RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.469-12
RK nummer: 12/4021
Datum uitspraak: 14 augustus 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2012 door the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Ravenna (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Albanië) op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te Amsterdam;
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juli 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.O. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.J. Silvis, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Albanese taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 31 juli 2012 om 10.30 uur, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om zorg te dragen voor een vertaling van een in het Italiaans gesteld stuk.
Op de zitting van 31 juli 2012 heeft de rechtbank, met toestemming van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.O. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.J. Silvis, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 17 juli 2012 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het voor de rechtbank niet mogelijk is gebleken binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment issued by the Court of Ravenna on 22.07.2009, final on 31.10.2009, references 1056/2009 Rg. Sent..
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 (oud) OLW
Toepasselijkheid artikel 12 (oud) OLW
Artikel 12 OLW en rubriek d) van het model voor het EAB zijn gewijzigd bij de Wet van 12 mei 2011 tot wijziging van de Overleveringswet, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008 en het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81), Stb. 2011, 232. Deze wet (hierna: de wijzigingswet) is in werking getreden op 1 augustus 2011.
Artikel 8, tweede lid, van het kaderbesluit van 26 februari 2009 bepaalt dat dit kaderbesluit met ingang van 28 maart 2011 van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van buiten de persoonlijke aanwezigheid van de verdachte gegeven beslissingen. Artikel 8, derde lid, bevat daarop een uitzondering die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Indien een lidstaat bij de aanneming van dit kaderbesluit heeft verklaard ernstige redenen te hebben om aan te nemen dat hij niet op de in lid 1 genoemde datum aan dit kaderbesluit zal kunnen voldoen, is dit kaderbesluit uiterlijk op 1 januari 2014 van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen. (…)
De Republiek Italië heeft een dergelijke verklaring afgelegd (Pb EU 2009, L 97/26). Deze verklaring luidt:
Italië verklaart hierbij dat het gebruik wenst te maken van de mogelijkheid waarin artikel 8, lid 3, van Kaderbesluit 2009/299/JBZ (…) voorziet. Derhalve is het kaderbesluit uiterlijk op 1 januari 2014 van toepassing op de erkenning en de tenuitvoerlegging van door de bevoegde Italiaanse autoriteiten buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen.
Nederland heeft aan artikel 8, tweede en derde lid, van het kaderbesluit van 26 februari 2009 uitvoering gegeven in artikel IV van de wijzigingswet. Artikel IV, eerste lid, bepaalt dat de wijzigingswet geen gevolgen heeft voor EAB’s die in Nederland vóór het tijdstip van de inwerkingtreding, dus vóór 1 augustus 2011, zijn ontvangen. Het tweede lid van die bepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
In afwijking van het eerste lid, heeft deze wet geen gevolgen voor Europese aanhoudingsbevelen (…) die afkomstig zijn van de Italiaanse Republiek tot het tijdstip waarop deze lidstaat van de Europese Unie de noodzakelijke maatregelen heeft getroffen om aan kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 te voldoen en uiterlijk tot 1 januari 2014.
Niet is gebleken dat de Italiaanse Republiek het kaderbesluit van 26 februari 2009 al heeft geïmplementeerd. Uit het samenstel van artikel 8 van dat kaderbesluit, de verklaring van de Italiaanse Republiek en artikel IV van de wijzigingswet volgt dan ook dat op de beoordeling van het onderhavige EAB artikel 12 OLW en rubriek d) van het model voor het EAB van toepassing zijn, zoals deze bepaling en deze rubriek tot 1 augustus 2011 luidden (zie Rb. Amsterdam 3 april 2012, LJN BW0696; Rb. Amsterdam 7 augustus 2012, parketnummer 13.706.385-12, nog niet gepubliceerd; anders kennelijk Rb. Amsterdam 6 juli 2012, LJN BX1727).
Garantie als bedoeld in artikel 12 (oud) OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is
gewezen zonder dat de verdachte in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting.
De rechtbank mag daarom de overlevering alleen toestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit ondubbelzinnig garandeert dat de opgeëiste persoon na zijn eventuele overlevering op verzoek een nieuw inhoudelijk proces zal krijgen (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 13 november 2009, LJN BL5781; Rb. Amsterdam 1 oktober 2010, LJN BO7714; Rb. Amsterdam 31 januari 2012, LJN BX0620; Rb. Amsterdam 7 augustus 2012, parketnummer 13/706385-12, nog niet gepubliceerd).
Bij faxbericht van 16 juli 2012 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende garantie gegeven:
De betrokkene heeft geen kennis van het proces genomen [non ha avuto conoscenza del processo], maar indien hij aan de rechterlijke autoriteit wordt overgeleverd, worden er hem de volgende juridische garanties aangeboden:
Volgens art. 175 van het [Italiaanse] WSv, indien het vonnis bij verstel is uitgesproken, wordt de verdachte, op zijn aanvraag, verlenging van de termijn voor het alsnog instellen van verzet verleend. De verdachte is van deze verzetsmogelijkheid uitgesloten, indien hijzelf werkelijk kennis van de opgelegde straf of maatregel heeft genomen [salvo che lo stesso abbia avuto effetiva conoscenza del procedimento o del provvedimento], en uitdrukkelijk afstand heeft genomen van de mogelijkheid om voor de rechter te verschijnen alsdan af te zien van het rechtsmiddel tot het instellen van verzet.
De aanvraag van verlenging van de termijn moet worden ingediend, op straffe van verval, binnen dertig dagen vanaf de datum waarop de verdachte kennis van de voorziening [provvedimento] heeft genomen. In geval van uitlevering vanuit het buitenland, is de termijn voor de aanvraag van kracht vanaf de werkelijke overlevering van de veroordeelde.
- de betrokkene zal persoonlijk onverwijld in kennis van dit besluit na de overlevering worden gesteld;
- als hij in kennis van het besluit zal worden gesteld, zal hij expliciet worden geïnformeerd worden over zijn recht op verlenging van de termijn voor het instellen van beroep en over zijn recht om bij het geding aanwezig te zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze garantie voldoet aan de eisen die de Overleveringswet en de rechtspraak van de rechtbank aan een dergelijke garantie stellen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de bewoordingen van de garantie hem nogal algemeen lijken, maar dat hij het aan de rechtbank overlaat om te oordelen of de garantie voldoende duidelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat ondubbelzinnig is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon na zijn eventuele overlevering op verzoek een nieuw inhoudelijk proces zal krijgen. Uit de garantie blijkt immers dat, indien de opgeëiste persoon - tijdig - om verlenging van de termijn voor het instellen van verzet vraagt, hij een dergelijke verlenging zal krijgen. De enige uitzondering waarin artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering voorziet, berust op daadwerkelijke kennis van de procedure of van de opgelegde straf of maatregel. Zoals volgt uit de mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon geen kennis van het proces heeft genomen, doet deze uitzondering zich hier niet voor (vgl. Rb. Amsterdam 7 augustus 2012, parketnummer 13.706.385-12, nog niet gepubliceerd, waarin de rechtbank onvoldoende duidelijk vond dat de opgeëiste persoon geen “effective knowledge” van het veroordelende vonnis had gehad).
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de rechtbank niet over voldoende gegevens beschikt om de toelaatbaarheid van de overlevering voor het tweede feit (het wapendelict) te beoordelen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie bij faxbericht van 5 juli 2012 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verzocht het tweede feit nader te specificeren en dat, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit heeft nagelaten, de omschrijving van het tweede feit niet genoegzaam is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de omschrijving van het tweede feit aan de eisen van artikel 2 OLW voldoet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het faxbericht van 5 juli 2012 houdt onder meer het volgende in:
Section (e) - Offences (Judgment Bologna Court of Appeal, 3218/2004
- The EAW indicates that it relates to 2 offences. However, the description only involves one act of [opgeëiste persoon]. Could you confirm that the EAW only concerns the gift of 196.798 grams of cocaine and no other acts? If this is not the case, then please specify the circumstances of the second offence committed, as well as the nature/legal classification (…).
Deze vragen - die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het faxbericht van 16 juli 2012 heeft beantwoord - hebben geen betrekking op het onderhavige EAB, maar op het tweede EAB dat de uitvaardigende justitiële autoriteit tegen de opgeëiste persoon heeft uitgevaardigd (parketnummer 13.706.490-12). Het verweer van de raadsman mist dus feitelijke grondslag. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de beschrijving van het tweede feit van het onderhavige EAB voldoet aan de eisen die artikel 2 OLW daaraan stelt.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Italië als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7 en 12 (oud) van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Office of the State Prosecutor General attached to the Court of Ravenna (Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzit¬ter,
mrs. J.W. Vriethoff en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2012.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.