RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2055 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.H.J. van Geffen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp,
verweerder,
gemachtigde E. Diepenbroek.
Bij besluit van 16 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een arbeidsverplichting opgelegd en het reeds eerder ingezette traject tot re-integratie op de arbeidsmarkt voortgezet.
Bij besluit van 21 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 21 maart 2012, het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is S. Kabi als tolk verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) naar de norm van gehuwden.
1.2. Op 3 november 2010 heeft bij eiser, in verband met de vaststelling van zijn belastbaarheid, een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts, A. Bernaert (hierna: Bernaert), heeft bij eiser functionele beperkingen van structurele aard vastgesteld ten aanzien van met name fysiek zwaar belastende arbeid. Uit door de verzekeringsarts bij de huisarts van eiser opgevraagde informatie bleek onder meer dat sprake is van een overbelasting in de thuissituatie. Eiser stelt zijn echtgenote, die psychiatrische klachten heeft, overal bij te moeten begeleiden. De huisarts heeft aangegeven dat eiser niet is ingegaan op een verwijzing naar de GGZ. De medisch adviseur acht eiser duurzaam belastbaar voor loonvormende arbeid conform de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst. Verder adviseert de huisarts sociaal maatschappelijke begeleiding van het gezin. De verzekeringsarts heeft geen structurele psychische beperkingen vastgesteld. In het arbeidsdeskundig advies staat vermeld dat een traject wordt voorgesteld waarin eiser kan ervaren dat zijn gezin, ook in de situatie dat eiser 20 uur per week afwezig is, wel functioneert en zijn weg gaat vinden. Dit geldt temeer nu in de achterliggende 1,5 jaar voor de inzet van de SPV-er voor zijn echtgenote niet van die noodzaak is gebleken. Eiser dient wel van meet af aan voorgehouden te worden dat 40 uur per week loonvormende arbeid mogelijk is en op afzienbare termijn nagestreefd zal worden. Eiser wordt daarom door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige belastbaar geacht voor de komende zes maanden voor 20 uur per week en na zes maanden voor een volledige werkweek. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport met afsluitdata 3 november 2010/9 december 2010.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn traject via Werkroute zal worden voortgezet en eiser verplicht is zorg te dragen voor een goede uitvoering van dit traject. Gelet op het medisch en arbeidsdeskundig advies wordt eiser belastbaar geacht voor fysiek niet al te zware arbeid gedurende de eerste zes maanden voor 20 uur per week en daarna voor 40 uur per week.
1.4. Op 10 januari 2011 is eisers traject bij Werkroute beëindigd omdat hij zonder bericht niet is verschenen op een afspraak op 10 januari 2011 waarbij de voortgang van het re-integratietraject zou worden besproken.
1.5. Eiser is op 18 november 2011 medisch gekeurd door bedrijfsarts [A]. De bedrijfsarts heeft na lichamelijk onderzoek geen reden gezien om af te wijken van het eerder in 2010 vastgestelde (belastbaarheids)advies. Gezien het feit dat eiser verklaarde dat de informatie van de huisarts van eind 2010 achterhaald was, heeft Bernaert opnieuw informatie opgevraagd bij eisers huisarts. De huisarts heeft aangegeven dat eiser geen initiatief heeft genomen zich te laten begeleiden. Verder heeft de huisarts verklaard dat eiser is verwezen naar de psychiatrie met de vraagstelling of sprake is van een somatisatiestoornis. Bernaert komt, na interpretatie van de informatie van de huisarts, tot de conclusie dat geen reden bestaat af te wijken van de conclusie en het advies van het medisch onderzoek dat eind 2010 is uitgevoerd. Dit advies behelst onder meer GGZ therapie gericht op terugdringen van het somatiseringsgedrag van eiser zoals geïllustreerd door de huisarts. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport met onderzoeksdatum 16 december 2011.
1.6. Bij brief van 11 februari 2012 heeft Bernaert naar aanleiding van eisers bezwaarschrift een toelichting gegeven op de eerdere onderzoeken die in november 2010 en december 2011 bij eiser hebben plaatsgevonden. Hij heeft onder meer nadrukkelijk gesteld dat het medisch arbeidsdeskundige advies van 2010 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Bernaert heeft tenslotte gesuggereerd om, gelet op de stagnatie in het traject met eiser en het feit dat eiser eerdere verwijzingen naar GGZ niet heeft opgevolgd, een onafhankelijke psycholoog in te schakelen om de somatiseringsproblematiek in kaart te brengen.
