ECLI:NL:RBAMS:2012:BY0020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.347.2012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vordering verlenging gevangenhouding t.b.v. uitlevering

Op 3 augustus 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de gevangenhouding van een opgeëiste persoon, die door de Kroatische autoriteiten was verzocht. De rechtbank had eerder op 6 juli 2012 de gevangenhouding bevolen voor de duur van dertig dagen, maar in de tussenuitspraak van 20 juli 2012 was het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst. De officier van justitie verzocht de rechtbank om het bevel tot gevangenhouding te verlengen, maar de rechtbank oordeelde dat de wet geen mogelijkheid biedt om een bevel tot gevangenhouding te verlengen in de situatie waarin het onderzoek ter zitting is heropend.

De rechtbank overwoog dat het bevel tot gevangenhouding van 6 juli 2012 niet meer van kracht was, omdat de detentie van de opgeëiste persoon voortduurde op basis van de eerder bevolen inverzekeringstelling. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering tot verlenging van de gevangenhouding, omdat de wet geen ruimte biedt voor verlenging zolang er geen definitieve uitspraak is gedaan over de toelaatbaarheid van de uitlevering.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de wetgeving rondom uitlevering en gevangenhouding strikte voorwaarden stelt en dat in dit geval de officier van justitie niet kon vorderen dat het bevel tot gevangenhouding werd verlengd. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk, waarmee de detentie van de opgeëiste persoon voortduurt op basis van de eerder genomen beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
BESCHIKKING
Parketnummer: 13.706.347.2012
RK nummer: 12/2864
Op 3 augustus 2012 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd voor de duur van dertig dagen van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon], alias [opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (voormalig Joegoslavië, thans Bosnië-Herzegovina) op [1952],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘[locatie]’ te [plaats].
De Kroatische autoriteiten hebben om uitlevering van de opgeëiste persoon verzocht.
De rechtbank heeft op 6 juli 2012 de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie ter openbare zitting gehoord. Het onderzoek is vervolgens gesloten en daarbij is bepaald dat op 20 juli 2012 uitspraak zal worden gedaan. Tevens heeft de rechtbank op die zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen op grond van artikel 27 van de Uitleveringswet (ULW) voor de duur van 30 dagen. Bij tussenuitspraak van 20 juli 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen in te winnen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Ter openbare zitting van deze rechtbank en kamer van 3 augustus 2012 is de officier van justitie mr. K. van der Schaft gehoord. De opgeëiste persoon heeft bij schrijven van 3 augustus 2012 afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. O.O. van der Lee, was – met bericht van verhindering – niet aanwezig.
Standpunt van de officier van justitie
Het bevel gevangenhouding van 6 juli 2012 is dertig dagen van kracht. In de tussenuitspraak van
20 juli 2012 heeft de rechtbank geen beslissing genomen over het bevel gevangenhouding zodat het bevel gevangenhouding op 5 augustus 2012 zal eindigen. De officier van justitie heeft de rechtbank daarom verzocht het bevel gevangenhouding te verlengen met 30 dagen danwel te bevelen dat het bevel gevangenhouding zal voortduren totdat het onderzoek ter zitting wordt gesloten.
Beoordeling
Op 11 april 2012 is de opgeëiste persoon op grond van artikel 21, derde lid, van de ULW in verzekering gesteld tot aan het tijdstip dat de rechtbank over zijn gevangenhouding heeft beslist.
Op 6 juli 2012 heeft de rechtbank conform artikel 27, tweede lid, van de ULW voor de sluiting van het onderzoek ambtshalve de gevangenhouding voor de duur van dertig dagen bevolen. Een op grond van artikel 27 van de ULW bevolen vrijheidsbeneming eindigt op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, van de ULW zodra de detentie dertig dagen heeft geduurd, tenzij de officier van justitie heeft gevorderd dat deze termijn wordt verlengd.
Op grond van artikel 38, derde lid, van de ULW kan verlenging alleen geschieden in de daarin onder a tot en met d genoemde gevallen. Dit betreft telkens een geval waarin de rechtbank al op het verzoek tot uitlevering heeft beslist. Hieruit concludeert de rechtbank dat verlenging niet mogelijk is zolang de rechtbank nog geen definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelaatbaarheid van de uitlevering. De wet voorziet derhalve niet in mogelijkheid een, bij het sluiten van het onderzoek ter zitting gegeven, bevel gevangenhouding te verlengen in de situatie dat de rechtbank het onderzoek bij tussenuitspraak heeft heropend.
Bij gebreke van een wettelijke regeling zoekt de rechtbank aansluiting bij de situatie waarin de rechtbank het onderzoek ter zitting zou hebben geschorst en voor onbepaalde tijd zou hebben aangehouden. De rechtbank neemt in dat geval geen beslissing over de gevangenhouding en de uitleveringsdetentie duurt dan voort op grond van artikel 21 of 22 van de ULW totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
Het bevel tot gevangenhouding van 6 juli 2012 is, gelet op de heropening van het onderzoek van
20 juli 2012, naar het oordeel van de rechtbank niet meer van kracht. De detentie van de opgeëiste persoon vindt momenteel plaats en blijft voortduren op grond van de door de officier van justitie op
11 april 2012 bevolen inverzekeringstelling op grond van artikel 21, derde lid, in samenhang met artikel 27, tweede lid, van de ULW.
Nu de wet de officier van justitie geen mogelijkheid biedt te vorderen dat het bevel gevangenhouding van 6 juli 2012 wordt verlengd, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en J. Piena, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2012.