RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1142 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J.F.M. Verheij,
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. E.J.W. Reijnders.
Bij besluit van 1 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2012, verzonden op 24 februari 2012, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2012.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Op 31 augustus 2011 heeft eiseres een toevoeging aangevraagd voor het instellen
van beroep tegen de weigering van de verlening van een toevoeging (besluit van 5 mei 2011 met kenmerk 4IS2134) in een bestuursrechtelijke beroepsprocedure. In die beroepsprocedure was de afwijzing van een toevoegingsaanvraag in een civiele zaak - een huurgeschil - aan de orde.
1.2. Bij besluit van 14 november 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen belanghebbende meer is aangezien de rechtsbijstand reeds is beëindigd.
1.3. Bij brief van 21 november 2011 heeft eiseres verweerder verzocht om herziening van het besluit van 14 november 2011, omdat eiseres nog niet is uitgeprocedeerd. Van beëindiging van rechtsbijstand is dan ook geen sprake. Voor zover verweerder het besluit niet herziet, wordt verzocht de brief door te zenden als bezwaar.
1.4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan rechtszoekende zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie dan wel waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb.
1.5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder - onder verwijzing naar het beleid zoals neergelegd in de interne werkinstructie B010 - ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt). Van eiseres als rechtszoekende mag worden verwacht dat zij zelf naar voren brengt waarom zij van mening is dat de toevoeging ten onrechte is geweigerd.
2.1. Op grond van artikel 7:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dit artikel van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
Op grond van het derde lid van dit artikel geschiedt het horen door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
2.2. Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.3. Op grond van artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wrb kan het bestuur de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.4. In artikel 8, eerste lid, onder i, van het Brt is bepaald dat geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van rechtsbijstand. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2.5. Het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek) vermeldt bij aantekening 13 bij artikel 28 van de Wrb dat voor de in artikel 8, eerste lid, van het Brt genoemde zaken de rechtsbijstand op basis van een toevoeging is uitgesloten, omdat dit eenvoudige, niet feitelijk of juridisch ingewikkelde zaken betreft die normaliter zonder rechtsbijstand afgehandeld kunnen worden. Door de toevoeging van een tweede lid wordt een algemene uitzonderingsbepaling gecreëerd om wel een toevoeging te verstrekken voor de in het eerste lid genoemde zaken, indien de bijzondere juridische of feitelijke ingewikkeldheid van het geval dat vereist. Indien een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 8, tweede lid, van het Brt zal de aanvraag om rechtsbijstand met een beroep op artikel 8, tweede lid, van het Brt ter zake doende moeten worden gemotiveerd. Het niet beschikken over juridische kennis maakt niet dat er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.
2.6. Vanaf 1 juli 2010 voert verweerder het beleid zoals neergelegd in de interne werkinstructie B010, onder 4 “Beslissing Raad voor Rechtsbijstand”. Hierin is opgenomen dat voor bezwaar tegen een beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand in beginsel geen toevoeging wordt verleend. Alleen als de zaak juridisch of feitelijk complex is, kan een toevoeging worden verstrekt. Voor een aanvraag voor beroep/hoger beroep tegen een beslissing van de Raad wordt een toevoeging verstrekt indien aan alle overige voorwaarden is voldaan.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Eiseres voert in beroep aan dat de besluitvorming gebrekkig moet worden geacht, omdat verweerder zowel op 14 november 2011 als op 1 december 2011 afwijzend op haar aanvraag heeft beslist. Het besluit van 14 november 2011 is niet door verweerder ingetrokken. Door op 1 december 2011 een nieuw besluit te nemen en daarin een gewijzigde afwijzingsgrond te hanteren, blijft in het ongewisse wat er is gebeurd met het besluit van 14 november 2011, hetgeen volgens eiseres bezwaarlijk is te achten.
3.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het eerdere besluit van 14 november 2011 niet (expliciet) heeft ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank valt echter niet in te zien hoe eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. Vaststaat dat er een nieuw primair besluit is genomen naar aanleiding van het herzieningsverzoek van eiseres van 21 november 2011. Tegen dit besluit van 1 december 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Vervolgens is door verweerder bij het bestreden besluit op de bezwaren van eiseres beslist. Nu eiseres ook ter zitting niet nader heeft kunnen toelichten waarom zij door het niet (expliciet) intrekken van het besluit van 14 november 2011 in haar belangen is geschaad, noch heeft toegelicht welke consequenties aan deze constatering moeten worden verbonden, kan het betoog van eiseres niet slagen. Deze beroepsgrond faalt.
3.3. Verder voert eiseres aan dat de gang van zaken tijdens de hoorzitting en het gebrek aan een zorgvuldige verslaglegging daarvan, de besluitvorming onzorgvuldig maakt. Eiseres is gehoord door twee leden van de hoorcommissie in plaats van drie, terwijl in het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (Commissie) van 13 februari 2012 staat vermeld dat de Commissie heeft bestaan uit drie leden. Ook in de uitnodiging voor de hoorzitting van de Commissie van 27 januari 2012 staat vermeld dat de Commissie zitting houdt met drie leden. Volgens eiseres behoort de Commissie ook uit drie leden te bestaan, anders kan er niet rechtsgeldig worden geadviseerd. Ter zitting bij de rechtbank heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij tijdens de hoorzitting van de Commissie voldoende in de gelegenheid is gesteld haar standpunten naar voren te brengen.
3.4. Verweerder brengt daar tegenin dat de Commissie overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van het reglement van die Commissie heeft bestaan uit een fungerend voorzitter en twee leden. Op grond van artikel 7:13, derde lid, van de Awb heeft de commissie het horen opgedragen aan de voorzitter van de Commissie. De besluitvorming is niet onzorgvuldig te achten. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het horen door de Commissie met ingang van dit jaar, dus per 1 januari 2012, standaard geschiedt door de voorzitter en de secretaris, in afwezigheid van het derde lid.
3.5. De rechtbank stelt vast dat de Commissie heeft bestaan uit drie personen. Het advies van 13 februari 2012 is gegeven door een voorzitter, een lid en een secretaris. Derhalve is sprake van een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, onder a, van de Awb. Op grond van artikel 7:13, derde lid, van de Awb staat het de commissie vrij om het horen op te dragen aan de voorzitter, zoals in dit geval is gebeurd. Aan eiseres kan worden toegegeven dat in de uitnodiging voor de hoorzitting van de Commissie van 27 januari 2012 staat: “De Bezwarencommissie houdt zitting met drie leden.” De enkele vermelding van deze zinsnede maakt echter niet dat het bestreden besluit om die reden onzorgvuldig is te achten. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien het advies eveneens door slechts twee leden zou zijn opgesteld, waardoor geen sprake zou zijn van een commissie in de zin van artikel 7:13, eerste lid, onder a, van de Awb. Van belang is dat in dit geval aan de voorwaarden van artikel 7:13 van de Awb is voldaan.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de hoorplicht is geschonden, nu niet in geschil is dat eiseres tijdens de hoorzitting van de Commissie voldoende gelegenheid heeft gehad haar standpunten uiteen te zetten. De stelling van eiseres ter zitting bij de rechtbank dat de aanwezigheid van een extra commissielid tijdens de hoorzitting mogelijk tot een ander debat, en eventueel een andere uitkomst van de hoorzitting zou hebben geleid, acht de rechtbank speculatief en onvoldoende onderbouwd. Ook deze beroepsgrond faalt.
3.6. Tot slot voert eiseres aan dat wel degelijk sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van de zaak, zodat het bestreden besluit geen stand kan houden. De weg naar de rechtbank is voor eiseres geen gebruikelijke zaak en brengt veel spanning teweeg. Daarnaast is de aard van de procedure bij de rechtbank feitelijk en juridisch complex geweest. In de procedure bij de rechtbank is niet alleen de afwijzing van de aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand aan de orde gekomen, maar ook de achterliggende rechtsproblematiek in het huurgeschil. Verder is van belang dat de procedure samenhing met een eerdere aanvraag die was afgewezen omdat eiseres zelfstandig onderneemster is. De regelgeving en het feitencomplex in de civiele procedure waar de gefinancierde toevoeging op ziet, waren voor eiseres zo ingewikkeld en complex dat zij de beroepsprocedure tegen verweerder niet zelf heeft durven en kunnen voeren. Door geen toevoeging te verstrekken, heeft verweerder eiseres een eerlijke rechtsgang ontzegd waarin op basis van gelijkwaardigheid kan worden opgetreden, aldus eiseres.
3.7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor aanvragen ingediend na
1 juli 2010 het beleid wordt gevoerd dat voor beroep en hoger beroep tegen een beslissing van de Raad een toevoeging wordt verstrekt als aan alle overige voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat, conform artikel 8, tweede lid, van het Brt, sprake moet zijn van bijzondere feitelijke of juridische complexiteit. Dit beleid is niet onredelijk te achten. Verweerder is van mening dat het beroep betreffende de weigering tot afgifte van een toevoeging voor het huurgeschil niet feitelijk of juridisch complex is. Van eiseres mag worden verwacht dat zij zelf naar voren brengt waarom zij van mening is dat de toevoeging verstrekt moet worden. Eiseres heeft in de beroepsprocedure stukken overgelegd, waarmee zij aantoonde dat het voortbestaan van haar bedrijf op het spel stond. Op basis van die stukken heeft verweerder de gevraagde toevoeging voor het huurgeschil alsnog verstrekt.
3.8.1. De rechtbank stelt voorop dat het beleid van verweerder, zoals dat is weergegeven in rechtsoverweging 2.6. door de rechter slechts beperkt kan worden getoetst. Die toetsing leidt tot de conclusie dat het beleid niet als kennelijk onredelijk dan wel anderszins als onjuist kan worden aangemerkt.
3.8.2. Verweerder heeft de aanvraag om een toevoeging afgewezen onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.2. tot en met 2.5. weergegeven regelgeving. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg die verweerder aan het bepaalde onder 4 van de werkinstructie B010 heeft gegeven, aansluit bij die regelgeving en bij het beleid van verweerder zoals onder 2.6. is weergegeven.
3.8.3. Zoals uit het Handboek volgt, dient de aanvraag bij een beroep op artikel 8, tweede lid, van het Brt ter zake doende te worden gemotiveerd. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de onderliggende zaak waarvoor de toevoeging is aangevraagd, valt onder de uitzonderingsbepaling van artikel 8, tweede lid, van het Brt en dus zodanig juridisch of feitelijk ingewikkeld is dat een toevoeging toch gerechtvaardigd is.
3.8.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid. Van eiseres mag worden verwacht dat zij zelf naar voren brengt waarom zij van mening is dat de toevoeging ten onrechte is geweigerd, dan wel dat zij vragen van de rechtbank hierover kan beantwoorden. Dat de weg naar de rechtbank voor eiseres geen gebruikelijke zaak is en veel spanning teweeg brengt, maakt niet dat sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid. Centraal stond de vraag wat eiseres moest doen om voor een toevoeging in aanmerking te komen. Nadat eiseres in de beroepsprocedure stukken had overgelegd waarmee zij aantoonde dat het voortbestaan van haar bedrijf op het spel stond, is door verweerder alsnog een toevoeging voor het huurgeschil verleend. Niet valt in te zien dat eiseres deze stukken niet zonder gesubsidieerde rechtsbijstand had kunnen overleggen, eventueel met behulp van een andere persoon of instantie die niet valt onder de werkingssfeer van de Wrb. De omstandigheid dat verweerder zelf een procesjurist naar de zitting stuurt, maar eiseres geen recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, maakt niet dat geen sprake is van een eerlijk proces. Nu geen sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid mocht immers van eiseres worden verwacht dat zij zelf kon aanvoeren waarom volgens haar alsnog een toevoeging moest worden verstrekt. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
3.9. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Kuipers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB