ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.477-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Zweden in verband met strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 augustus 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Rikspolisstyrelsen (National Police Board) in Zweden. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 6 juni 2012, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 april 2012 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Zweden in 1977, was op dat moment gedetineerd in een Huis van Bewaring in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Zweedse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, naar zowel Zweeds als Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en bevestigd dat deze klopt. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, omvatten onder andere aggravated assault, extortion, threat to a public servant, petty narcotic drugs offence en unlawful dispossession. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor de feiten petty narcotic drugs offence en unlawful dispossession in Zweden een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is opgelegd, terwijl voor de andere feiten de sanctie van forensic mental care is opgelegd, die als een vrijheidsstraf van onbepaalde duur wordt beschouwd.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten waarvoor de eisen van de Overleveringswet zijn voldaan, met uitzondering van het feit petty narcotic drugs offence, voor zover dit feit betrekking heeft op het unlawfully gebruiken van cannabis resin. De rechtbank heeft geoordeeld dat de sanctie van forensic mental care, die is opgelegd voor de feiten, voldoet aan de eisen van de Overleveringswet, en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De beslissing is genomen in het belang van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.477-12
RK nummer: 12/4144
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juni 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 april 2012 door de Rikspolisstyrelsen (National Police Board) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [plaats] (Zweden) op [1977],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 juli 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.O. Bosman en van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. A.J. van der Velden, advocaat te Amsterdam. De niet verschenen opgeëiste persoon heeft op 19 juli 2012 schriftelijk verklaard dat hij niet wenst te worden gehoord bij de behandeling ter zitting. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd om de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Zweedse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment issued on 7 February 2000 by the district court of Köping, Köpings tingsrätt, reference B 262-99.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de sanctie van forensic mental care, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De rechtbank constateert dat in rubriek e) onder I van de Engelse vertaling van het EAB het hokje dat behoort bij de categorie murder, grievous bodily injury abusievelijk niet is aangekruist, omdat in het originele EAB een kruisje is geplaatst in het hokje dat behoort bij de categorie mord, grov misshandel. De rechtbank zal het EAB in zoverre verbeterd lezen.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft omschreven als aggravated assault waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag; zware mishandeling.
Volgens de in het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 juni 2012 vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Zweden een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Strafbaarheid en strafbedreiging naar Zweeds recht
Alle feiten zijn naar het recht van Zweden strafbaar.
Bij faxbericht van 11 juni 2012 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat voor het feit petty narcotic drugs offence en voor het feit unlawful dispossession de maximum penalty six months imprisonment bedraagt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor deze feiten moet worden geweigerd, nu deze feiten naar Zweeds recht niet worden bedreigd met een maximale vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich daarbij aangesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Zweedse rechter heeft mede voor de feiten petty narcotic drugs offence en unlawful dispossession de sanctie van forensic mental care opgelegd. In haar faxbericht van 11 juni 2012 noemt de uitvaardigende justitiële autoriteit deze sanctie een custodial sentence. Voorwaarde voor oplegging van deze sanctie is dat de betrokkene een strafbaar feit heeft gepleegd, maar niet tot gevangenisstraf kan worden veroordeeld, because he/she was affected by a serious mental disorder at the time of committing the crime.
Op grond van artikel 1 onder c OLW worden onder “vrijheidsstraffen” mede verstaan: door de rechter “naast of in plaats van een straf op te leggen maatregelen strekkende tot vrijheidsbene-ming”. De rechtbank constateert dat de sanctie forensic mental care zo een maatregel is en dat deze sanctie dus een vrijheidsstraf in de zin van de Overleveringswet oplevert (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 24 september 2008, LJN BF8907, betreffende de sanctie van opname in een psychiatrisch ziekenhuis).
In haar faxbericht van 11 juni 2012 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit uiteengezet dat de sanctie van forensic mental care wordt beëindigd, zodra het risico van recidive niet meer bestaat of zodra de betrokkene geen institutional of non-institutional care meer behoeft. De rechtbank leidt daaruit af dat de sanctie van forensic mental care - in beginsel - van onbepaalde duur is.
Artikel 8 OLW luidt als volgt: “Met vrijheidsstraffen van langere duur dan twaalf maanden worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld levenslange vrijheidsstraffen en vrijheidsstraffen van onbepaalde duur”. De sanctie van forensic mental care is dus een vrijheidsstraf van langere duur dan twaalf maanden in de zin van artikel 8 OLW.
In geval van executieoverlevering is bij de beoordeling of in de uitvaardigende lidstaat op het feit “een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld” niet alleen de in de buitenlandse strafbepaling uitdrukkelijk voorziene vrijheidsstraf, maar ook de daarnaast of in plaats daarvan opgelegde vrijheidsbenemende maatregel van belang, ook indien de oplegging van deze maatregel niet uitdrukkelijk in die strafbepaling is voorzien. Aangenomen moet worden dat de rechter in de uitvaardigende lidstaat die vrijheidssanctie heeft opgelegd, die naar zijn recht op het feit is gesteld.
Deze uitleg van artikel 7, eerste lid, onder a, 2e Olw draagt bij aan de doelstelling van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, te weten het vergemakkelijken en bespoedigen van justitiële samenwerking in strafzaken, en is in overeenstemming met de ratio van deze bepaling, te weten het vermijden van overlevering voor bagatelfeiten.
Nu - mede - voor de feiten petty narcotic drugs offence en unlawful dispossession een vrijheidsbenemende maatregel van langere duur dan twaalf maanden is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat naar Zweeds recht ook op deze feiten “een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden” is gesteld, zoals artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW vereist.
De feiten voldoen dan ook zowel voor wat betreft de strafbaarheid naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als voor wat betreft de strafbedreiging naar dat recht aan de eisen die de Overleveringwet daaraan stelt.
Strafbaarheid en strafbedreiging naar Nederlands recht
Alle feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar.
Het feit petty narcotic drugs offence heeft mede betrekking op het gebruik van - een niet gespecificeerde hoeveelheid - cannabis resin. Het gebruik van een bij de Opiumwet verboden middel is strafbaar als het opzettelijk aanwezig hebben van dat middel (zie HR 14 december 2004, LJN AR4923, r.o. 4.5; ABRvS 13 juli 2011, LJN BR1425, AB 2011, 50, r.o. 2.3). Op grond van artikel 11, zesde lid, van de Opiumwet is artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet evenwel niet van toepassing op het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep of hasjiesj van ten hoogste dertig gram. Op dergelijke feiten is op grond van artikel 11, eerste lid, van de Opiumwet slechts hechtenis van ten hoogste één maand gesteld (zie HR 31 mei 1994, NJ 1994, 674, r.o. 7.2.1-7.3). Bij gebreke van een vermelding van de hoeveelheid cannabis resin die de opgeëiste persoon heeft gebruikt, kan de rechtbank niet vaststellen of op dit feit in Nederland een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden is gesteld (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 27 april 2012, LJN BW8965). De rechtbank zal daarom de overlevering in zoverre weigeren.
De rechtbank stelt vast dat op de andere feiten waarvoor overlevering wordt verzocht in Nederland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
afpersing
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
5. Verweer
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de sanctie van forensic mental care is beëindigd, zoals de opgeëiste persoon ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard. Een en ander volgt ook uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Duitsland is aangehouden, waarna hij weer is vrijgelaten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van het EAB aan te houden, teneinde navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de beëindiging van de tenuitvoerlegging van de sanctie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen en dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de raadsvrouw de gestelde beëindiging van de tenuitvoerlegging van de sanctie niet met stukken heeft onderbouwd, terwijl uit het EAB blijkt dat de sanctie nog steeds voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Duitsland is aangehouden en weer is vrijgelaten, biedt geen steun aan de gestelde beëindiging. Bij navraag door het parket is namelijk gebleken dat de opgeëiste persoon op dat moment nog niet gesignaleerd stond ter aanhouding en overlevering aan Zweden. Op grond van het voorgaande bestaat voor aanhouding van de behandeling van het EAB dan ook geen grond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de door de officier van justitie aangevoerde gronden verwerpt de rechtbank het primaire verweer en wijst zij het subsidiaire verzoek om aanhouding van de behandeling van het EAB af.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten aggravated assault, extortion, threat to a public servant, petty narcotic drugs offence voor zover dit feit betrekking heeft op het unlawfully gebruiken van amphetamine, en unlawful dispossession, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 47, 285, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Rikspolisstyrelsen (National Police Board) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, met uitzondering van het feit petty narcotic drugs offence, voor zover dit feit betrekking heeft op het unlawfully gebruiken van cannabis resin.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het feit petty narcotic drugs offence, voor zover dit feit betrekking heeft op het unlawfully gebruiken van cannabis resin.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzit¬ter,
mrs. S.A. Krenning en H.T. Masmeyer, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2012.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C