ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0300

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-666529-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke steekpartij in asielzoekerscentrum met verworpen beroep op noodweer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2012 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 20 juni 2011 in een asielzoekerscentrum in Laren een medebewoner met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 26 juli 2012, waarbij de officier van justitie, mr. H.A.B. Festen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Lonterman, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen een dreiging van het slachtoffer, maar de rechtbank heeft dit beroep op noodweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging van geweld door het slachtoffer, en dat de verdachte niet gerechtvaardigd was in zijn handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van moord. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de daad schade heeft geleden. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd in overweging genomen, waaronder de stressvolle situatie van de verdachte in het asielzoekerscentrum en zijn psychische toestand, maar heeft desondanks een aanzienlijke gevangenisstraf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/666529-11 (PROMIS)
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [plaats] op [1988],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.B. Festen en van wat verdachte, de raadsman van verdachte mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam, en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. A.C. van der Hulst, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Laren, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, in het lichaam (in de borst ter hoogte van het hart en/of in de rug) van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Laren, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, in het lichaam (in de borst ter hoogte van het hart en/of in de rug) van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op het verhandelde ter zitting en op de processtukken, en in het bijzonder het volgende.i
In de middag van 20 juni 2011 heeft verdachte, naar hij bekentii, op de eerste verdieping van gebouw 'C' van het asielzoekerscentrum [asielzoekerscentrum] te Laren [slachtoffer]iii (verder: [slachtoffer]) met een mes gestoken.iv Verdachte liep op de gang van de eerste verdieping van gebouw 'C' en stak [slachtoffer] met een mes in de borst. Toen [slachtoffer] zich hierop omdraaide en probeerde weg te rennen, stak verdachte hem een tweede keer, dit keer in de onderrug.v Na de tweede messteek brak het mes en bleef het lemmet ervan achter in de rug van [slachtoffer].vi Uit het pathologisch rapportvii blijkt dat de steek in de borst tot het overlijden van [slachtoffer] heeft geleid.
4.2 De beoordeling van het ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank bewezen dat verdachte de dodelijke steek aan [slachtoffer] heeft toegebracht, maar niet dat sprake was van voorbedachte raad zodat hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard niet het opzet te hebben gehad op het doodsteken van [slachtoffer], acht de rechtbank die opzet wel degelijk aanwezig. Uit het pathologisch rapport blijkt dat hij [slachtoffer] in het hart heeft gestoken. Het ging om een diepe steekwond. Dat geldt ook voor de steek in de onderrug. Daarbij is het lemmet van het mes afgebroken. Kennelijk heeft verdachte met veel kracht gestoken. Bovendien volgt uit de verklaringen van de beide getuigen die het steken hebben gezien, dat verdachte doelbewust heeft gestoken, terwijl het slachtoffer nog heeft geprobeerd om verdachte hiervan af te houden. De handelingen van verdachte waren daarom naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer].
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
op 20 juni 2011 te Laren opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte hem met dat opzet met een mes in de borst ter hoogte van het hart gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
6. De strafbaarheid van de feit en de strafbaarheid van verdachte
6.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Daartoe is verwezen naar de voorgeschiedenis tussen verdachte en [slachtoffer]. In de zomer van 2010 heeft [slachtoffer] verdachte in de rug gestoken. [slachtoffer] is toen wel aangehouden, maar stond na een paar dagen weer buiten. Daarna heeft [slachtoffer] verdachte ook nog meermalen bedreigd. Verdachte was daarom bang voor [slachtoffer]. Om die reden heeft verdachte gevraagd om in een ander asielzoekerscentrum te worden geplaatst, maar vergeefs. Wel is [slachtoffer] intern overgeplaatst. Bij verdachte is daardoor het gevoel gewekt dat hij alleen stond en van anderen geen hulp hoefde te verwachten. Daar komt bij dat [slachtoffer], naar verdachte pas onlangs heeft durven vertellen, verdachte ook seksueel heeft misbruikt.