1.7. Bij brief van 19 februari 2012 heeft psychiater S. Sidali (hierna: Sidali) verklaard dat eiser sinds 12 januari 2012 in behandeling is voor een depressie, ernstig, chronisch en een paniekstoornis. Verder heeft hij aangegeven dat de toestand van eiser zorgwekkend is en eiser in verband met ernstige hoofdpijn en geheugenstoornis is verwezen naar een neuroloog voor nader onderzoek.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het daaraan ten grondslag liggende advies van de Commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de Commissie). In dit advies heeft de Commissie zich – onder meer – op het standpunt gesteld dat het medisch arbeidsdeskundig advies van 9 december 2010 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit het rapport blijkt dat onderzoek is gedaan naar eisers psychische beperkingen, welke reden zijn geweest om voor de eerste zes maanden een urenbeperking van 20 uur per week te adviseren. Vanuit eisers fysieke problematiek bestaat geen grond om een urenbeperking te adviseren. Eiser is voor de somatiseringsproblematiek doorverwezen naar de GGZ, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt, aldus de Commissie.
2.2. In beroep heeft eiser zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat zijn psychische problematiek onvoldoende is onderkend en er ten onrechte geen psychische beperkingen zijn vastgesteld waardoor uitgegaan is van een te ruime belastbaarheid. Verder heeft eiser betoogd dat het medisch arbeidsdeskundig advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat ten onrechte is afgezien van aanvullend medische en arbeidsdeskundig onderzoek. Bij de beoordeling van eisers belastbaarheid heeft eisers psychische problematiek geen rol gespeeld. Gezien de mogelijkheid van het bestaan van een somatisatiestoornis en de door Bernaert zelf gesignaleerde noodzaak van een onafhankelijk psychologisch onderzoek, had verweerder niet zonder meer op de conclusies van het advies van Bernaert mogen afgaan. Uit de verklaring van Sidali, waar eiser sinds 12 januari 2012 in behandeling is, kan worden geconcludeerd dat eiser al langer bestaande psychische problemen heeft en ernstige beperkingen ondervindt in het persoonlijk functioneren. Daarom is gerede twijfel aan de juistheid van het advies van Bernaert gerechtvaardigd. Daarbij had verweerder, gelet op de verklaring van Sidali, conform het advies van Bernaert, een onafhankelijk psychologisch onderzoek moeten uitvoeren, aldus eiser.
3.1. Artikel 9, eerste lid, van de Wwb, voor zover thans van belang, bepaalt dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik gemaakt wordt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
3.2. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wwb kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4. Inhoudelijke beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat een besluit van het college dat inhoudt dat aan een belanghebbende de arbeidsverplichtingen van artikel 9 van de WWB worden opgelegd, kan worden opgevat als een impliciete weigering om aan belanghebbende een (gedeeltelijke) ontheffing in de zin van artikel 9, tweede lid, van de WWB te verlenen (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 januari 2007, LJN: AZ7602).
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op het medisch arbeidsdeskundig advies van Bernaert van 3 november 2010/9 december 2010 (hierna: het advies).
4.3. Indien het bestuursorgaan een besluit omtrent het opleggen van arbeidsverplichtingen baseert op een ontvangen medisch advies, staan voor de betrokkene de mogelijkheden van bezwaar en (hoger) beroep open. In dat kader zal de betrokkene tegenbewijs kunnen leveren en het advies zowel wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming kunnen bestrijden, bijvoorbeeld door overlegging van inlichtingen van de hem behandelende artsen of van een rapport van een onafhankelijke arts.
Naar vaste rechtspraak mag op een voorliggend medisch advies worden afgegaan als het zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud deugdelijk is (zie de uitspraak van de CRvB van 27 april 2010, LJN: BM2569).
4.4. Eiser kan zich noch in de wijze van totstandkoming van het advies noch in de inhoud van het medisch eindoordeel vinden.
4.5. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het advies van Bernaert ondeugdelijk en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit het advies kan worden opgemaakt dat de door eiser gestelde klachten zijn onderzocht. Bij eiser zijn functionele beperkingen ten aanzien van met name fysiek zwaar belastende arbeid vastgesteld. Aan de hand van deze fysieke beperkingen is een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Op 3 november 2010 zijn bij eiser geen psychische beperkingen vastgesteld. Voor zover wel psychische beperkingen zijn vastgesteld, hebben deze betrekking op de partner van eiser. Dit blijkt ook uit de informatie die Bernaert heeft ingewonnen bij de huisarts van eiser. Eisers huisarts heeft verklaard dat bij eiser sprake is van een overbelaste thuissituatie. In het kader hiervan is reeds in 2008 aan eisers gezin maatschappelijke begeleiding geadviseerd en is eiser doorwezen naar de GGZ. Uit het advies volgt verder dat eiser met voornoemde verwijzingen niets heeft gedaan.
4.6. Verder heeft eiser aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn psychische klachten en dat hiernaar ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Zoals reeds hierboven is aangegeven, zijn op 3 november 2010 bij eiser geen psychische beperkingen vastgesteld. Daarbij is niet gebleken dat eiser zelf tijdens dit onderzoek heeft aangegeven dat hij psychische beperkingen heeft. In elk geval kan niet worden gezegd dat eisers psychische problematiek door verweerder onvoldoende is onderkend. Er is immers aandacht besteed aan de overbelastingssituatie in eisers gezin als gevolg van de psychische problemen van zijn echtgenote en er is melding gemaakt van eisers somatiseringsgedrag ten aanzien van zijn eigen fysieke klachten.
4.7 Ten aanzien van eisers standpunt dat Bernaert bij eiser psychische beperkingen heeft vastgesteld en de noodzaak van een psychologisch onderzoek heeft gesignaleerd overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van besluiten als het onderhavige is de situatie ten tijde van het nemen van het besluit van belang. Eisers arbeidsverplichting in het jaar 2010 is daarom gebaseerd op een medisch arbeidskundig onderzoek uit 2010.
Dat uit een later advies, met onderzoeksdatum 16 december 2011, blijkt dat bij eiser voortdurende somatiseringsproblemen bestaan, doet niet af aan de conclusie van een jaar eerder dat hij in staat wordt geacht om te werken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het onderzoek in 2011 is uitgevoerd op verzoek van eiser en niet omdat verweerder twijfelde aan de deugdelijkheid van het onderzoek uit 2010. Eiser is op 18 november 2011 door bedrijfsarts Van Driel onderzocht. Toen eiser op 18 november 2011 aan verweerder aangaf dat het rapport uit 2010 was achterhaald, heeft verweerder opnieuw Bernaert geraadpleegd. Eisers toenmalige klantmanager wilde aan eiser een “job offer” doen en aldus de meest recente stand van zaken met betrekking tot eisers medische situatie in kaart brengen. Bernaert heeft vervolgens opnieuw informatie opgevraagd bij eisers huisarts en het rapport met onderzoeksdatum 16 december 2011 opgesteld. Dat Bernaert in zijn brief van 11 februari 2012 suggereert dat het goed is om eiser psychologisch te laten onderzoeken op zijn somatiseringsgedrag, doet aan het advies van 2010 evenmin af. Los van het antwoord op de vraag of eiser in 2011 en heden objectiveerbare psychische klachten heeft, is dit niet van belang bij de beoordeling van eisers belastbaarheid in 2010.
4.8. De rechtbank overweegt verder dat eiser zijn stelling dat hij in 2010 vanwege psychische beperkingen niet in staat was om gangbare arbeid te verrichten, niet met medische stukken of andere objectiveerbare gegevens heeft onderbouwd. De door eiser in beroep overgelegde brief van psychiater Sidali is hiervoor onvoldoende. Deze brief bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat eiser reeds in 2010 ongeschikt was om te werken als gevolg van ernstige depressieve klachten. Dit geldt te meer nu Sidali refereert aan een eerdere behandeling van eiser door een psycholoog, terwijl eiser ter zitting heeft verklaard dat deze behandeling vanwege taalproblemen niet heeft plaatsgevonden.
4.9. Eiser heeft ook overigens geen medische of andere gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over de juistheid van het advies dan wel aan de zorgvuldige totstandkoming daarvan. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn beroepsgrond dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat de belastbaarheid onjuist is vastgesteld.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht in de situatie van eiser geen dringende redenen in de zin van artikel 9, tweede lid, van de WWB heeft aangenomen. Verweerder was daarom ten tijde in geding niet bevoegd aan eiser ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen.
4.11. Dit betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mrs. T.P.J. de Graaf en
L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koekkoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB