RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.513-12
RK nummer: 12/4342
Datum uitspraak: 4 september 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juni 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2012 door de Officier van Justitie voor het district Helsinki (Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] op [1972],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 augustus 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht en vanwege haar volle agenda, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Vonnis van de Rechtbank Helsinki Nr. 1804 van
14 mei 2012 ref. PK12/4544, een bevel tot voorlopige hechtenis.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan vijf naar het recht van Finland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Zakelijk weergegeven is namens de opgeëiste persoon het navolgende aangevoerd. Op
6 augustus 2012 is het Internationaal rechtshulpcentrum te Amsterdam (hierna: IRC) verzocht om te bewerkstelligen dat de verdediging de beschikking zou krijgen over de stukken van de Nederlandse strafzaak die ziet op [A]. Het IRC heeft geantwoord dat zij niet over stukken van het Arnhemse parket konden beschikken. Om die reden heeft de verdediging op 16 augustus 2012 een fax aan de zaaksofficier van justitie en de parketsecretaris te Arnhem gezonden, met het verzoek om toezending van voornoemde stukken. Tot op heden is nog geen reactie op deze fax ontvangen. Het is van belang om over de stukken in de strafzaak van [A] te beschikken omdat de opgeëiste persoon aan de hand van die stukken zijn onschuldverweer kan onderbouwen, alsmede het verweer op grond van artikel 13 van de OLW vorm kan worden gegeven. Om die reden dient de zaak te worden aangehouden voor het verkrijgen en bestuderen van het dossier in de Nederlandse strafzaak van [A].
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd verzet tegen aanhouding van de zaak.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. Redengevend voor deze afwijzing is dat de opgeëiste persoon zijn onschuld onverwijld ter zitting dient aan te tonen. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat eventuele stukken die de opgeëiste persoon zou willen overleggen, teneinde zijn onschuld aan te tonen, alleen op hun waarde kunnen worden geschat indien zij worden bezien in het licht van de redenen die de Finse autoriteiten hebben om hem als verdachte aan te merken. Een dergelijk onderzoek gaat echter de eis van onverwijlde overtuiging ter zitting te buiten. Het verzoek om aanhouding van de overleveringszaak teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen een dossier in een (Nederlands) strafrechtelijk onderzoek te bestuderen, kan dan ook niet worden gehonoreerd.
Zakelijk weergegeven heeft de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij onschuldig is. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
7. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Ministerial Counsellor van de International Judicial Administration van het Ministry of Justice heeft de volgende garantie gegeven:
“Please be advised that the Ministry of Justice of Finland, as the Central Authority in
issues relating tot the Convention on Transfer of Sentenced Persons, hereby consents to
the conversion of an unconditional prison sentence passed on [opgeëiste persoon] as laid
down in Article 11 of the said Convention in the events of his surrender to Finland and
subsequent return tot the Netherlands for the execution of the sentence imposed on him
in Finland.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Poging tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- slechts een deel van de feiten zijn op Nederlands grondgebied gepleegd en het gaat niet om feiten die in Nederland niet strafbaar zouden zijn en/of niet vervolgd plegen te worden;
- uit het Finse EAB en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat na overleg met de Nederlandse autoriteiten vervolging in Finland is gestart en Nederland ten aanzien van de opgeëiste persoon geen strafrechtelijk onderzoek verricht;
- de verdovende middelen waren bestemd voor de Finse markt en de Finse rechtsorde is daarom direct geschokt;
- drie medeverdachten zijn reeds in Finland aangehouden.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Finse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Finse autoriteiten en de verdere vervolging in Finland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Het is onbegrijpelijk waarom [A] in Nederland vervolgd wordt en de opgeëiste persoon naar Finland moet. De enkele mededeling dat het Openbaar Ministerie de opgeëiste persoon niet in Nederland gaat vervolgen, is onvoldoende.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Dat betekent dat niet wordt onderzocht met welk land de meeste aanknopingspunten bestaan, of in welk land vervolging de voorkeur verdient, maar dat slechts wordt getoetst of de officier van justitie in redelijkheid tot de vordering heeft kunnen komen. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is dat het geval. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Officier van Justitie voor het district Helsinki ten behoeve van het in Finland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.J. Diemer, voorzit¬ter,
mrs. C.A.E. Wijnker en C.W. Inden, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.