beleving stond de auto vlak langs vangrail (…) Volgens mij stond er geen auto achter onze auto. Ook heb ik de auto die ons aanreed niet van ver zien aankomen. Ik weet niet hoe de auto ons heeft aangereden (…)
[B] (…) verklaart
(…) Op de dag van het ongeluk was het op dat moment vrij zonnig. (…) Het wegdek was volgens mij op die plek droog. Het was vrij druk op de weg, maar we hoefden niet langzamer te rijden. (…) Ik reed op de linker rijstrook. Het was een rechte weg. Net voor de plek van het ongeval was er een heuvel in de weg. Vanuit Utrecht reden we een beetje omhoog en ongeveer 150 meter voor het ongeval was ik boven op de heuvel. Op het moment dat ik boven kwam zag ik pas auto’s stil staan. Er stonden drie auto’s op de linkerbaan stil. Ik dacht dat ze stil stonden omdat ik remlichten zag branden en de afstand tussen mij en die auto’s snel kleiner werd. Toen ik de heuvel omhoog reed keek ik in mijn binnenspiegel omdat ik naar de rechterbaan wilde gaan. (…) Ik reed net zo hard als de auto’s op de rechter rijstrook, ongeveer 93/94 kilometer per uur, en kon daarom net zo goed op die rechter rijbaan gaan rijden. Het was druk op de rechter rijbaan, dus ik kon toen niet invoegen. Toen ik de heuvel opreed zag ik maar één auto voor mij en kon ik niet zien dat andere auto’s remden. Toen ik bovenop de heuvel was keek ik weer recht vooruit en zag ik de stilstaande auto’s. Op de rechter rijstrook zag ik een Ford Station Wagon stilstaan. Voor die Ford Station Wagon stond de Mazda stil, ter hoogte van de stilstaande auto’s op de linkerbaan. Tussen het midden van de rijstroken en de Mazda lag een fiets op de weg. Tussen de Mazda en de Ford Station Wagon zat ongeveer 1,5 autolengte aan ruimte.
Ik wilde de auto’s op de linkerbaan ontwijken en trapte hard het rempedaal in. Mijn auto raakte daardoor in een slip. Zo goed en kwaad als het kon heb ik mijn auto tussen de Ford Station Wagon en de Mazda tot stil stand geprobeerd te brengen. Ik had ook een vrouw achter de Mazda zien staan. Zij stond op het wegdek, recht achter de Mazda. (…)
Ik heb de Mazda aan de rechterachterzijde geraakt met de linkervoorzijde van mijn auto. Mijn auto is tot stil stand gekomen tegen de vangrail.
Toen ik de Mazda voor het eerst zag, stond deze al stil. (…) De Mazda stond echt op de rechterrijstrook, niet op de witte streep. Ik gok de afstand tussen de Mazda en de vangrail op een meter. (…)
Ik weet niet zeker of ik ten tijde van het ongeval mijn auto gordel droeg. Ik had even daarvoor mijn portemonnee gepakt en daarom mijn gordel afgedaan. Ik weet niet zeker of ik mijn gordel daarna weer om heb gedaan. Ik pakte mijn portemonnee omdat we bij het eerstvolgende tankstation van de weg af zouden gaan.
(…)
In mijn beleving stonden drie auto’s op de linkerrijstrook en ik heb niet gezien of op de rechterbaan meer verkeer dan de Ford stil stond.
(…)
Op de linkerhelft zag ik remlichten en auto’s die voor mij stil stonden. In mijn beleving was de ruimte naar rechts de enige escape mogelijkheid. (…)
[A] (…) verklaart
(…)
Op het moment van het ongeluk scheen de zon. (…) Ik zat op de bijrijderstoel, onderuit met mijn voeten op het dashboard met mijn telefoon te spelen. Eerder had ik wel naar buiten gekeken, maar de laatste vijf kilometer voor het ongeval niet.
Op een gegeven moment voelde ik de auto naar rechts bewegen en heb ik opgekeken. Ik denk dat ik remlichten zag branden. Op het moment dat de auto een slingerende beweging heeft gemaakt, heb ik van schrik waarschijnlijk al mijn rechtervoet van het dashboard gehaald. Toen we met de auto tegen de vangrail knalde klapte de airbag uit tegen mijn linkerbeen. (…)
Ik weet (…) niet of mijn vriend een autogordel droeg. Ik droeg wel een autogordel. (…)”
2.4. Het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 12 maart 2012, waarbij (onder meer) getuigen van het ongeval zijn gehoord, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
[E] (…) verklaart:
Het was vrijdagmiddag rond 13.30 uur. Het was niet druk op de snelweg. Het was mooi weer en het wegdek was goed. Het zicht was ook goed. Ik reed direct achter, op 100 meter afstand van, de Mazda die uiteindelijk werd aangereden. (…) De weg is recht. Er zit een helling in de weg, maar die was niet zo groot dat ik de weg voor mij niet goed kon zien.
Ik reed op de rechter weghelft. (…) Achterop de Mazda zat een twinnyload (althans een fietsendrager) met twee fietsen erop. Ik zag dat de achterste fiets op de fietsendrager kantelde. De Mazda begon daarop te remmen. Dat remmen ging niet heel hard. Dat weet ik omdat ik zelf niet hard hoefde te remmen. Toen ik merkte dat de afstand tussen mij en de Mazda snel kleiner werd, heb ik alsnog hard moeten remmen. Ik deed dat in eerste instantie niet, omdat ik niet wilde dat het verkeer achter mij niet zou zien dat ik hard remde. Ik remde daarom ook pompend. Op het moment dat ik stilstond was de afstand tussen mijn auto en de Mazda ongeveer 3 meter. De vrouw was al uit de Mazda gestapt voordat ik volledig tot stilstand was gekomen. Aanvankelijk probeerde ik naar de linkerrijstrook te gaan, maar dat is mij niet gelukt. Achter mij reden twee of drie auto’s die ook tot stilstand zijn gekomen. Het verkeer op de linkerbaan reed gewoon door. Ik weet niet of zij snelheid minderden. Na het ongeval is het verkeer op de linkerbaan tot stilstand gekomen.
(…) De fiets hing horizontaal aan de bagagedrager, maar is er niet afgevallen. Ik denk dat de personen in de Mazda dachten dat de fiets wel van de fietsendrager was gevallen.
Ik zag de Lancia voor het eerst toen hij ten hoogte van mijn rechter voorraam was. De Lancia schoot aan de rechterkant, waarschijnlijk over de vluchtstrook, voorbij. De Lancia was gedwongen om van de vluchtstrook naar de rechterbaan te gaan vanwege de barrier. Ik heb hem niet gezien in mijn achteruitkijkspiegel. Ik hoorde de Lancia ook met een remmend geluid voorbij komen. De Lancia raakte met zijn linkervoorkant de rechterachterkant van de Mazda. U houdt mij de verklaring van de Lancia-bestuurder ten aanzien van dit punt voor. Het klopt niet dat de Lancia mij van links gepasseerd is. Ik weet zeker dat de Lancia mij aan de rechterkant voorbij is gekomen. De afstand tussen mijn auto en de Mazda bedroeg geen 1,5 autolengte maar ongeveer 3 meter.
De vrouw liep ter hoogte van het rechter achterpunt van de auto.
Ik zag dat de Lancia eerst de vrouw raakte en daarna de Mazda. (…)
Ik denk dat ik rond de 10 à 15 seconden stil heb gestaan voordat ik de Lancia tegen de vrouw en de auto zag botsen. (…)
De auto achter mij stond al stil op het moment dat de Lancia voorbij kwam.
(…)
Mijn auto is een Ford Focus Station Wagon. Ik zit niet hoger in die auto dan in een andere auto. Het is een normale auto. (…)
[F] (…) van beroep politieagent (…) verklaart:
(…) Ik kreeg een mobilofonische melding van een collega dat zij mogelijk een ongeval hadden waargenomen. Ik ben op de parallelbaan van de A2 gestopt ter hoogte van het ongeval. (…)
De weg waarop het ongeval heeft plaatsgevonden bestond uit twee rijstroken en een vluchtstrook. Ter hoogte van het ongeval stond een tijdelijke vangrail in verband met werkzaamheden. Die vangrail liep schuin naar de rechterrijstrook waardoor de vluchtstrook eindigde.
(…)
In mijn beleving is de hoofdweg recht en gezien de maximumsnelheid overzichtelijk. (…) De weg was plat. (…)
Ik kan mij de Mazda en de Lancia herinneren. (…) Wat ik opvallend vond, is dat bij de Mazda een fiets op de standaard stond.
(…)
Ik meen mij te kunnen herinneren dat op de vluchtstrook sporen aanwezig waren, althans op het laatste stukje van de vluchtstrook, die erop duiden dat de Lancia over de vluchtstrook heeft gereden. De Lancia stond ook rechts tegen de vangrail. U houdt mij voor dat de Lancia-bestuurder heeft verklaard van links te zijn gekomen en niet van de vluchtstrook. De verklaring die ter plekke worden opgenomen, worden door ons zo neutraal mogelijk weergegeven. De analyse volgt later. (…)
[G] (…) van beroep politieagent (…) verklaart:
(…)
De weg valt aan te merken als een recht wegdek. In de buurt van het ongeval zit ergens een heuveltje in de weg, maar ik weet niet zeker of dat voor of na de plek van het ongeval is. (…)
[H] (…) verklaart:
(…)
Ik reed op de A2. Tussen mij en de Lancia zat nog één, mogelijk twee auto(‘s). De afstand tussen mij en de Lancia schat ik op 10 à 15 meter. Er zat een soort helling in de weg, daar waar de weg over de A12 ging. Eerst reden we een stukje omhoog, daarna een stukje omlaag. (…) Toen ik het stuk omlaag reed, werd plotseling heel hard geremd. Ik heb zelf ook heel hard geremd. Zo hard, dat de ABS van mijn auto inschakelde. (…) Ik kon net op tijd stoppen voor mijn voorganger, daar zat ongeveer een halve meter tussen. Rechts voor mij zag ik een zwarte auto stilstaan. Op de rechterrijbaan stond het verkeer al stil. Ik reed zelf op de linkerrijbaan. De Lancia zag ik slippend achter die zwarte auto en tussen de vangrail en die zwarte auto door tegen een vrouw en vervolgens tegen een auto botsen. U houdt mij de verklaring van de Lancia-bestuurder voor, maar ik weet zeker dat de Lancia de zwarte auto achterlangs en dus rechts voorbij is gegaan.
Zowel de Mazda als de zwarte auto stonden al stil toen ik aan kwam rijden. Ik zag de Mazda een paar meter achteruit rijden totdat de Lancia de Mazda aanreed. Vlak voordat de Lancia de vrouw en de fiets aanreed, zag ik de vrouw pas. De fiets lag op straat.
De Lancia had bij de aanrijding naar mijn idee nog een behoorlijke snelheid. Door de aanrijding is de Mazda een aantal meter doorgeschoven en gedraaid.
(…)
Ik begrijp niet waarom de Mazda op deze plek stil is gaan staan. 200 meter later eindigt immers de noodvangrail en is er weer een vluchtstrook. Dat was ook te zien vanaf de plaats van het ongeval en ook al eerder vanaf het hoogste punt in de weg.
(…)
De afstand tussen de Mazda en de Lancia na de aanrijding schat ik op 5 tot 6 meter. Voor de aanrijding stond de Mazda rechts van het midden op de rechterrijstrook. We stonden min of meer in een dal. Nu ik u dit hoor voorlezen, bedenk ik mij dat dat niet klopt. We stonden op een neergaande rijbaan, we waren net over de viaduct gereden. Bij het oprijden van dat viaduct is er een moment waarop minder zicht is. Dat is een paar honderd meter voor het plaats van het ongeval. Voor het ongeval is dit mijns inziens niet zo relevant omdat het zicht bij de plaats van het ongeval juist heel goed is.
(…)
Ik weet zeker dat de fiets op straat lag. Ik heb de fiets niet zien vallen, maar de fiets lag al op straat voor de aanrijding. (…)”
2.5. Bij e-mail van 13 september 2011 heeft [B], voor zover hier van belang, aan zijn advocaat mr. Van der Winden bericht:
“(…)
Na Utrecht reed ik op de linker rijstrook. Ik was bezig om weer terug in te voegen op de rechterrijbaan terwijl ik in mijn achteruitkijkspiegel aan het kijken was om te kijken of ik in kon voegen reed ik over een heuvel in de weg.
Op het moment dat ik weer voor mij keek zag ik dat zowel voor mij op de linkerrijstrook als op de rechterrijstrook in totaal 4 auto’s stil stonden of zeer langzaam reden. Van de heuvel in de weg tot aan de stilstaande auto’s was de afstand minder dan 800 meter. Ik had mijn rijsnelheid aangepast aan de wegwerkzaamheden en reed rond de 90 km per uur.
Voor mij op de linkerrijstrook stonden 2 auto’s stil. Ik was op dat moment vol aan het remmen. Ik zag in mijn ooghoek dat er een ruimte was tussen de auto met fietsendrager en de volgende auto. Daar heb ik getracht slippend tussendoor te manoeuvreren. Ik zag op dat moment een vrouw achter de auto staan die ik ook nog heb getracht te ontwijken. (…)”
2.6. De heer en mevrouw [C en D] waren ten tijde van het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij Unigarant.
