Parketnummer: 13/846011-05
Datum uitspraak: 6 september 2012
Vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/846011-05, tegen:
AMSTERDAM PORT SERVICES B.V.,
gevestigd aan de Petroleumhavenweg 48, 1041 AC Amsterdam.
De vordering van de officier van justitie van 6 december 2010 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan Amsterdam Port Services B.V. opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.044.212,45.
2.1. Amsterdam Port Services B.V. (hierna te noemen APS) is in de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak tegen 23 juni 2008 gedagvaard voor de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Amsterdam. APS werd ten laste gelegd dat zij zich had schuldig gemaakt aan:
1. overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.37 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, 2. valsheid in geschrift en (na wijziging van de tenlastelegging) 3. overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
2.2. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak door de meervoudige economische strafkamer heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 22 januari 2009 bij gelegenheid van zijn requisitoir kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr aanhangig te maken.
2.3. Op 5 februari 2009 is APS veroordeeld wegens de twee ten laste gelegde economische delicten. Zij is vrijgesproken van valsheid in geschrift. APS heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.4. Bij ontnemingsvordering van 6 december 2010 heeft de officier van justitie – onder verwijzing naar het vonnis van 5 februari 2009 van de meervoudige economische strafkamer – APS opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2010 alwaar de vordering zou worden behandeld.
2.5. Bij arrest van 10 december 2010 heeft het Hof Amsterdam APS eveneens veroordeeld voor de twee eerdergenoemde economische delicten. Dat arrest is onherroepelijk.
2.6. Op 29 december 2010 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank de ontnemingszaak voor onbepaalde tijd aangehouden, de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en beslist de procedure met betrekking tot de vordering van het Openbaar Ministerie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vooraf te laten gaan door een schriftelijke voorbereiding als bedoeld in artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
2.7. Op 4 juni 2012 is de ontnemingszaak wederom aangebracht bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank. De behandeling is toen opnieuw aangehouden.
2.8. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2012 waar zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zich heeft uitgelaten over de (on)bevoegdheid van de meervoudige strafkamer.
3.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort samengevat – als verweer gevoerd dat de commune meervoudige strafkamer van de rechtbank niet bevoegd is van de onderhavige ontnemingsvordering kennis te nemen, aangezien ingevolge artikel 38 van de Wet op de economische delicten (WED) een ontnemingsvordering ter zake van economische delicten bij de economische meervoudige strafkamer dient te worden aangebracht.
3.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort samengevat – betoogd dat het uitspreken door de rechtbank van haar onbevoegdheid niet aan de orde is. Hooguit zou sprake kunnen zijn van een verwijzing door de meervoudige strafkamer naar de meervoudige economische strafkamer. Het Openbaar Ministerie heeft APS in de ontnemingszaak overeenkomstig artikel 511b Sv voor de rechtbank gedagvaard. Uit dat artikel volgt dat de commune meervoudige strafkamer van de rechtbank bevoegd is van alle ontnemingsvorderingen kennis te nemen. Er wordt in dit artikel geen uitzondering gemaakt op deze bevoegdheid; ook niet voor economische delicten. De bepalingen in de WED zien op de vervolging en bestraffing van economische delicten, waaronder milieudelicten. Op dat vlak heeft de wetgever uniformering en specialisatie binnen de rechtbanken wenselijk geacht. Bij ontneming gaat het over een heel ander terrein. Ten eerste betreft het een maatregel en geen straf en ten tweede bevindt de ontneming zich vaak op het grensvlak van het civiele recht en het strafrecht. Het ontnemingsrecht kent dan ook zijn eigen rechtsregels, aldus de officier van justitie.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. De rechtbank stelt voorop dat de procedure ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, volgens het bepaalde in artikel 311, eerste lid, voorlaatste volzin, Sv moet worden opgevat als een afsplitsing of afzonderlijk onderdeel dan wel voortzetting van dezelfde vervolging die kan leiden tot veroordeling tot straf (Hoge Raad 28 november 2005, LJN ZD0305, NJ 1996/383). De ontnemingsvordering is dus een onderdeel van de hoofdzaak. Het is mogelijk dat de vordering gelijktijdig met de hoofdzaak wordt behandeld.
3.3.2. Verder wijst de rechtbank erop dat de wetgever ten aanzien van ontnemingsprocedures het volgende heeft overwogen: “Uit de aard der zaak vloeit voort dat de rechtbank die tot kennisneming van de strafzaak zelve bevoegd is, tevens de bevoegde rechter is tot kennisneming van de vordering.” Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 36 (MvT).
3.3.3. Volgens Advocaat-Generaal J.W. Fokkens – aldus zijn conclusie voor het (niet gepubliceerde) arrest van de Hoge Raad van 6 november 2001, nr. 02685/00 E P, LJN AD4364, aangehaald door Advocaat-Generaal P.C. Vegter in zijn conclusie voor Hoge Raad 21 september 2010 (LJN BM6652, NJ 2010/516) – blijkt uit de wetsgeschiedenis van de ontnemingsregeling dat de bevoegdheid van de economische kamer kennis te nemen van de ontnemingsvordering diens bevoegdheid kennis te nemen van de hoofdzaak volgt
3.3.4. Zoals hiervoor weergegeven, is de strafzaak tegen APS aangebracht bij en behandeld door de meervoudige economische strafkamer. Tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aangekondigd.
3.3.5. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de ontnemingsvordering een onderdeel is van de hoofdzaak. De rechtbank is van oordeel dat nu aan de ontnemingsvordering een strafzaak ten grondslag ligt die door de meervoudige economische strafkamer is behandeld, ook uitsluitend de economische meervoudige strafkamer bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige ontnemingsvordering.
3.3.6. Het beroep van de officier van justitie op artikel 511b Sv kan niet slagen nu dit artikel onderscheid maakt tussen rechtbank enerzijds en hof of kantonrechter anderzijds en niet de commune meervoudige strafkamer in alle ontnemingszaken bevoegdheid toekent.
3.3.7. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat een verwijzing naar de meervoudige economische strafkamer, zoals door de officier van justitie voorgesteld en waartegen de verdediging zich nadrukkelijk heeft verzet, op grond van het eerste lid van artikel 511e Sv in verbinding met artikel 348 Sv, niet mogelijk is.
De commune meervoudige strafkamer van de rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de ontnemingsvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Cordia en N.C. van Geel, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2012.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.