Op de dag van het steekincident heeft opnieuw een confrontatie tussen beiden plaatsgevonden. Daarbij was volgens de verdediging [slachtoffer] opnieuw de agressor. Dit was buiten. Twee uur daarna stapte [slachtoffer] de kamer van verdachte binnen, hoewel hij daar niets te zoeken had; [slachtoffer] had immers elders in het asielzoekerscentrum zijn kamer. Het kan niet anders dan dat [slachtoffer] met kwade bedoelingen kwam. Verdachte voelde zich hierdoor ernstig in het nauw gebracht. Aangezien hij geen kant op kon, verdachte zegt zelf dat [slachtoffer] hem vastpakte, heeft verdachte toen om zich te kunnen verdedigen een mes gepakt. Zo al geen sprake was van een aanval, waartegen verdachte zich moest verdedigen, dan was de situatie, in het licht van de geschetste voorgeschiedenis tussen beiden, in elk geval voor verdachte zo bedreigend dat hij heeft mogen menen dat hij zich met behulp van een mes heeft moeten verdedigen.
6.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen. Uit niets is gebleken dat sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen een aanranding door [slachtoffer], noch tegen een dreiging daarvan. Zelfs als wel een dreiging van geweld moet worden aangenomen, dan geldt dat het handelen van verdachte dermate disproportioneel was dat dit niet kan worden aanvaard als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de dreiging is ontstaan. Ook het beroep op putatief noodweer(exces) moet worden afgewezen, omdat niet is gebleken van de verschoonbare dwaling omtrent het bestaan van een noodweersituatie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
6.3.1 De strafbaarheid van de feiten
Voor de beantwoording van de vraag of het beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, Sr kan slagen, moet voldoende aannemelijk zijn dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, terwijl dat was geboden, althans hij heeft mogen menen dat dit was geboden voor de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], dan wel door een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 20 juni 2011 buiten op het terrein van het asielzoekerscentrum met [slachtoffer] een woordenwisseling heeft gehad. Daarna is ieder zijns weegs gegaan, verdachte naar zijn kamer. Enige tijd later, terwijl verdachte op zijn kamer khat aan het kauwen was, kwam [slachtoffer] plotseling zijn kamer binnenstappen. [slachtoffer] zei dat hij verdachte ging neuken en doden. Daarna pakte [slachtoffer] verdachte vast. Terwijl [slachtoffer] verdachte aan diens kleding naar de gang trok, heeft verdachte een mes dat lag op een tafel in zijn kamer, kunnen pakken. Op de gang heeft hij [slachtoffer] daarmee gestoken, aldus steeds verdachte. Verdachte is door [slachtoffer], zo heeft hij ter terechtzitting voorts verklaard, niet geslagen en hij heeft bij [slachtoffer] die dag geen mes gezien.
De rechtbank acht deze lezing van de feiten niet aannemelijk.
Als vaststaand mag worden aangenomen dat [slachtoffer] en verdachte eerder op de dag op het terrein van het asielzoekerscentrum ruzie met elkaar hebben gehad. Daarover hebben verschillende getuigen verklaard. Volgens de getuige [getuige] waren zij heftig met elkaar aan het praten en hebben zowel verdachte als [slachtoffer] gezegd dat de ander hem met rust moest laten. Voorts staat vast dat het [slachtoffer] was die enkele uren later verdachte heeft opgezocht door verdachte op zijn kamer te bezoeken.
Uit niets blijkt echter dat [slachtoffer] verdachte op diens kamer heeft aangevallen. Weliswaar hebben de beide ooggetuigen niet gezien en gehoord wat zich op de kamer van verdachte heeft afgespeeld, maar wel wat op de gang bij de kamer van verdachte is gebeurd. Hun waarnemingen bieden geen steun aan de lezing van verdachte. Zij hebben niets gezien dat erop duidt dat [slachtoffer] verdachte aan zijn kleren de gang heeft opgetrokken. Hun waarneming houdt in dat het juist verdachte was, die op de gang tegen [slachtoffer] de aanval heeft ingezet, en het was [slachtoffer] die voor verdachte wegvluchtte.
Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een onmiddellijke dreigend gevaar voor geweld tegen verdachte door [slachtoffer]. In dat verband neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet volgt, zoals verdachte eerder tegen de politie wel heeft verklaard, dat [slachtoffer] een mes in zijn handen had, zodat de dreiging daar niet in kan hebben gelegen. De rechtbank overweegt daarbij dat ook uit de getuigenverklaringen niet blijkt van een dergelijk bezit van een mes door [slachtoffer]. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] in zijn kamer specifieke bedreigingen tegen hem heeft geuit. De rechtbank acht deze verklaring echter niet geloofwaardig, nu verdachte hierover niet eerder heeft verklaard en hij tegen de politie wisselende verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen voorafgaand aan het incident. Maar zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat [slachtoffer] in de kamer van verdachte dreigende woorden heeft geuit, dan nog geldt naar het oordeel van de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat hiervan een onmiddellijk dreigend gevaar uitging waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Vaststaat immers dat het slachtoffer ten tijde van het incident de kamer van verdachte alweer had verlaten, terwijl uit niets blijkt dat van hem in de gang nog enige dreiging in de richting van verdachte uitging.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, leidt de voorgeschiedenis tussen verdachte en [slachtoffer] voorts niet tot de conclusie dat verdachte door het enkele verschijnen van [slachtoffer] in zijn kamer mocht veronderstellen dat er een zodanig onmiddellijk dreigend gevaar van [slachtoffer] uitging, dat verdachte heeft mogen menen dat hij zich daartegen moest verdedigen (het beroep op zogenoemd putatief noodweer). In dat verband overweegt de rechtbank dat het eerdere steekincident ongeveer een jaar voor het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden en dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte en het slachtoffer in de tussentijd in elkaars nabijheid in het asielzoekerscentrum hebben verbleven zonder dat zich nog eens een dergelijk ernstig incident heeft voorgedaan. Ten aanzien van de op 20 juni 2011 op het terrein van het asielzoekerscentrum voorgevallen ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat tussen deze ruzie en het bewezen verklaarde enkele uren waren verstreken. Zij zouden die dag zelfs nog samen hebben gegeten. Bovendien blijkt niet dat de ruzie buiten van dien aard was dat [slachtoffer] daarbij te kennen heeft gegeven dat hij van plan was om verdachte aan te vallen, te doden of te verkrachten.
Gelet op al het voorgaande faalt het beroep op (putatief) noodweer. Het bewezen verklaarde feit is strafbaar.
6.3.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank overweegt dat nu geen sprake was van een noodweersituatie in de zin van artikel 41, eerste lid, Sr, het beroep op (putatief) noodweerexces evenmin kan slagen.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank voorts dat verdachte meerdere malen is onderzocht, teneinde te kunnen vaststellen of en in welke mate het bewezen verklaarde feit hem kan worden toegerekend. De resultaten van het onderzoek zijn vervat in het psychologisch onderzoeksrapport van 14 oktober 2011 van [A], het psychiatrisch onderzoeksrapport van 7 november 2011 van [B] en [C], en het multidisciplinaire onderzoeksrapport van 10 juli 2012 van [D] en [E] van het Pieter Baan Centrum, waar verdachte in de periode van 29 februari 2012 tot 18 april 2012 opgenomen is geweest. De conclusie in het onderzoeksrapport van het Pieter Baan Centrum luidt dat geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene die zijn gedrag bij het bewezen verklaarde feit duidelijk zou hebben beïnvloed. Om die reden wordt geadviseerd verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt deze conclusie over en acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte - gezien de aard van het door haar bewezen geachte feit - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is ontvankelijk en moet worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De in beslag genomen mobiele telefoon kan worden geretourneerd aan verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de persoon van verdachte en de omstandigheden in het asielzoekerscentrum op 20 juni 2011 in ogenschouw te nemen en de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen. De vordering van de benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Strafoplegging
Bij de bepaling van de strafoplegging en de duur daarvan neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op klaarlichte dag in het asielzoekerscentrum [asielzoekerscentrum] te Laren, waar hij verbleef, een medebewoner van het leven beroofd door hem tweemaal met een mes te steken. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij in de borststreek - het hart - gestoken en daarna, toen het slachtoffer probeerde weg te rennen, in de rug.
Het handelen van verdachte heeft de aanwezigen in het asielzoekerscentrum, onder wie enkele medebewoners die de steekpartij zagen gebeuren, ernstig geschokt. Feiten als het onderhavige brengen ook grote verontrusting en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Verdachte heeft hiermee de rechtsorde schade toegebracht. Door zo te handelen heeft verdachte van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn medemens blijk gegeven. Door het doden van [slachtoffer] heeft hij bovendien de levens van de nabestaanden van het slachtoffer op blijvende wijze ingrijpend beïnvloed. Aan de familie van het slachtoffer zijn een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de ernst van het bewezen geachte feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd, in ogenschouw. Doodslag behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
De rechtbank slaat verder acht op het onderzoek naar de persoon van verdachte. Uit het hiervoor genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte voldoet aan een aantal criteria van een postraumatische stressstoornis en dat bij verdachte sprake is van een mengbeeld van een angststoornis en een depressieve stoornis. De klachten die verdachte heeft, zijn naar alle waarschijnlijkheid reactief van aard en hebben met name betrekking op het gebeurde op 20 juni 2011. De rechtbank stelt op basis van dit rapport en de indruk van verdachte ter terechtzitting vast dat bij verdachte sprake is van aanmerkelijke lijdensdruk als gevolg van het bewezenverklaarde feit. In strafmatigende zin houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheden waarin verdachte zich voor en ten tijde van het bewezen verklaarde bevond. Verdachte verbleef in een asielzoekerscentrum, waar het leven gelet op de afwijzing van zijn asielaanvraag in januari 2011 stresserend en uitzichtloos was. Alles in aanmerking nemend en gelet op de omstandigheid dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 mei 2012 niet blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, ziet de rechtbank aanleiding ten gunste van verdachte enigszins af te wijken van de duur van de door de officier van justitie gevorderde straf.
Beslag
Onder verdachte is het na te noemen voorwerp in beslag genomen, namelijk een roze zaktelefoon, van het merk LG en met beslagnummer 111520. Deze zaktelefoon behoort aan verdachte toe en het bezit ervan is niet strafbaar. De zaktelefoon kan daarom aan verdachte worden geretourneerd.
Vordering benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [benadeelde], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaart feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.557,88 (vijftienhonderdzevenenvijftig euro en achtentachtig cent). De vordering kan tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, worden toegewezen.
In het belang van [benadeelde] wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissingen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [VERDACHTE], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- Gelast de teruggave van de in beslag genomen zaktelefoon, onder 7.3 genoemd, aan verdachte.
- Wijst de vordering van [benadeelde], wonende te Nieuw Zeeland, toe tot € 1.557,88 (vijftienhonderdzevenenvijftig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dat bedrag aan [benadeelde].
- Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 1.557,88 (vijftienhonderdzevenenvijftig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijfentwintig dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Gooi en Vechtstreek.
ii Onder meer ter terechtzitting van 26 juli 2012.
iii Pag. 58-59 (proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 21 juni 2011).
iv De verklaring van [F], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juli 2011, en de verklaring van [G], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 augustus 2011,.
v Pag. 82-86, en in het bijzonder pag. 83 en 84 (verklaring van [G]), de verklaring van [G], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 augustus 2011, en de verklaring van [F], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juli 2011.
vi Pag. 12-16, en in het bijzonder pag. 13 en 14 (proces-verbaal van aanhouding opgemaakt op 20 juni 2011) en de verklaring van [G], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 augustus 2011.
vii Pag. 90-93 van het Forensisch Onderzoek, en in het bijzonder pag. 91 (een geschrift, zijnde een sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van dr. [H], arts en patholoog, en drs. [I], arts en patholoog, van 21 juni 2011).
??
??
??
??
Inzake [verdachte] (PROMIS)
Parketnummer 13/666529-11
8
9