RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2154 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
de Raad voor rechtsbijstand,
verweerder,
gemachtigde mr. S.O. Vos.
Bij besluit van 25 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2012.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser is actief als cultureel ondernemer en houdt een galerie te Amsterdam. Per 17 maart 2011 is zijn onderneming, Galerotiek Fabrice, officieel in het handelsregister ingeschreven als eenmanszaak, zijnde een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid.
1.2. In verband met een geschil tussen eiser en de stichting Jonge Hondenproducties (de stichting) over het bezit en de verkoop van oudere werken van eiser, waarbij eiser zich (onder andere) op het standpunt stelt dat de stichting deze werken ten onrechte in haar bezit houdt, heeft eiser bij verweerder een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand ingediend.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het rechtsbelang waarvoor gesubsidieerde rechtsbijstand is gevraagd betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
De rechtbank gaat uit van het navolgende juridische kader.
2. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), voor zover hier van belang, wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
3. Niet in geschil tussen partijen is dat de aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand in het kader van het bedrijf en/of de beroepsuitoefening van eiser is ingediend. Dit betekent dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb op het geschil van toepassing is.
4.1. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de voortzetting van zijn beroep of bedrijf niet afhankelijk is van het resultaat van zijn aangevraagde rechtsbijstand. Ter zitting heeft eiser uitgelegd dat hij door het geschil met de stichting niet over zijn werken van de afgelopen jaren kan beschikken, waardoor een gat van twaalf jaar in zijn oeuvre is ontstaan. Eiser stelt dat het in zijn beroep als kunstenaar van wezenlijk belang is dat hij zijn oudere werken aan potentiële kopers kan laten zien, omdat zij anders geen goede indruk van eiser kunnen verkrijgen. Juist nu de kunstmarkt in economisch ongunstig tij verkeert en de culturele sector onder maatschappelijke en politieke druk staat, is zijn belang bij een gunstig resultaat volgens eiser des te belangrijker voor de voortzetting van zijn beroep. Voorts stelt eiser dat van hem als cultureel ondernemer wordt verwacht dat hij zich zo goed mogelijk in de markt profileert en zo effectief mogelijk gebruik maakt van de middelen die hem ter beschikking staan. Het tegengaan van naamsmisbruik door de stichting en het in eigen hand nemen van de verkoop van zijn vroegere werk is daarbij volgens eiser onontbeerlijk.
4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van een bedrijfsbedreigend geschil, waarbij het voortbestaan van de onderneming puur afhankelijk is van het verlenen van de rechtsbijstand. Volgens eiser is het welslagen van de onderneming van eiser (mede) gerelateerd aan het economische klimaat en de artistieke kwaliteiten van eiser.
4.3. De rechtbank stelt voorop hetgeen in de Memorie van toelichting op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb is opgenomen. Blijkens de Memorie van toelichting komt een rechtsbelang van een natuurlijke persoon dat de uitoefening van een beroep of bedrijf betreft, overeen met dat van een als rechtspersoon georganiseerde onderneming. Volgens de wetgever kan het niet zo zijn dat de rechtsbijstandkosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende worden afgewenteld op de overheid. Daartoe overweegt de wetgever dat deelname aan het economisch leven nu eenmaal risico’s met zich brengt. De ondernemer, of deze zelfstandig is of niet, kan voor dit soort risico’s reserveren of zich verzekeren en zijn de kosten van rechtsbijstand bovendien een fiscale aftrekpost. Om deze redenen worden rechtsbelangen die de zelfstandige beroeps- of bedrijfsuitvoering betreffen door de wetgever van rechtsbijstand uitgesloten, hetgeen ook voor niet-rechtspersonen geldt. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 februari 2000 (raadpleegbaar via www.rechtspraak.nl, LJN: AA5114).
4.4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de voortzetting van zijn bedrijf of beroep afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand. Het betoog van eiser overtuigt de rechtbank dat eiser een (aanmerkelijk) financieel belang bij een gunstig resultaat heeft, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet ook de stap gezet dat (de voortzetting van) de onderneming van eiser zonder een gunstig resultaat zal beëindigen. Zoals uit de Memorie van toelichting bij de Wrb blijkt (en zoals ook door de Afdeling is aangenomen) komt een risico als het onderhavige, hoezeer dit eiser ook in zijn belang treft, voor zijn eigen rekening. Het betoog van eiser faalt.
5. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. van der Vlies, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB