ECLI:NL:RBAMS:2012:BY3810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706636-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Advocaat-Generaal van het Hof van beroep te Gent, België. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten de relevante strafmaxima hebben verstrekt en dat deze van toepassing waren ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en geoordeeld dat de feiten waarvoor overlevering wordt gevraagd, zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon niet heeft kunnen aantonen dat hij onschuldig is aan de tenlastegelegde feiten, ondanks zijn claim dat hij gedetineerd was ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De beslissing is genomen in het kader van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706636-12
RK nummer: 12/5705
Datum uitspraak: 16 oktober 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 juli 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2008 door de Advocaat-Generaal van het Hof van beroep te Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] op [1971],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 september 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. H.P. Vos, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Duitse taal.
Nadien heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de justitiële autoriteit van België de strafmaxima op te vragen voor de feiten waarvoor de overlevering is gevraagd.
Op 24 september 2012 heeft de advocaat-generaal van het Hof te Gent per e-mail vermeld welke strafmaxima in België gelden voor de feiten waarvoor de overlevering is gevraagd
Met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon heeft de rechtbank het onderzoek op 2 oktober 2012 hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de zitting van 4 september 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam.
Aangezien de rechtbank in haar tussenuitspraak van 18 september 2012 reeds heeft geoordeeld over de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zal zij deze niet nogmaals behandelen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van 29 januari 2008 van het Hof van beroep te Gent (België), referentie GC-93/07 - not. 861/07 – Arrest C/110/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Nu uit de in het interlocutoir vonnis van 18 september 2012 vermelde garantie van de Belgische justitiële autoriteiten volgt dat het arrest nog niet onherroepelijk is, verstaat de rechtbank het EAB aldus dat het strekt tot strafvervolging van de opgeëiste persoon. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Bespreking door de verdediging gevoerd verweer
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de op 24 september 2012 van de advocaat-generaal te Gent (België) ontvangen informatie met betrekking tot de wettelijke strafmaxima voor de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, niet voldoet aan de opdracht van de rechtbank, zoals geformuleerd in het interlocutoir vonnis van de rechtbank van 18 september 2012, aangezien niet is vermeld of de vermelde wettelijke bepalingen gelding hadden ten tijde van het begaan van de feiten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat met de eerdergenoemde e-mail van 24 september 2012 wel is voldaan aan de door de rechtbank bij tussenvonnis van 18 september 2012 geformuleerde vraag. Nu aan de advocaat-generaal is gevraagd welke strafmaxima gelden voor de feiten waarvoor de overlevering is gevraagd, kan de rechtbank erop vertrouwen dat de door de advocaat-generaal opgegeven strafmaxima betrekking hebben op wetsartikelen die van kracht waren op het moment van het begaan van de feiten waarvoor de overlevering is gevraagd.
5. Strafbaarheid
5.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Ten aanzien van 34 feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet onderzoek naar de dubbele strafbaarheid achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten zijn in het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 29 januari 2008 als volgt aangeduid: A1 t/m A17, A19, A21 t/m A29, C1, D1 en D2 in de zaak met notitie I en de feiten A1 t/m A3 en feit B in de zaak met notitie II.
De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 20, te weten:
oplichting
en
deelneming aan een criminele organisatie (leidinggevend)
Volgens de e-mail van 24 september 2012 van de advocaat-generaal van het Hof van beroep te Gent is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidstraf van tenminste drie jaren gesteld.
5.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de e-mail van 24 september 2012 van de advocaat-generaal van het Hof van Beroep te Gent, op deze feiten naar het recht van België een vrijheidstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. De rechtbank stelt tevens vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in Nederland tevens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feiten B1, B3 t/m B5 in de zaak met notitie I:
medeplegen van oplichting, viermaal gepleegd
feiten E2, E5 en E7 in de zaak met notitie I:
medeplegen van oplichting, driemaal gepleegd
6. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd onschuldig te zijn aan de feiten zoals genoemd in het EAB nu hij onmogelijk de feiten kan hebben gepleegd aangezien hij ten tijde van het plegen van de feiten gedetineerd was.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in detentie verbleef staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg dat hij de aan hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd aangezien de feiten zijn begaan in het verband van een criminele organisatie. Bovendien stelt de opgeëiste persoon in de periode van 12 september 2006 tot en met 26 november 2006 gedetineerd te zijn geweest terwijl slechts enkele feiten van de eenenveertig feiten in die periode zouden zijn gepleegd. Daar komt bij dat de opgeëiste persoon niet met stukken heeft kunnen onderbouwen dat hij in die periode gedetineerd was. Op grond van het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting niet heeft kunnen aantonen en niet kan leiden tot weigering van de overlevering.
7. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De advocaat-generaal F. Desterbeck heeft op 17 augustus 2012 voor de procureur-generaal de volgende garantie gegeven:
- dat de persoon in kwestie effectief zijn onvoorwaardelijke en vrijheidsbenemende straf of maatregel, indien deze wordt opgelegd, ook mag ondergaan in Nederland,
- en dat na eventuele overname van deze straf of maatregel, de omzettings- of exequaturprocedure, waarmee de straf/maatregel eventueel aangepast aan Nederlands recht, effectief wordt toegestaan.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 5.1 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
A1 t/m A17, A19, A21 t/m A29, in de zaak met notitie I en de feiten A1 t/m A3 en feit B in de zaak met notitie II:
medeplegen van oplichting, eenendertig maal gepleegd;
D1 en D2:
medeplegen van poging tot oplichting, twee maal gepleegd;
en
C1:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Van de zeven onder 5.2 bedoelde feiten is hiervoor al vastgesteld dat deze strafbaar zijn naar Nederlands recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 45, 47, 140 en 326 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 12 OLW.
11. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan het Hof van beroep te Gent (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat België, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra , voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en M.C.J. Rozijn, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 oktober 2012.
Mr. M.C.J. Rozijn is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]