ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706546-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse burger ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse burger, die in Nederland gedetineerd is, aan de Poolse autoriteiten. De overlevering werd verzocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Judge of the District Court in Sieradz, Polen, op 22 mei 2012. De opgeëiste persoon was in Polen veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar voor oplichting, waarbij hij valse gegevens had verstrekt om een lening te verkrijgen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 11 september 2012, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon onvoldoende bewijs had geleverd dat hij onder het bereik van artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW) viel. Dit artikel betreft de rechtsmacht en de vraag of de opgeëiste persoon als vreemdeling kan worden beschouwd. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon, als EU-burger, niet gelijkgesteld kan worden met een niet-EU-burger en dat de eis van rechtsmacht een vorm van verboden discriminatie inhoudt. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij onder de bescherming van artikel 6 OLW viel.

De rechtbank stelde vast dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar waren en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank besloot daarom de overlevering toe te staan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en de griffier was aanwezig. De rechtbank concludeerde dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706546-12
RK nummer: 12/5515
Datum uitspraak: 25 september 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juli 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
22 mei 2012 door the Judge of the District Court in Sieradz – II Penal Division, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats], Polen, op [1971],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie],
Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 september 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een voor ten uitvoerlegging vatbaar vonnis, te weten een judgement of the Local Court in Zdunska Wola (Polen), gedateerd 7 oktober 2010.
Referentienummer II K 167/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, lid 1, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bestreden dat sprake is van dubbele strafbaarheid en daartoe aangevoerd dat de feitsomschrijving niet voldoet aan de delictsomschrijving zoals die betrekking heeft op artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Noch de ‘listige kunstgrepen’, noch de opzet kan worden afgeleid uit de feitsomschrijving in het EAB. Nadere informatie dient daaromtrent te worden ingewonnen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van dit verzoek. Uitgaande van de omschrijving van het feit in het EAB valt op te maken dat de opgeëiste persoon een ‘valse hoedanigheid heeft aangenomen, namelijk dat hij zich heeft voorgedaan als een betrouwbaar persoon en dat hij valse gegevens heeft vertrekt die – zoals de omschrijving vermeldt – ‘vital for obtaining the loan’ waren. Hiermee is de opzet gegeven, aldus de officier van justitie.
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek om nadere informatie in te winnen af. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de omschrijving van het feitencomplex in het EAB en stelt vast dat
uit de aanhef van de omschrijving valt af te leiden dat het om één feitencomplex gaat en dat de handelingen door de opgeëiste persoon zijn verricht ‘in order to accomplish an earlier devised plan, with an intention to gain a financial benefit’. Hiermee is de voor de kwalificatie naar Nederlands recht vereiste opzet een gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de opgeëiste persoon naar Nederlands recht tenminste worden gekwalificeerd als ‘oplichting’, immers de opgeëiste persoon heeft bij de bank onware gegevens verstrekt die noodzakelijk waren om een lening te verkrijgen en later – bij het doorverkopen van de auto – zich voorgedaan als een betrouwbaar verkoper en eigenaar van de auto waarover hij dankzij de verstrekte lening de beschikking had.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
5. Artikel 6, vijfde lid, OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de opgeëiste persoon beschouwd moet worden als een in artikel 6, vijfde lid, OLW bedoelde ‘vreemdeling’. De opgeëiste persoon is burger van een land dat lid is van de Europese Unie, hij verblijft al geruime tijd in Nederland en heeft van 2005 tot 2008 ook ingeschreven gestaan in de Gemeentelijke Basisadministratie. Hij werkt en woont hier, is voldoende geïntegreerd en er moet van worden uitgegaan dat ook zijn verblijf na de periode van inschrijving rechtmatig is geweest.
De eis van rechtsmacht, zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW, wordt ten onrechte gesteld en houdt een vorm van verboden discriminatie in tussen EU-burgers en Nederlandse staatsburgers.
De raadsman heeft verzocht de overlevering, nu deze gevraagd wordt voor de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf, te weigeren en heeft zijn betoog onderbouwd met een aantal schriftelijke stukken waaruit de geworteldheid van de opgeëiste persoon in de Nederlandse samenleving moet blijken.
De raadsman heeft zich bij zijn pleidooi beroepen op het arrest van het Europees Hof van Justitie, zaaksnummer C-42/11, Lopes da Silva Jorge versus Frankrijk, gewezen op 5 september 2012.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman bestreden en aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet gelijk te stellen is met een Nederlands onderdaan. De in dat kader overgelegde stukken zijn te weinig concreet en objectief. Gelet hierop behoeft de vraag of het rechtsmachtvereiste strijd oplevert met het antidiscriminatiebeginsel geen beantwoording.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende concreet en objectief is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon valt onder het bereik van artikel 6, vijfde lid, OLW. De opgeëiste persoon heeft zich in 2008 laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie. Onder omstandigheden hoeft dit feit geen beletsel te zijn om de opgeëiste persoon toch onder het bereik van artikel 6 OLW te laten vallen, indien hij met concrete en objectieve gegevens zijn standpunt kan onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgeëiste persoon hierin niet geslaagd.
De stukken waarmee de raadsman zijn betoog onderbouwt tonen aan dat de opgeëiste persoon enkele malen in Nederland een aankoop heeft gedaan of een verkeersovertreding heeft begaan. Deze stukken, alsmede de verklaring van de broer van de opgeëiste persoon en van verschillende werkgevers, zijn evenwel onvoldoende concreet en objectief om vast te stellen dat de weigeringsgrond van artikel 6 OLW van toepassing is op de opgeëiste persoon.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan het beantwoorden van de vraag of het rechtsmachtvereiste zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW strijd oplevert met het antidiscriminatiebeginsel.
6. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 326 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the District Court in Sieradz – II Penal Division, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van twee jaren, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzit¬ter,
mrs. J.O. Rutten en M.J. Alink, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2012.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]