ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
513110 / HA RK 12-92
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in verband met eiswijziging en schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2012 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter, ingediend door de verzoeker op 15 maart 2012. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter de wijziging van eis niet had mogen toestaan, omdat deze wijziging niet in het dictum was opgenomen, maar slechts in de rechtsoverwegingen. De verzoeker stelde dat dit in strijd was met de goede procesorde en dat de kantonrechter hierdoor de schijn van partijdigheid had gewekt. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de beslissing van de kantonrechter niet onbegrijpelijk was en dat er geen sprake was van een schijn van vooringenomenheid.

De rechter heeft gemotiveerd betwist dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de eiswijziging was beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria en dat de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn visie op de eiswijziging te geven. De rechtbank concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor onpartijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure met het bijbehorende zaaknummer zou worden hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve waarneming van de rechterlijke onpartijdigheid en de voorwaarden waaronder een wrakingsverzoek kan worden toegewezen. De rechtbank bevestigde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De beslissing van de rechtbank is definitief, aangezien er op grond van artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 15 maart 2012 ingekomen en onder zaaknummer 513110 / HA RK 12-92 ingeschreven verzoek van:
[ ],
verzoeker,
advocaat mr. M.J.E.J. Coenraad te Zandvoort,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het verzoek tot wraking als neergelegd in een akte van 15 maart 2012;
- een vonnis van de rechter van 15 januari 2012;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 16 maart 2011;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 april 2012 alwaar verzoeker, zijn advocaat en de rechter zijn gehoord. Na schorsing en hervatting is de behandeling gesloten.
De uitspraak is nader bepaald op 25 april 2012.
1. Feiten
a) Verzoeker is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangige zaak met nummer [ ].
b) Op 20 januari 2012 heeft de rechter een vonnis gewezen waarin is beslist op een door de eisende partij verzochte wijziging van eis.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking is -voor zover van belang- samengevat gebaseerd op de grond dat de wijziging van eis is opgenomen in rechtsoverweging 4 van het vonnis en niet in het dictum. Die overweging kan daarom niet als beslissing in die zin gelden. Op grond daarvan is het toestaan van de wijziging van eis in strijd met de goede procesorde en bovendien ziet deze op een ander feitencomplex dan in de dagvaarding gesteld. De vordering betreft een andere periode. Hierdoor heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2 De overweging van de kantonrechter dat de eiswijziging wordt toegestaan geeft voorts blijk van de schijn van partijdigheid nu de overweging enkel is gebaseerd op de afwijzing van het verweer van verzoeker. De rechter gaat daarmee voorbij aan de omstandigheid dat het een ander feitencomplex betreft dat juridisch ook niet in verband kan worden gebracht met de oorspronkelijk ingestelde vordering. Immers betalingen strekken altijd ter delging van oudere openstaande rekeningen en de gewijzigde vordering kan niet van een eerdere datum kan zijn.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid. Voor zover nodig wordt wat door de rechter is aangevoerd hierna besproken.
4. De gronden van de beslissing
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
4.2 Het verzoek berust in de kern op de gedachte dat de rechter de eiswijziging niet had mogen toestaan en, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5 van het vonnis, het verzoeker duidelijk is welke kant het opgaat.
4.3 Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt binnen het kader van een wrakingsprocedure geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als de beslissing een feit oplevert waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter.
4.4 De wrakingskamer is van oordeel dat van het vorenstaande in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt. De eiswijziging is beoordeeld aan de hand van het door de wet (art. 130 Rv) daarvoor gegeven criterium, nadat verzoeker bij conclusie van dupliek in de gelegenheid is gesteld zijn visie op de eiswijziging te geven. Er is dan ook geen sprake van schending van hoor en wederhoor. Bovendien is verzoeker nog in de gelegenheid gesteld de gewijzigde vordering bij nadere akte inhoudelijk te betwisten, zodat de rechter evenmin is vooruitgelopen op enige te nemen beslissing op dit punt. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de beslissing onbegrijpelijk is en op een zodanige manier is gemotiveerd dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid.
4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bij verzoeker kennelijk bestaande vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt niet objectief gerechtvaardigd is.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure met zaaknummer [ ] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, J.A.J. Peeters en H.J. Tijselink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv, geen voorziening open.