2.7. [A] en [B] hebben Unigarant aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Unigarant heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het deelgeschil
3.1. [A] en [B] verzoeken de rechtbank om een verklaring voor recht dat het eigen schuld verweer van Unigarant niet slaagt en voorts om te bepalen dat Unigarant volledig aansprakelijk is voor hun schade, met veroordeling van Unigarant in de kosten van deze procedure.
3.2. [A] en [B] stellen daartoe – samengevat – dat de verzekerden van Unigarant, de heer en mevrouw [C en D], een onrechtmatige daad jegens hen hebben gepleegd, door in strijd met artikel 42 lid 1 juncto 43 lid 2 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) hun voertuig stil te zetten op de snelweg en vervolgens uit te stappen en de snelweg op te lopen. Daardoor werd [B] gedwongen een noodstop te maken. Door deze gevaarlijke en onverantwoordelijke gedragingen hebben de heer en mevrouw [C en D] de kans op een aanrijding volgens [A] en [B] aanzienlijk verhoogd. Het feit dat [B] er niet in slaagde tijdig tot stilstand te komen zonder een aanrijding te veroorzaken, kan hem dus niet worden aangerekend, aldus [A] en [B]. [A] en [B] stellen dat zij beide letsel hebben opgelopen ten gevolge van het ongeval en dientengevolge schade hebben geleden waarvoor Unigarant aansprakelijk is.
3.3. Unigarant voert gemotiveerd verweer en voert allereerst aan dat het verzoek op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient te worden afgewezen. Voorts voert Unigarant aan dat het enkele feit dat de heer en mevrouw [C en D] in strijd met artikel artikel 42 lid 1 juncto 43 lid 2 RVV hebben gehandeld, nog geen onrechtmatigheid jegens [A] en [B] impliceert. Unigarant stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat het ongeval enkel en alleen te wijten is aan het onoplettende gedrag en de inadequate reactie van [B], die in strijd met artikel 19 RVV zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht. Unigarant betwist dan ook dat zij aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en bijgevolg voor de door [A] en [B] dientengevolge geleden schade. Mocht de rechtbank evenwel van oordeel zijn dat sprake is van toerekenbaar onrechtmatig handelen van de heer en mevrouw [C en D], dan meent Unigarant dat de eigen schuld van [A] en [B] ingevolge artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan een (volledige) vergoeding van de gestelde schade in de weg staat.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1. Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).
Gelet op dit kader zal, voor zover in de navolgende overwegingen de gestelde schade aan de orde komt, de beoordeling uitsluitend gericht zijn op de gestelde letselschade.
4.2. De rechtbank zal het primaire verweer van Unigarant, dat het verzoek op grond van artikel 1019z Rv dient te worden afgewezen nu de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, passeren. Daartoe is redengevend dat partijen het er ter comparitie over eens zijn geworden dat een beslissing over de toedracht van het ongeval, de aansprakelijkheid voor het ongeval en (subsidiair) de mate van eigen schuld (inclusief een beoordeling van het verweer in het kader van artikel 6:101 BW dat [B] – zoals ter zitting niet (langer) betwist door [B] – geen gordel droeg en exclusief een beoordeling van het verweer dat [A] met haar voeten op het dashboard zat) kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen en dat derhalve sprake is van een deelgeschil. Partijen zijn het er blijkens het proces-verbaal ook over eens geworden dat een beslissing op voornoemde punten hen verder kan helpen in de onderhandelingen, in die zin dat:
(i) partijen met betrekking tot het verweer dat [A] met haar voeten op het dashboard zat (bezien in de sleutel van de causaliteit dan wel de eigen schuld van [A]) gezamenlijk een deskundige zullen benoemen die vragen kan beantwoorden over de techniek en de medische impact van de airbag en de invloed hiervan op het letsel van [A];
(ii) verzoekers ondertussen verder kunnen gaan met de schade inventarisatie en Unigarant nadere informatie kunnen verschaffen over de schadestaat;
(iii) een en ander ervan uitgaande dat partijen zich kunnen vinden in de beslissing in het deelgeschil.
4.3. De rechtbank is dan ook met partijen van oordeel dat het onderhavige verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, zodat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld.
Onrechtmatig handelen van de heer en mevrouw [C en D]?
4.4. [A] en [B] leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de heer en mevrouw [C en D] een onrechtmatige daad jegens hen hebben gepleegd. De rechtbank overweegt dat het, gelet op de betwisting hiervan door Unigarant, aan [A] en [B] is om het gestelde onrechtmatige handelen van de heer en mevrouw [C en D] nader te onderbouwen. Hieraan hebben zij naar het oordeel van de rechtbank voldaan door overlegging van het hiervoor onder 2.2 geciteerde proces-verbaal van aanrijding van de politie en de hiervoor onder 2.3 en 2.4 geciteerde processen-verbaal van de ten overstaan van deze rechtbank gehouden getuigenverhoren. Hieruit volgt (onder meer) dat de heer [C] de Mazda op de rechterrijbaan van de A2 tot stilstand heeft gebracht omdat hij dacht één van de fietsen op het fietsenrek achterop de Mazda te verliezen of al verloren te hebben en dat mevrouw [D] vervolgens is uitgestapt om de fiets van het wegdek te halen.
4.5. De rechtbank overweegt dat Unigarant erkent dat voornoemd handelen van de heer en mevrouw [C en D] in strijd is met het in artikel 43 lid 2 RVV opgenomen verbod om een voertuig stil te laten staan op de rijbaan van een autosnelweg en het uit artikel 42 lid 1 RVV volgende verbod om op een snelweg te lopen als voetganger. Evenmin weersproken is dat dit in beginsel kan worden aangemerkt als gevaarzettend handelen. De heer en mevrouw [C en D] hebben gehandeld in strijd met een wettelijke plicht en de rechtbank is van oordeel dat dit handelen onrechtmatig kan worden geacht jegens de andere weggebruikers, waaronder [A] en [B]. Gesteld noch gebleken is dat sprake was van een rechtvaardigingsgrond, in die zin dat sprake was van een zodanige noodsituatie dat stoppen op de rechterrijbaan van de snelweg noodzakelijk was. De rechtbank acht daarbij van belang dat op basis van de hiervoor geciteerde stukken vast staat dat de vluchtstrook slechts gedurende circa 200 meter was afgesloten met de barrier en dat de heer [C] de Mazda derhalve even verderop op de vluchtstrook had kunnen stilzetten. Als onweersproken staat voorts vast dat het handelen van de heer en mevrouw [C en D] is te wijten aan hun schuld en derhalve aan hen kan worden toegerekend. Evenmin in geschil is dat er enige vorm van schade is geleden ten gevolge van het ongeval door [A] en [B] en dat de door de heer en mevrouw [C en D] geschonden normen (artikel 43 lid 2 en 42 lid 1 RVV), strekken tot bescherming ter voorkoming van een ongeval als het onderhavige.
4.6. De rechtbank begrijpt dat Unigarant wel het causaal verband tussen het handelen van de heer en mevrouw [C en D] en de gestelde schade van [A] en [B] betwist. Daartoe voert Unigarant aan dat het ongeval (en dus de schade) niet is veroorzaakt door voornoemd handelen van de heer en mevrouw [C en D], maar door de omstandigheid dat [B] in strijd met artikel 19 RVV de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft gebracht. Volgens Unigarant rust blijkens vaste jurisprudentie op iedere weggebruiker de verplichting om waar mogelijk een aanrijding te voorkomen en brengt deze verplichting ook met zich dat rekening dient te worden gehouden met verkeersfouten van anderen. De weggebruiker dient zijn rijwijze daarop aan te passen en [B] heeft dat volgens Unigarant niet gedaan. Integendeel, [B] heeft met zijn onoplettende gedrag en inadequate reactie het ongeval veroorzaakt, aldus Unigarant.
4.7. De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van [B] volgt dat hij op de rechterrijbaan auto’s zag stilstaan en meende dat ook op de linkerrijbaan auto’s stilstonden, nu hij daar remlichten zag en deze auto’s snel dichterbij kwamen. [B] heeft daarom besloten om uit te wijken naar de vluchtstrook aan de rechterkant. Vast staat dat de auto’s op de rechterrijbaan inderdaad stilstonden ten gevolge van het feit dat de Mazda van de heer en mevrouw [C en D] stilstond op de rechterrijbaan. Uit de getuigenverklaringen volgt dat de auto’s op de linkerrijbaan op dat moment weliswaar niet stilstonden, maar wel met verminderde snelheid reden ten gevolge van het feit dat de Mazda van de heer en mevrouw [C en D] stilstond op de rechterrijbaan, hetgeen de remlichten verklaart die [B] stelt te hebben gezien op de linkerrijbaan. De rechtbank overweegt dat het stilstaan van de Mazda van de heer en mevrouw [C en D] op de rechterrijbaan dus heeft geleid tot stilstaand althans langzaam rijdende verkeer op de snelweg, hetgeen de reactie van [B] heeft veroorzaakt die uiteindelijk (mede) heeft geleid tot het ongeval en de schade (daargelaten de vraag of deze reactie oplettend en adequaat was; hetgeen aan de orde zal komen bij het eigen schuld verweer en de verdeling van de schade). Daarmee is het condicio sine qua non verband tussen het handelen van de heer en mevrouw [C en D] en de schade van [A] en [B] gegeven.
4.8. Het verweer van Unigarant dat indien de heer [C] op de vluchtstrook zou zijn gestopt het ongeval ook zou zijn voorgevallen, slaagt gelet op het voorgaande niet. Weliswaar heeft [B] de manoeuvre gemaakt omdat hij remlichten zag en wist hij op dat moment (wellicht) niet van de stilstaande Mazda op de rechterrijbaan, maar deze remlichten zijn, zoals hiervoor uiteengezet, het gevolg van het feit dat de Mazda stilstond op de rechterrijbaan. Zonder het (onrechtmatig) handelen van de heer en mevrouw [C en D] had het ongeval naar het oordeel van de rechtbank niet plaatsgevonden en was de schade niet ingetreden.
4.9. De rechtbank concludeert dat, nu blijkens het voorgaande aan alle vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan, de heer en mevrouw [C en D] jegens [A] en [B] een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Dit betekent dat Unigarant in beginsel aansprakelijk is voor de door [A] en [B] geleden schade ten gevolge van het ongeval.
Eigen schuld [B]?
4.10. Nu de onrechtmatigheid van het handelen van de heer en mevrouw [C en D] is komen vast te staan, is het aan Unigarant om te stellen en bij betwisting, nader te onderbouwen dat [A] en [B] eigen schuld hebben aan het ontstaan van het ongeval.
In dat kader heeft Unigarant, zoals hiervoor reeds uiteengezet, gesteld dat het ongeval te wijten is aan het onoplettende gedrag en de inadequate reactie van [B], die in strijd met artikel 19 RVV de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft gebracht.
4.11. [A] en [B] betwisten dat [B] onoplettend is geweest en inadequaat heeft gereageerd en voeren aan dat [B] geen verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 19 RVV omdat van hem niet gevergd kon worden dat hij zijn auto onder de gegeven omstandigheden tijdig stil kon zetten. Daarbij wijzen [A] en [B] erop dat het niet per definitie zo is dat de achterop rijdende partij als de schuldige moet worden aangemerkt, dat hangt volgens [A] en [B] geheel af van de omstandigheden van het geval. [A] en [B] voeren aan dat er in dit geval een aantal voor [B] ontlastende omstandigheden van belang zijn, namelijk: de normale drukte op de weg voor een vrijdagmiddag waardoor de ruimte voor manoeuvres beperkt was, de helling in de weg kort voor de plaats van het ongeval en vooral het feit dat [B] er niet op bedacht hoefde te zijn dat er een auto zou parkeren op de snelweg en dat er een persoon zou uitstappen. [B] is enorm geschrokken van de (in zijn beleving) stilstaande auto’s en de vrouw op de snelweg en in die gemoedstoestand kon niet van hem worden verwacht dat hij de Lancia binnen zeer korte tijd tot stilstand kon brengen, aldus [A] en [B].
4.12. Ter zitting heeft de advocaat van [B] erkend dat [B] geen gordel droeg op het moment van het ongeval en dat die omstandigheid zal leiden tot 25% eigen schuld aan de zijde van [B] als bedoeld in artikel 6:101 BW ten aanzien van de (nog te beoordelen) letselschade.
4.13. De rechtbank stelt vast dat er condicio sine qua non verband bestaat tussen de aangevoerde omstandigheid, zijnde dat [B] de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en het ontstaan van het ongeval en het intreden van de schade. Zonder die omstandigheid zou het ongeval immers niet hebben plaatsgevonden. Voorts dient te worden bezien of de omstandigheid dat [B] de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft gebracht aan hem kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.14. Ingevolge artikel 19 RVV is het een verplichting van de bestuurder van een auto om zijn voertuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is en derhalve om een aanrijding te voorkomen. Uit de overgelegde getuigenverklaringen volgt dat het op de dag van het ongeval zonnig, droog en helder weer was en dat het niet bijzonder druk was op de A2. [B] heeft aangevoerd dat zijn zicht evenwel beperkt werd door een heuvel in de snelweg. Een aantal overgelegde getuigenverklaringen bevestigt weliswaar dat er een paar honderd meter voor de plaats van het ongeval een heuveltje in de snelweg zat, maar niet dat dit relevantie had voor het zicht op de plaats van het ongeval. Mede gelet op de afstand van het heuveltje tot de plaats van het ongeval oordeelt de rechtbank dan ook dat het effect van het heuveltje op het ontstaan van het ongeval verwaarloosbaar is geweest. Op basis van de getuigenverklaringen gaat de rechtbank er vanuit dat [B], toen hij op de rechterrijbaan auto’s zag stilstaan en meende ook op de linkerrijbaan auto’s stil te zien staan, met zijn Lancia is uitgeweken naar rechts, waarbij hij de reeds achter de Mazda tot stilstand gekomen auto’s rechts over de vluchtstrook is gepasseerd. De verklaring van [B] zelf dat hij tussen de Mazda en de daar achter tot stilstand gekomen Ford Focus door is gereden, wordt immers door de overige getuigen uitdrukkelijk weersproken. Toen [B] vervolgens op de vluchtstrook de barrier tegen kwam, heeft hij de Lancia teruggestuurd op de rechterrijbaan en daar mevrouw [D] en de Mazda aangereden. De rechtbank acht daarbij van belang dat het de andere auto’s kennelijk wel gelukt is om tijdig tot stilstand te komen op de rechterrijbaan althans de stilstaande Mazda en de andere stilstaande voertuigen op de rechterrijbaan op de linkerrijbaan met aangepaste snelheid te passeren. De keuze voor de hiervoor omschreven door [B] gemaakte manoeuvre kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve aan hem worden toegerekend. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [B].
Verdeling van de schade
4.15. Vervolgens dient te worden vastgesteld in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Bij het bepalen van deze wederzijdse causaliteit komt het aan op de mate waarin de gedragingen over en weer het gevaar voor het ontstaan van het ongeval in het leven hebben geroepen.
4.16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank op basis van de wederzijdse causaliteit tot het oordeel dat de gedraging van de heer en mevrouw [C en D] voor 60% heeft geleid tot de (nog te beoordelen) letselschade en de gedraging van [B] voor 40% (inclusief 25% eigen schuld wegens het niet dragen van de gordel).
4.17. Nu gesteld noch gebleken is dat er eigen schuld aan het ontstaan van het ongeval bestaat aan de zijde van [A], zal de rechtbank er vanuit gaan dat de gedraging van de heer en mevrouw [C en D] in de verhouding tot [A] voor 100% heeft geleid tot het ontstaan van het ongeval. Zoals ter zitting met partijen besproken zal de eventuele eigen schuld van [A] aan het ontstaan van haar schade, gelet op de omstandigheid dat zij met haar voet op het dashboard zat en een deskundige onderzoek zal moeten doen naar de gevolgen daarvan, bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
4.18. Tot slot dient beoordeeld te worden of de billijkheid een correctie op de in r.o. 4.16 genoemde verdeling eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, de mate van verwijtbaarheid en/of de andere omstandigheden van het geval.
4.19. De rechtbank is van oordeel dat het ontstaan van het ongeval aan de heer en mevrouw [C en D] in hogere mate kan worden verweten dan aan [B]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.20. Aan [B] kan weliswaar worden verweten dat hij de Lancia niet tijdig tot stilstand heeft gebracht, maar daar staat tegenover dat de reactie van [B] gelet op de omstandigheden van het geval naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk genoemd kan worden. De rechtbank overweegt dat aan de heer [C] kan worden verweten dat hij de Mazda op de snelweg heeft stilgezet en aan mevrouw [D] dat zij vervolgens is uitgestapt en over de snelweg is gaan lopen, waardoor een uitermate gevaarlijke situatie is ontstaan, waarop [B] naar het oordeel van de rechtbank niet bedacht hoefde te zijn. De rechtbank acht in dit kader ook van belang dat de heer [C] zijn auto circa 200 meter verderop op de vluchtstrook had kunnen stilzetten in plaats van op de rechterrijbaan. Onweersproken is dat [B] ernstig schrok van de situatie op de snelweg en slechts enkele seconden had om te beslissen hoe hij hierop moest reageren. Gelet op de omstandigheid dat [B] in de veronderstelling was dat zowel de auto’s op de rechter- als de linkerrijbaan stilstonden en dat hij al op rechts georiënteerd was omdat hij eerder al naar de rechterrijbaan wilde gaan, acht de rechtbank het voorstelbaar dat [B] naar de vluchtstrook aan de rechterkant is uitgeweken. Gesteld noch gebleken is overigens dat [B] op het moment dat hij uitweek naar die vluchtstrook wist dat deze was afgesloten door een barrier, zodat hij na een aantal meters gedwongen zou worden om de rechterrijbaan weer op te gaan.
4.21. In de ernst van de door de heer en mevrouw [C en D] gemaakte fouten en de verwijtbaarheid daarvan ziet de rechtbank aanleiding tot toepassing van de billijkheidscorrectie. Al het voorgaande in overweging genomen, concludeert de rechtbank dat de billijkheid eist dat Unigarant, als verzekeraar van de heer en mevrouw [C en D], gehouden is voor 70% bij te dragen aan de schade van [B], zodat 30% van de schade voor eigen rekening van [B] blijft.
4.22. De omvang van de verplichting van Unigarant om bij te dragen aan de schade van [A] kan, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.17 reeds is overwogen, thans niet worden vastgesteld.
Kosten
4.23. [A] en [B] verzoeken om begroting door de rechtbank van alsmede veroordeling van Unigarant in de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van deze deelgeschilprocedure, vermeerderd met vastrecht, op grond van artikel 1019aa Rv juncto artikel 6:96 BW.
4.24. Unigarant heeft hiertegen aangevoerd dat de aan de zijde van [A] en [B] aan dit deelgeschil bestede werkzaamheden niet aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen, nu uit de overgelegde specificatie volgt dat daarop ook tijd wordt vermeld die niet ziet op (de voorbereiding van) het deelgeschil, zoals contactmomenten met DAS Rechtsbijstand en met verzoekers. Daarbij wijst Unigarant erop dat het de vraag is of de kosten van de deelgeschilprocedure voor rekening van [A] en [B] komen, nu zij kennelijk een rechtsbijstandverzekering hebben. Voorts betwist Unigarant dat het gehanteerde tarief van
EUR 275,00 redelijk is. Een veroordeling van Unigarant in de kosten van deze procedure dient hoe dan ook achterwege te blijven, omdat haar aansprakelijkheid niet vaststaat, aldus Unigarant.
4.25. Nu gesteld noch gebleken is dat het verzoek van [A] en [B] volstrekt onnodig of onterecht is ingediend, zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv. [A] en [B] begroten hun kosten van rechtsbijstand ten behoeve van deze procedure op EUR 4.393,87 (12:40 uren x EUR 275,00 per uur + 6% kantoorkosten + 19% BTW), te vermeerderen met het door hen betaalde griffierecht van EUR 267,00. De rechtbank stelt voorop dat de advocaat van [A] en [B] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij niet in opdracht van DAS Rechtsbijstand werkt, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de kosten van deze deelgeschilprocedure voor rekening van [A] en [B] zelf komen. Met Unigarant is de rechtbank van oordeel dat de blijkens de overgelegde specificatie gedeclareerde 0:50 uur voor contactmomenten met DAS Rechtsbijstand in het kader van deze deelgeschilprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank echter niet in waarom ook de contactmomenten tussen [A] en [B] en hun advocaat niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen. De rechtbank acht een uurtarief van EUR 235,00 per uur, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 19% BTW, redelijk en zal de gevorderde begroting dienovereenkomstig matigen.
4.26. De kosten zullen gelet op het voorgaande op de voet van artikel 1019aa Rv worden begroot op EUR 3.764,86 (EUR 235,00 x 11,8 (12:40 uur – 0:50 uur) + 6% kantoorkosten + 19% BTW + EUR 267,00 griffierecht).
4.27. Nu de aansprakelijkheid van Unigarant in deze zaak is komen vast te staan, zal de rechtbank Unigarant overeenkomstig het verzoek daartoe van [A] en [B] veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil gemoeide kosten van [A] en [B], zoals hiervoor onder 4.26 door de rechtbank begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat Unigarant voor 70% aansprakelijk is voor de schade van de heer [B];
5.2. begroot de kosten van de behandeling van dit verzoek aan de zijde van [A] en [B] op EUR 3.764,86;
5.3. veroordeelt Unigarant tot betaling aan [A] en [B] van een bedrag van
EUR 3.764,86;
5.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2012.?