ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.592-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd door de District Court in Bielsko-Biala, Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling die leidde tot het vonnis in Polen, wat volgens artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) een weigeringsgrond voor overlevering kan zijn, tenzij er serieuze twijfels zijn over de juistheid van de verklaring dat de persoon in persoon was gedagvaard.

De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting in Polen en dat hij een overeenkomst had gesloten met de Poolse officier van justitie voor een veroordeling zonder hoorzitting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon op 24 juli 2009 in persoon was gedagvaard, zonder verder onderzoek moet worden aanvaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen serieuze kanttekeningen zijn bij deze verklaring en dat de overlevering daarom niet geweigerd kan worden op basis van artikel 12 OLW.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toe te staan, zodat hij zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in Polen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.592-12
RK nummer: 12/4945
Datum uitspraak: 28 augustus 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juli 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2011 door the Regional Court in Bielsko-Biala, 3rd Criminal Division (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1984],
verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 augustus 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.O. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgement of the District Court in Bielsko-Biala of 25 August 2009, final since 2 September 2009, file reference IX K 1020/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Zoals blijkt uit rubriek f) van het EAB, is deze vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm opgelegd en is daarbij een proeftijd van drie jaren bepaald. Bij beslissing van 13 september 2010 heeft the District Court in Bielsko-Biala de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke vrijheidsstraf gelast, “due to the fact that the convicted person had failed to redress the damage”.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid. Artikel 12 OLW verbiedt in zo een geval de overlevering, tenzij zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden voordoet.
De bijlage bij het faxbericht van 23 juli 2012 van de uitvaardigende justitiële autoriteit houdt onder meer in:
D.
Please, indicate whether the person concerned appeared in person at the court trial as a result of which the judgment was given:
- Yes, that person appeared in person at the court trial as a result of which the judgment was given.
No, that person did not appear in person at the court trial as a result of which the judgment was given.
1. If the answer “no” has been matched, please, indicate which of the following circumstances occurred:
a. that person had been summoned personally on 24 July 2009 so in that way had been notified of the fixed date and place of the trial as a result of which the judgment was given, and had been notified that the judgment might been given if he did not appear at the court trial;
(…)
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon een overeenkomst heeft gesloten met de Poolse officier van justitie voor een veroordeling zonder hoorzitting, waarbij aan hem is toegezegd dat aan hem een boete zou worden opgelegd. De Poolse rechter heeft de opgeëiste persoon echter niet alleen tot een geldboete van 5.000 zloty’s, maar ook tot een voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. Een overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en een Poolse officier van justitie die de Poolse rechter buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon heeft bekrachtigd, is een vonnis in de zin van artikel 12 OLW. Nu de opgeëiste persoon niet wist dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden zou worden opgelegd, had de Poolse rechter in die procedure niet zonder instemming van de opgeëiste persoon en van de Poolse officier van justitie mogen afwijken van de overeenkomst en had hij de zaak moeten verwijzen naar een zitting waarop de opgeëiste persoon aanwezig had kunnen zijn. Op verzoek van de curator heeft de Poolse rechtbank op 13 september 2010 ingestemd met de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf. De naar het adres van zijn moeder verstuurde aangetekende brief waarin werd meegedeeld dat een gevangenisstraf was opgelegd, is retour gekomen, omdat de opgeëiste persoon naar het buitenland was vertrokken en de brief op dat adres niet is aangenomen. De opgeëiste persoon hoorde pas van de gevangenisstraf van 16 maanden, toen hij in Nederland werd aangehouden.
De opgeëiste persoon heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij niet wist van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 25 augustus 2009 heeft geleid.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bijlage bij het faxbericht van 23 juli 2012 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard, zodat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW voordoet.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verklaard dat de opgeëiste persoon op 24 juli 2009 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 25 augustus 2009 heeft geleid.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 12 OLW blijkt dat de rechtbank zo een verklaring in het algemeen zonder verder onderzoek dient te aanvaarden en daarmee bij de beoordeling van het EAB rekening dient te houden. Alleen “indien zich omstandigheden aandienen waardoor er naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit serieuze kanttekeningen bij de juistheid van de verklaring kunnen worden geplaatst”, bestaat aanleiding voor het vragen van nadere informatie (Kamerstukken I 2010/11, 32 188, C, p. 4). De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting levert niet een dergelijke omstandigheid op.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zich in deze zaak de omstandigheid als bedoeld in onderdeel a van artikel 12 OLW voordoet, zodat de in die bepaling neergelegde weigeringsgrond toepassing mist.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld aan te voeren dat de procedure die tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf heeft geleid niet aan de eisen van artikel 12 OLW voldoet, wijst de rechtbank erop dat deze bepaling volgens haar vaste rechtspraak niet ziet op een dergelijke beslissing.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8 en onder nummer 23, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Verzoek aanhouding van de behandeling van het EAB
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht de behandeling van het EAB aan te houden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon inmiddels de boete van
- omgerekend - € 1.250,-- heeft betaald en dat zijn Poolse advocaat op 3 augustus 2012 bij de Poolse rechtbank een verzoek heeft ingediend tot stopzetting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Volgens de Poolse advocaat is een dergelijk verzoek in dit soort zaken mogelijk en duurt het ongeveer twee maanden, voordat de Poolse rechtbank een beslissing neemt.
Desgevraagd heeft de raadsvrouw meegedeeld dat het bedrag van 20.000 zloty’s, zoals vermeld in het EAB, de totale schade bedraagt. Verdeeld over de opgeëiste persoon en zijn drie medeverdachten, komt dit neer op 5.000 zloty’s per verdachte, nu er vier verdachten zijn. De raadsvrouw kan de stelling dat de opgeëiste persoon de boete van 5.000 zloty’s heeft betaald nog niet met een stuk onderbouwen. Van een vriend van de opgeëiste persoon, die contact met de Poolse advocaat heeft gehad, heeft de raadsvrouw begrepen dat de Poolse rechtbank inmiddels een datum voor de behandeling van het verzoek heeft bepaald, maar de raadsvrouw kan hiervan evenmin een bewijs overleggen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij wel wil aannemen dat de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon een verzoek heeft ingediend, maar dat zij het verzoek desondanks onvoldoende onderbouwd vindt. De raadsvrouw heeft immers geen stukken van de Poolse rechtbank over het ingediende verzoek overgelegd, zoals een uitnodiging voor de behandeling van het verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij gebreke van een stuk van de Poolse rechtbank waaruit blijkt dat zij het verzoek daadwerkelijk in behandeling heeft genomen, ziet de rechtbank in de enkele omstandigheid dat de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf heeft ingediend onvoldoende aanleiding voor schorsing van het onderzoek ter zitting in afwachting van de uitkomst van dat verzoek.
De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
6. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Bielsko-Biala, 3rd Criminal Division (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. C.W. Inden en P. Rodenburg, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
A