Parketnummer: 13/654078-11 (Promis)
Datum uitspraak: 2 november 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1946],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.B. Smit en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blauw, advocaat te Velsen-Zuid, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 05 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
ter terechtzitting van de kantonrechter mr. M.E.A. Nijssen als getuige in de
zaak van [verdachte] tegen Dexia Bank Nederland N.V., nadat hij in
handen van voornoemde kantonrechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de
eed / belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te
zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een
verklaring onder ede vorderde en / of daaraan rechtsgevolgen verbond,
mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd
met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:"Ik denk dat mijn
vrouw mij op 19, 20 of 21 december 2004 heeft verteld van haar contract.";
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte bij brief van 20 juli 2005 aan Dexia Bank Nederland B.V. (hierna: Dexia) heeft geschreven dat hem 'onlangs is gebleken dat door zijn echtgenoot bovengenoemd contract is afgesloten'. Zijn echtgenote [Y] heeft bij de kantonrechter op 5 augustus 2009 stellig verklaard dat zij [verdachte] eind 2004 over het contract heeft verteld. Vervolgens is uit de stukken gebleken dat [verdachte] in 2002 telefonisch contact met Dexia heeft opgenomen inzake het contract van zijn echtgenote. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de officier van justitie het niet aannemelijk dat verdachte zich twee jaar vergist over het tijdstip waarop verdachte op de hoogte is geraakt van het contract van zijn echtgenoot met Dexia.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid bij de kantonrechter heeft verklaard. Gelet op alle gebeurtenissen heeft verdachte op dat moment gedacht dat hij de waarheid sprak. Ook kan niet gezegd worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om in strijd met de waarheid tegenover de kantonrechter te verklaren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.3.2 Dexia heeft aangifte gedaan ter zake van meineed tegen verdachte.i De rechtbank stelt
vast dat verdachte op 5 augustus 2009 ter zitting van de kantonrechter mr. M.E.A. Nijssen in de zaak tegen Dexia als getuige - desgevraagd - heeft verklaard dat hij dacht dat zijn vrouw hem op 19, 20 of 21 december 2004 heeft verteld van haar contract met Dexia.ii Tijdens zijn verhoor bij de politie op 2 maart 2011 heeft verdachte evenwel verklaard dat hij in 2002 een telefoongesprek heeft gevoerd met Dexia en toen van het contract afwist.iii Dit wordt bevestigd door het transcript van het door verdachte op 25 maart 2002 met Dexia gevoerde telefoongesprek, waarin verdachte namens zijn vrouw een jaaropgave over 2001 opvraagt.iv Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 augustus 2009 ten overstaan van de kantonrechter, opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 5 augustus 2009 te Amsterdam, ter terechtzitting van de kantonrechter mr. M.E.A. Nijssen, als getuige in de zaak van [verdachte] tegen Dexia Bank Nederland N.V., nadat hij in de handen van voornoemde kantonrechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid heeft verklaard; "Ik denk dat mijn vrouw mij op 19, 20 of 21 december 2004 heeft verteld van haar contract.".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, in strijd met de waarheid onder ede te verklaren.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meineed en daarmee het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in door wettelijke voorschriften vereiste verklaringen, geschonden. Van belang is voorts dat de rechtbank niet is gebleken dat verdachte in verband met zijn gezondheidssituatie niet in staat is de na te noemen straf uit te voeren.
De rechtbank ziet gelet op enerzijds het tijdsverloop in onderhavige zaak en anderzijds het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2011 betreffende verdachte, aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 207 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 80 (tachtig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en J.W. Vriethoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2012.
i Proces-verbaal van relaas, opgemaakt op 24 maart 2011 door K. Molenkamp, hoofdagent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde blz. I-III
ii Een proces-verbaal van comparitie tevens getuigenverhoor, gehouden op 5 augustus 2009 van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, doorgenummerde blz. 7-12.
iii Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 maart 2011, opgemaakt door [A], [functie] van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde blz. 13-15.
iv Een geschrift, zijnde een kopie van een uitwerking van een telefoongesprek op 25 maart 2002, doorgenummerde blz. 5.
??
Parketnummer: 13/654070-11 (Promis)
Inzake: [verdachte]