ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
515578 HA RK 12-143
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door verzoekers die van mening waren dat de rechter vooringenomen was, omdat zij had besloten om bepaalde stukken buiten beschouwing te laten en hun verzoek om aanhouding van de zitting had afgewezen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechter om stukken niet in behandeling te nemen en het verzoek tot aanhouding af te wijzen, processuele beslissingen zijn. De wrakingskamer oordeelt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De verzoekers hebben niet kunnen aantonen dat de beslissingen van de rechter voortvloeien uit vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat de procedures met de bijbehorende zaaknummers worden hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beschikking op het op 24 april 2012 mondeling gedane en onder zaaknummer 515578 HA RK 12-143 ingeschreven ver¬zoek van:
1. [ ],
2. [ ],
3. [ ],
4. [ ]en
5. [ ],
verzoekers,
gemachtigde [ ],
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], in haar hoedanigheid van rechter bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.
1. Het verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? een proces-verbaal van de zitting van 24 april 2012 in de zaken met nummers [ ];
? een schriftelijke reactie van de rechter van 10 mei 2012;
? een aan de voorzitter van de wrakingskamer gerichte brief met bijlagen van 25 april 2012 van de gemachtigde van de vergunninghouder [ ]. (hierna: de vergunninghouder) .
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 mei 2012, waar de wrakingskamer de gemachtigden van verzoekers, van het dagelijks bestuur van stadsdeel [ ] (hierna: het stadsdeel) en van de vergunninghouder heeft gehoord. De rechter is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van verzoekers heeft een pleitnota overgelegd.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is nader bepaald op 25 mei 2012.
2. De feiten
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers zijn eisers in gedingen bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, aanhangig onder zaaknummers [ ]. Het stadsdeel is de verweerder in deze gedingen. De vergunninghouder neemt als derde-belanghebbende deel aan deze gedingen.
b) In genoemde gedingen heeft gelijktijdig een behandeling ter zitting plaatsge-vonden op 24 april 2012.
c) Blijkens het van de zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de gemachtigde van verzoekers naar aanleiding van een door de gemachtigde van het stads-deel en de gemachtigde van de vergunninghouder gemaakt bezwaar tegen het overleggen van een aantal stukken het volgende medegedeeld:”Ik vraag me af: gaat dit over het TNO-rapport en het rapport van de Rekenkamer Amsterdam 2011? Het laat-ste rapport was al bekend bij verweerder. Verder kan ik hierin berusten, al vind ik dat ver-weerder en de vergunninghouder deze relevante stukken gelet op het belang van de volksge-zondheid niet buiten beschouwing zouden mogen laten. Ik hoor u zegen dat u de stukken bui-ten beschouwing laat.”
d) Naar aanleiding van een beslissing van de rechter om een verzoek tot aan-houding van de gemachtigde van verzoekers af te wijzen vermeldt het proces-verbaal als reactie van de gemachtigde van verzoekers: “Ik hoor u zeggen dat u geen reden ziet om de zitting te verdagen en dat u mijn verzoek daartoe afwijst. Ik wraak u bij deze. De bouwvergunning is gewijzigd. U heeft daar alle correspondentie over gehad. Daarom wraak ik u.”
3. Het verzoek en de gronden daarvan
Verzoekers leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de rechter heeft beslist een aantal door hun gemachtigde overgelegde stukken buiten beschouwing te laten. Daarnaast heeft de rechter hun verzoek om de zitting voor bepaalde tijd aan te houden afgewezen. Gelet hierop zijn verzoekers van mening dat de rechter jegens hen vooringenomen is en niet onpartijdig zal zijn.
4. De reactie van de rechter
De rechter heeft in haar reactie medegedeeld dat het verzoek tot wraking werd gedaan in aansluiting op het volgende. De eisende partij verzocht om aanhouding van de behandeling, ingegeven door beweerdelijke handelingen van de verwerende partij en/of de derde-belanghebbende. Na de toelichting door de eisende partij heeft de rechter de verwerende partij en de derde-belanghebbende de gelegenheid gegeven zich over het verzoek uit te laten. Beide lieten weten zich in het verzoek niet te kunnen vinden. Uit deze discussie is de rechter niet gebleken van feiten en omstandigheden die een aanhouding konden rechtvaardigen. Daarop heeft de rechter het verzoek om aanhouding afgewezen. Direct daarop werd het verzoek om wraking gedaan waarop de rechter de behandeling van de zaak heeft geschorst.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2 Bij de beoordeling of daarvan sprake is staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonder-lijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor be-staande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de ver-zoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3 De wrakingskamer is van oordeel dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen binnen het kader van een wrakingsprocedure geen ruimte biedt voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen processuele beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als de beslissing een feit oplevert waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter. Naar het oordeel van de rechtbank is dit hier niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat verzoekers het niet eens waren met de beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding van de behandeling af te wijzen, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, dan wel voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Ook de beslissing van de rechter om bepaalde stukken van verzoekers buiten beschouwing te laten, kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Blijkens het proces-verbaal hebben verzoekers immers, naar aanleiding van het door het stadsdeel en de vergunnninghouder gevoerde verweer dat de stukken niet in het geding mochten worden gebracht, medegedeeld daarin te berusten, alvorens de rechter mededeelde dat de stukken buiten beschouwing worden gelaten.
Beslist wordt daarom als volgt.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
? wijst het verzoek tot wraking af;
? bepaalt dat de procedures met zaaknummers [ ] worden hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsver-zoek.
Aldus gegeven door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mr. M.W. van der Veen en mr. A.W.H.Vink, leden van genoemde kamer, en uitgespro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van vrijdag 25 mei 2012 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18 lid 5 van de Algemene wet bestuursrecht geen rechtsmiddel open.