ECLI:NL:RBAMS:2012:BY3843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12-2346 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een belanghebbendenvergunning voor taxichauffeur wegens weigering om passagier met hond te vervoeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2012 uitspraak gedaan over de intrekking van de belanghebbendenvergunning van eiser, een taxichauffeur, die weigerde een passagier met een hond (chihuahua) te vervoeren. Eiser was sinds 16 mei 2008 in het bezit van een vergunning voor de taxistandplaats Centraal Station te Amsterdam. De intrekking van de vergunning vond plaats op basis van een besluit van 10 april 2012, waarin werd gesteld dat eiser in strijd had gehandeld met een aan de vergunning verbonden voorschrift. Dit voorschrift verplichtte taxichauffeurs om geen ritten te weigeren, behalve in specifieke situaties zoals bij personen in beschonken toestand of bij dreiging met geweld.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op de juiste wettelijke grondslag was gebaseerd, aangezien verweerder de vergunning had ingetrokken zonder dat er voldoende bewijs was dat eiser de voorschriften had overtreden. De rechtbank stelde vast dat de wijziging van het voorschrift per 1 februari 2012, die het vervoeren van honden regelde, niet duidelijk was en dat het niet expliciet verboden was om een hond te weigeren, tenzij het een hulp- of blindengeleidehond betrof. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet van zijn bevoegdheid tot intrekking van de vergunning gebruik had mogen maken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en bepaalde dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige voorschriften voor taxichauffeurs en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2346 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. Taxi Al Gazala,
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. J. Stam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde J.W.C.M. van Westing.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de belanghebbendenvergunning van eiser voor de taxistandplaats Centraal Station voor een periode van twee maanden ingetrokken.
Bij besluit van 11 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser is sinds 16 mei 2008 in het bezit van een belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station te Amsterdam. De vergunning geeft eiser de bevoegdheid om met gebruikmaking van voornoemde taxistandplaats vervoer aan te bieden.
1.2 Bij primair besluit heeft verweerder de belanghebbendenvergunning van eiser met ingang van 18 april 2012 voor een periode van twee maanden ingetrokken, omdat eiser in strijd heeft gehandeld met een aan de vergunning verbonden voorschrift. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 5 maart 2012 een toezichthouder en een gastheer hebben geconstateerd dat eiser heeft geweigerd om een vrouw met hond – een chihuahua – te vervoeren. Dit is in strijd met voorschrift f van de belanghebbendenvergunning, aldus verweerder.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 10 mei 2012 ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2. Juridisch kader
2.1 Ingevolge artikel 1, onder e, van de Parkeerverordening 2009 wordt – voor zover hier van belang – in deze verordening en de daarop berustende bepalingen onder belanghebbendenvergunning verstaan de vergunning als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op een belanghebbendenparkeerplaats.
2.2 Ingevolge artikel 7, vierde lid, onder b, van de Parkeerverordening 2009 betreffen de op basis van deze verordening te verlenen bijzondere vergunningen – voor zover hier van belang – de belanghebbendenvergunning als bedoeld in artikel 25.
2.3 Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Parkeerverordening 2009 wordt een belanghebbendenvergunning verleend aan de belanghebbende, vermeld op de in lid 4 genoemde lijst.
Ingevolge het vierde lid stellen burgemeester en wethouders, gehoord de stadsdelen, een lijst samen van de houders van motorvoertuigen en bedrijven en categorieën van houders van motorvoertuigen en categorieën bedrijven die belanghebbende zijn in de zin van deze verordening.
Ingevolge artikel 3, aanhef en letter d, van het Uitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 25 lid 4 van de Parkeerverordening 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) bestaat de lijst van categorieën van houders van motorvoertuigen als hiervoor bedoeld – voor zover van belang - uit taxichauffeurs op door de wegbeheerder aangewezen kwaliteitstaxistandplaatsen met een chauffeurspas, wier taxionderneming beschikt over een bepaald TX-keur, van wie het voertuig waarop de vergunning betrekking heeft aan bepaalde eisen voldoet en die in het bezit is van een geldige ontheffing voor tram- en busbanen.
2.4 Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Parkeerverordening 2009 worden in ieder geval de in dit artikellid met name genoemde voorschriften aan de vergunning verbonden.
2.5 Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening 2009 kunnen burgemeester en wethouders een vergunning voor het overige intrekken of wijzigen indien de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
2.6 Vanaf 1 maart 2008 was aan de belanghebbendenvergunning voor de taxistandplaats Centraal Station voorschrift f verbonden:
De taxichauffeur weigert geen ritten (behalve bij personen in beschonken toestand of bij dreiging met geweld).
Met ingang van 1 februari 2012 heeft verweerder voorschrift f gewijzigd. Sindsdien luidt het voorschrift:
De taxichauffeur weigert geen ritten, ook niet van personen die vanwege hun beperkingen en/of beperkte mobiliteit afhankelijk zijn van hulpmiddelen, bijvoorbeeld een rolstoel en/of een hulp- of blindengeleidehond.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op de Algemene Voorwaarden voor Taxivervoer zoals die zijn opgesteld door KNV Taxi. Desgevraagd heeft verweerder dit ter zitting bevestigd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat deze voorwaarden van belang zijn voor het verkrijgen van een TX-keur, een onafhankelijk kwaliteitskeurmerk voor taxivervoer, maar dat deze voorwaarden niet ten grondslag hebben gelegen aan de intrekking van de belanghebbendenvergunning van eiser. Gelet hierop behoeft hetgeen ten aanzien van deze Algemene Voorwaarden voor Taxivervoer in beroep is aangevoerd – wat hier verder ook van zij – geen bespreking.
3.2.1 Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit nietig is aangezien de wettelijke grondslag voor het besluit ontbreekt. Verweerder heeft ten onrechte de onderhavige belanghebbendenvergunning gebaseerd op de Parkeerverordening 2009. De vergunning en de daaraan te verbinden voorschiften hadden hun basis moeten krijgen in de Wet personenvervoer 2000. In het Uitvoeringsbesluit staat verder ook niet geregeld dat taxichauffeurs verplicht zijn om een hond mee te nemen, aldus eiser.
3.2.2 De rechtbank stelt voorop dat de gemeenteraad op grond van artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet de Parkeerverordening 2009 heeft vastgesteld. Op grond van de Parkeerverordening 2009 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een belanghebbendenvergunning te verlenen en in te trekken. De omstandigheid dat het college het gebruik van binnen haar gemeente gelegen taxistandplaatsen heeft gereguleerd door aan te sluiten bij de Parkeerverordening 2009 en het daarop gebaseerde systeem van belanghebbendenvergunningen, leidt, anders dan eiser kennelijk meent, niet tot de conclusie dat in strijd wordt gehandeld met de aan het college toekomende bevoegdheden op grond van artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet, dan wel enige bepaling van de Wet personenvervoer 2000.
3.2.3. De rechtbank ziet in de Parkeerverordening 2009 voldoende aanknopingpunten voor de bevoegdheid van het college om aan een belanghebbendenvergunning nadere voorschriften te verbinden. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op de artikelen 36, tweede lid, van de Parkeerverordening 2009 – waarin de voorschriften worden genoemd die in ieder geval aan een vergunning worden verbonden – en artikel 37, tweede lid onder c, van de Parkeerverordening 2009 – waarin het college de bevoegdheid heeft gekregen de vergunning in te trekken indien vergunninghouder in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften handelt. Uit die bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat het college bevoegd is een bindend voorschrift als het onderhavige vast te stellen.
3.2.4. Voor zover eiser heeft willen betogen dat de wettelijke grondslag aan het bestreden besluit ontbreekt aangezien er over de te stellen voorschriften niets is geregeld in het Uitvoeringsbesluit, overweegt de rechtbank dat het Uitvoeringsbesluit uitvoering geeft aan de in artikel 25, vierde lid, van de Parkeerverordening 2009 gegeven opdracht aan verweerder om een lijst samen te stellen van degenen die belanghebbenden zijn in de zin van de verordening. Het Uitvoeringsbesluit beoogt niet aan te geven welke voorschriften er aan het gebruik van een belanghebbendenvergunning moeten of mogen worden verbonden, daaronder begrepen in welke omstandigheden een taxichauffeur een rit zou mogen weigeren. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd faalt dan ook.
3.3.1 Eiser voert in beroep voorts aan dat hij geen voorwaarden heeft overtreden, omdat er geen sprake is van een verbod op de hem verweten gedraging. In voorschrift f dat is verbonden aan de belanghebbendenvergunning kan geen verplichting worden gelezen op grond waarvan eiser honden moet vervoeren of dat de weigering hiervan valt onder het algemene verbod dat eiser ritten niet mag weigeren. Het voorschrift is op dit punt onduidelijk, waardoor er sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Het voorschrift is niet absoluut en er zijn vele gevallen denkbaar waarin huisdieren c.q. honden door een taxichauffeur geweigerd mogen worden. Er is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel nu onduidelijk is of in (niet te bepalen) gelijke gevallen op dezelfde wijze zal worden gehandhaafd.
3.3.2 De rechtbank is van oordeel dat voorschrift f dat is verbonden aan de belanghebbendenvergunning door de wijziging per 1 februari 2012 dusdanig kan worden geïnterpreteerd dat een taxichauffeur het vervoeren van een hond mag weigeren, mits het niet gaat om een hulp- of blindengeleidehond. Uit het voorschrift noch de daarop gegeven toelichting blijkt dat een dergelijke a-contrario interpretatie onjuist is. Door de wijziging is het voorschrift dan ook minder eenduidig en daardoor onduidelijk geworden.
3.3.3. De rechtbank neemt in dit verband mede in overweging dat per 15 juni 2012 het voorschrift is gewijzigd in een algemeen verbod op weigering van ritten, met als enige uitzondering de situatie dat het vervoer in redelijkheid niet kan worden gevergd. Per die datum is in de toelichting uitdrukkelijk opgenomen in welke situaties geen rit kan worden geweigerd vanwege te vervoeren levende dieren.
3.3.4. Verweerder heeft als toelichting op de wijziging per 1 februari 2012 aangeven dat de wijziging het gevolg was van een bijzonder vervelend incident en dat verweerder met de wijziging heeft willen benadrukken dat de bijzonder kwetsbare groep waar de aanvulling op ziet niet mag worden geweigerd. Verweerder heeft aldus met het gedeelte ‘ook niet van personen die vanwege hun beperkingen en/of beperkte mobiliteit afhankelijk zijn van hulpmiddelen, bijvoorbeeld een rolstoel en/of een hulp- en of blindengeleidehond’ een toelichting willen geven op het voorschrift ‘de taxichauffeur weigert geen ritten’. Dat de opgenomen bijzin slechts een toelichting zou inhouden, blijkt echter uit het voorschrift noch de toelichting daarop, en doet daarom aan het in de vorige paragraaf overwogene niet af.
3.3.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande niet van zijn bevoegdheid tot het intrekken van de vergunning van eiser gebruik had mogen maken.
3.4 Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank overweegt hiertoe dat eisers belanghebbendenvergunning is ingetrokken terwijl daar een deugdelijke bevoegdheid voor ontbreekt. Er is onvoldoende grond om aan te nemen dat alsnog aan het bestreden besluit een juiste grondslag kan worden gegeven.
3.5 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 437,- per punt). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.P.J. de Graaf, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van
mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB