ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-654077-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs in getuigenverklaring tegen Dexia Bank Nederland N.V.

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 2 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die als getuige had verklaard in een procedure tegen Dexia Bank Nederland N.V. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk valselijk verklaren onder ede. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 19 oktober 2012 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. E.B. Smit, en de raadsman van de verdachte, mr. H. Blauw, aanwezig waren. De tenlastelegging betrof een verklaring die de verdachte had afgelegd in de zaak van haar echtgenoot, [X], tegen Dexia. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk had gelogen over het moment waarop zij haar man over het contract met Dexia had geïnformeerd. De verdediging betoogde echter dat de verdachte zich vergist had in de tijdlijn van de gebeurtenissen en dat er geen opzet in het spel was.

De rechtbank oordeelde dat de bewijsconstructie van het Openbaar Ministerie onvoldoende was. De verklaringen van de verdachte en haar echtgenoot waren niet consistent en de rechtbank kon niet uitsluiten dat de verdachte zich had vergist. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastelegging. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om opzet aan te tonen bij valsheid in geschrifte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/654077-11 (Promis)
Datum uitspraak: 2 november 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1949],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.B. Smit en van wat verdachte en haar raadsman, mr. H. Blauw, advocaat te Velzen-Zuid, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 05 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
ter terechtzitting van de kantonrechter mr. M.E.A. Nijssen als getuige in de
zaak van [X] tegen Dexia Bank Nederland N.V., nadat zij in
handen van voornoemde kantonrechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de
eed / belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te
zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een
verklaring onder ede vorderde en / of daaraan rechtsgevolgen verbond,
mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd
met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:"Dit was eind 2004 en
toen heb ik mijn man over mijn contract verteld.";
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat haar echtgenoot - tevens verdachte - [X], bij brief van 20 juli 2005 aan Dexia Bank Nederland B.V. (hierna: Dexia) heeft geschreven dat hem ‘onlangs is gebleken dat door zijn echtgenoot bovengenoemd contract is afgesloten’. Verdachte heeft bij de kantonrechter op 5 augustus 2009 stellig verklaard dat zij [X] eind 2004 over het contract heeft verteld. Vervolgens is uit de stukken gebleken dat [X] in 2002 telefonisch contact met Dexia heeft opgenomen inzake het contract van verdachte met Dexia. Nu [X], voornoemd, ter zitting heeft verklaard dat het uitgesloten is dat hij op eigen initiatief contact met Dexia heeft opgenomen, acht de officier van justitie het niet aannemelijk dat verdachte zich twee jaar vergist over het tijdstip waarop zij [X] heeft ingelicht over haar contract met Dexia.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Het feit dat verdachte heeft verklaard dat zij eind 2004 [X] heeft verteld over het contract met Dexia vloeit voort uit het feit dat zij gebeurtenissen in haar herinnering bij elkaar heeft gebracht en heeft geconcludeerd dat het eerste gesprek met [X] over het afgesloten contact in een bepaalde periode zal zijn geweest. Dit betekent nog niet dat zij opzettelijk heeft gelogen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de bewijsconstructie van de officier van justitie in beslissende mate steunt op de verklaringen van [X], inhoudende hoe en wanneer hij wetenschap heeft gekregen van het contract dat verdachte met Dexia had afgesloten. Ten eerste merkt de rechtbank op dat de ter terechtzitting door [X] afgelegde verklaring niet ook (als getuige) in de zaak tegen verdachte is afgelegd. Gezien de omstandigheid dat verdachte en [X], hoewel zij gehuwd zijn en in hetzelfde huis wonen, een aparte administratie voeren en elkaars post niet openmaken, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard en [X] eerder tegenover de politie heeft verklaard, valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat verdachte zich bij de kantonrechter heeft vergist in het moment dat zij [X] over haar contract met Dexia heeft verteld. Op grond van de voorhanden zijnde stukken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot de conclusie te komen dat verdachte in haar verklaring bij de kantonrechter opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en J.W. Vriethoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2012.