Parketnummer: 13/845024-08 (Promis)
Datum uitspraak: 1 juni 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], postcode woonplaats].
Inhoudsopgave van het vonnis
1. Het onderzoek ter terechtzitting 4
2. De tenlastelegging 4
3. Voorvragen 15
4. Het bewijs, bewijsoverwegingen en bewezenverklaring 16
4.1. Algemene verweren 16
4.1.1. Suggestief onderzoek van de FIOD? 16
4.1.2. Had artikel 344 Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste moeten worden gelegd? 16
4.2. De vennootschappen van [verdachte] 17
4.2.1. Andere vennootschappen 17
4.2.2. [vennootschap 25] 19
5. [vennootschap 23] 20
5.1. Essentie 20
5.2. De feiten 21
5.3. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen? 26
5.4. Zijn er paulianeuze handelingen verricht? 28
5.5. [verdachte] 31
5.6. [persoon 3] 32
5.7. Bewezenverklaring 33
6. [persoon 4] 34
6.1. Nietigheidsverweer 34
6.2. Essentie 34
6.3. De feiten 35
6.4. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen? 39
6.5. Zijn er paulianeuze handelingen verricht? 40
6.6. [verdachte] 43
6.7 [persoon 5] 46
6.8. [persoon 6] 48
6.9. Bewezenverklaring 49
7. [vennootschap 30] 50
7.1. Essentie 50
7.2. De feiten 50
7.3. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen? 53
7.4. Zijn er paulianeuze handelingen verricht? 55
7.5. [verdachte] 56
7.6. [persoon 5] 58
7.7. [persoon 6] 59
8. [vennootschap 1] 60
8.1. Essentie 60
8.2. De feiten 60
8.3. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen? 66
8.4. Zijn er paulianeuze handelingen verricht? 68
8.5. Bewezenverklaring 75
9. [vennootschap 36] 76
9.1. Nietigheidsverweren 76
9.2. Essentie 77
9.3. De feiten 77
9.4. Rechtmatigheid faillissement/benadeling schuldeisers? 85
9.5. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen? 87
9.6. Zijn er paulianeuze handelingen verricht? 90
9.7. [verdachte] 93
9.8. De bewezenverklaring 94
10. Algehele conclusie ten aanzien van het bewijs, de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte 95
11. Motivering van de straf 95
11.1. De vordering van de officier van justitie 95
11.2. Het oordeel van de rechtbank 95
11.3. De vorderingen van benadeelde partijen 97
12. Beslissing 99
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op:
- 6 oktober 2009 (regiezitting)
- 27, 28, 29 en 30 maart 2012,
- 2, 3 en 4 april 2012,
- 4 mei 2012.
De rechtbank heeft op 18 mei 2012 het onderzoek ter terechtzitting heropend en onmiddellijk weer gesloten, omdat de beraadslaging vanwege onvoorziene omstandigheden langer duurde dan voorzien. Zowel de officier van justitie als de raadslieden zijn hiervan op voorhand op de hoogte gesteld, terwijl tevens is medegedeeld dat verdachte desgewenst opnieuw zou kunnen gebruikmaken van zijn recht op het uitspreken van het laatste woord; aan hen is bij diezelfde gelegenheid medegedeeld dat de uitspraak op 1 juni 2012 zal plaatsvinden. Op de zitting van 18 mei 2012 zijn verdachte noch zijn raadslieden verschenen. De officier van justitie mr. J.W. Bollen heeft zich door een ambtsgenoot laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft ten behoeve van haar beraadslaging kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.W. Bollen en van wat [verdachte] en zijn raadslieden, mrs. R.E. Drenth en M.J.A. Castelijn, bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de schriftelijke visie van de verdediging op de hierna te bespreken zaken [vennootschap 30], [vennootschap 18], [vennootschap 36] en [vennootschap 23], die de raadslieden voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank hebben doen toekomen.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het rapport van forensisch onderzoeksbureau [forensisch onderzoeksbureau], dat de verdediging in het kader van de hierna te bespreken zaak [vennootschap 1] heeft ingediend.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1: (faillissement [vennootschap 1] ([vennootschap 1]))
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2004 tot en met 28 juni 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Laren en/of Baarn en/of Abcoude en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [vennootschap 1] ([vennootschap 1]) en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, terwijl [vennootschap 1] bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van bovengenoemde rechtspersoon, (telkens):
-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
-enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
-ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 1] en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 1] en/of verdachte en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar ([vennootschap 1]) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
-een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen als gevolg van een op 29 december 2004 tussen [vennootschap 2] en [vennootschap 1] gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 610.000 (proces-verbaal bijlage 78, BD.0058; blz. 404 ev.) waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 1] en waarbij een akte van verpanding
(proces-verbaal bijlage 79, BD.02.01; blz. 412 ev.) was opgemaakt waarmee [vennootschap 2] een recht van pand verkreeg op alle debiteuren/vorderingen en/of voorraden en/of zaken van [vennootschap 1], waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een bevoorrechte, althans een betere positie voor [vennootschap 2] werd gecreëerd, in ieder geval door toen daar in even genoemde lening een boeteclausule (25%) op te (laten) nemen te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 1], en/of
tengevolge waarvan [vennootschap 1] in de periode van 08 februari 2005 tot en met 19 april 2005 in totaal een bedrag van EUR 734.318, althans een geldbedrag (zijnde terugbetaling hoofdsom (EUR 610.000) en/of rente en/of boete en/of boeterente (EUR 124.318)) heeft betaald aan [vennootschap 2] en/of waardoor de curator na het intreden van dit faillissement niet meer kon beschikken over de voorraden en/of vorderingen en/of (debiteuren)gelden en/of zaken van [vennootschap 1], en/of
- [vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 210.000, althans enig geldbedrag, voor huurpenningen te (laten) betalen/over te (laten) boeken en/of (in totaal) EUR 400.000 af te (laten) lossen aan [vennootschap 3] op diens concurrente vordering,
- [vennootschap 1] één of meer geldbedragen van (in totaal) EUR 555.651 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan bij/door Atradius verzekerde crediteuren (ondermeer [vennootschap 4], [vennootschap 5], [vennootschap 6], [vennootschap 7] en/of [vennootschap 8]) (proces-verbaal 3.2.1.10; blz. 78-83),
- een factuur (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 596) ten name van
[vennootschap 9] ten bedrage van EUR 17.754,80 en gedateerd 23 mei
2005 in te (laten) dienen bij [vennootschap 1] en/of (vervolgens) die EUR 17.754,80, althans enig geldbedrag (op 26 mei 2005) door [vennootschap 1] te (laten) betalen aan
[vennootschap 9] (proces-verbaal bijlage 177, BD.0197; blz. 592),
- [vennootschap 1] (een) geldbedrag(en) van EUR 154.494,99 en/of EUR 697,34 (onverplicht)
te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [vennootschap 10]
BV) [vennootschap 11] BV (bijlage 121, BD.0323; blz. 603),
- [vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 20.563,20 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [vennootschap 10] BV) [vennootschap 12] (bijlage 121, BD.0323; blz. 603),
-[vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 25.317 (op 22 maart 2005) te (laten) betalen aan [vennootschap 13] Beheer BV (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 598),
- [vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 23.800 (op 02 juni 2005) te (laten) betalen aan [vennootschap 14] BV (proces-verbaal bijlage 117, BD.0197, blz. 593),
- (op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 10 A] BV ten bedrage van EUR 173.220 kwijt te (laten) schelden (bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635),
- (op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 15] BV ten bedrage van EUR 170.825 kwijt te (laten) schelden (proces-verbaal bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635),
- een vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 16] NV ter waarde van ongeveer EUR 365.000 te (laten) verkopen/over te (laten) dragen (akte van cessie, proces-verbaal bijlage 137, FE.0874b; blz. 644) aan [vennootschap 17] BV voor een bedrag van EUR 200.000, althans voor een bedrag ver onder de werkelijke en/of gangbare waarde;
[vennootschap 1] ([vennootschap 1]) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2004 tot en met 28 juni 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Laren en/of Baarn en/of Abcoude en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([vennootschap 1]) bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van bovengenoemde rechtspersoon, (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 1] en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 1] en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen als gevolg van een op 29 december 2004 tussen [vennootschap 2] en [vennootschap 1] gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 610.000,00 (proces-verbaal bijlage 78, BD.0058; blz. 404 ev.) waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 1] en waarbij een akte van verpanding
(proces-verbaal bijlage 79, BD.02.01; blz. 412 ev.) was opgemaakt waarmee [vennootschap 2] een recht van pand verkreeg op alle debiteuren/vorderingen en/of voorraden en/of zaken van [vennootschap 1] waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een bevoorrechte, althans een betere positie voor [vennootschap 2] werd gecreëerd, in ieder geval door toen daar in even genoemde lening een boeteclausule (25%) op te (laten) nemen te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 1], en/of
tengevolge waarvan [vennootschap 1] in de periode van 08 februari 2005 tot en met 19 april 2005 in totaal een bedrag van EUR 734.318, althans een geldbedrag (zijnde terugbetaling hoofdsom (EUR 610.000) en/of rente en/of boete en/of boeterente (EUR 124.318) heeft betaald aan [vennootschap 2] en/of waardoor de curator na het intreden van dit faillissement niet meer kon beschikken over de voorraden en/of vorderingen en/of (debiteuren)gelden en/of zaken van [vennootschap 1],
-een geldbedrag van EUR 210.000, althans een geldbedrag, voor huurpenningen te
(laten) betalen/over te (laten) boeken en/of (in totaal) EUR 400.000 af te
(laten) lossen aan [vennootschap 3] op diens concurrente vordering,
- één of meer geldbedragen van (in totaal) EUR 555.651 -onverplicht- te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan bij/door Atradius verzekerde crediteuren (ondermeer [vennootschap 4], [vennootschap 5], [vennootschap 6], [vennootschap 7] en/of [vennootschap 8]) (proces-verbaal 3.2.1.10; blz. 78-83),
-een factuur (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 596) ten name van [vennootschap 9] ten bedrage van EUR 17.754,80 en gedateerd 23 mei 2005 in te (laten) dienen bij [vennootschap 1] en/of (vervolgens) die EUR 17.754,80, althans enig geldbedrag (op 26 mei 2005) te (laten) betalen aan [vennootschap 9] (proces-verbaal bijlage 117, BD.0197; blz. 592),
en/of
-(een) geldbedrag(en) van EUR 154.494,99 en/of EUR 697,34 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [vennootschap 10] BV) [vennootschap 11] BV, (bijlage 121, BD.0323; blz. 603),
-een geldbedrag van EUR 20.563,20 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [vennootschap 10] BV) [vennootschap 12] (bijlage 121, BD.0323; blz. 603),
-een geldbedrag van EUR 25.317 (op 22 maart 2005) te (laten) betalen aan [vennootschap 13] Beheer BV (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 598),
- een geldbedrag van EUR 23.800 (op 02 juni 2005) te (laten) betalen aan [vennootschap 14] BV (proces-verbaal bijlage 117, BD.0197, blz. 593),
- (op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 10 A] BV ten bedrage van EUR 173.220 kwijt te (laten) schelden (proces-verbaal bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635),
- (op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 15] BV ten bedrage van EUR 170.825 kwijt te (laten) schelden (proces-verbaal bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635),
- een vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 16] NV ter waarde van ongeveer EUR 365.000 te (laten) verkopen/over te (laten) dragen (akte van cessie, proces-verbaal bijlage 137, FE.0874b; blz. 644) aan [vennootschap 17] BV voor een bedrag van EUR 200.000, althans voor een bedrag ver onder de werkelijke en/of gangbare waarde,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 2 (faillissement: [vennootschap 18])
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 april 2005 tot en met 31 december 2005 in de gemeente(n) Brummen en/of Apeldoorn en/of Blaricum en/of Laren en/of Loenen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [vennootschap 18] BV ([vennootschap 18]) en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen,
welke rechtspersoon ([vennootschap 18]) bij vonnis van 7 oktober 2005 van de Rechtbank Zutphen in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
- ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 18] en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 18] en/of verdachte en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement van haar ([vennootschap 18]) niet kon uitblijven één of meer schuldeisers heeft bevoordeeld, en/of
-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
-enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd,
door:
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen ten gevolge van een op 08 juni 2005 tussen [vennootschap 19] BV en [vennootschap 18] gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" (proces-verbaal bijlage 131, BD.0034; blz. 668-670) voor het bedrag van EUR1.250.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 18] en waarbij een akte van verpanding activa onderneming (proces-verbaal bijlage 132, BD.0219; blz. 671-677) was opgemaakt waarmee -via [vennootschap 19] BV- [vennootschap 20] middellijk, althans meer zekerheid tot aflossing door een recht van pand van [vennootschap 19] BV verkreeg op alle (roerende) zaken (inclusief voorraden en/of rollend materieel) van [vennootschap 18], waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een betere
positie voor [vennootschap 19] BV en/of daarmee voor [vennootschap 20] werd gecreëerd,
- van een concurrente lening/vordering -zonder zekerheidstelling- van [vennootschap 20] aan/op [vennootschap 18] BV ([vennootschap 18]) ad. EUR 1.300.000, laatstgenoemde een geldbedrag van EUR 500.000 af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten,
- [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 80.899,95 te (laten) betalen en/ofover te (laten) maken aan [vennootschap 21] (ter voldoening van een openstaande vordering),
- [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 478.058 te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [vennootschap 21] in verband met de aankoop en/of levering van een vijftal vrachtauto's/trucks aan [vennootschap 18], terwijl die vrachtauto's/trucks als onderdeel van de activa van [vennootschap 18] onder het gevestigde pandrecht vielen en/of kwamen te vallen ten behoeve van [vennootschap 19] BV,
- het (laten) verkopen van activa van [vennootschap 18] tegen (liquidatie)waarde ter grootte van EUR 1.826.888 incl. btw aan [vennootschap 19] BV, terwijl de opbrengst bij de niet lang daarna plaatsgevonden hebbende verkoop (door [vennootschap 19] BV) aan derden EUR 2.133.021 incl. btw bedroeg waardoor de boedel een geldbedrag van EUR 306.133, althans een (aanzienlijk) geldbedrag is misgelopen;
[vennootschap 18] BV ([vennootschap 18]) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 april 2005 tot en met 31 december 2005 in de gemeente(n) Brummen en/of Apeldoorn en/of Blaricum en/of Laren en/of Loenen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([vennootschap 18]) bij vonnis van 7 oktober 2005 van de Rechtbank Zutphen in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
-ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 18] en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 18] en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement van [vennootschap 18] niet kon uitblijven één of meer schuldeisers heeft bevoordeeld, en/of
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
-enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd,
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen ten gevolge van een op 08 juni 2005 tussen [vennootschap 19] BV en [vennootschap 18] gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" (proces-verbaal bijlage 131, BD.0034; blz. 668-670) voor het bedrag van EUR1.250.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 18] en waarbij een akte van verpanding activa onderneming (proces-verbaal bijlage 132, BD.0219; blz. 671-677) was opgemaakt waarmee -via [vennootschap 19] BV- [vennootschap 20] middellijk, althans meer zekerheid tot aflossing door een recht van pand van [vennootschap 19] BV verkreeg op alle (roerende) zaken (inclusief voorraden en/of rollend materieel) van [vennootschap 18], waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een betere
positie voor [vennootschap 19] BV en/of daarmee voor [vennootschap 20] werd gecreëerd,
- van een concurrente lening/vordering -zonder zekerheidstelling- van [vennootschap 20] aan/op [vennootschap 18] BV ([vennootschap 18]) ad. EUR 1.300.000, laatstgenoemde een geldbedrag van EUR 500.000 af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten,
- [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 80.899,95 te (laten) betalen en/ofover te (laten) maken aan [vennootschap 21] (ter voldoening van een openstaande vordering),
- [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 478.058 te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [vennootschap 21] in verband met de aankoop en/of levering van een vijftal vrachtauto's/trucks aan [vennootschap 18], terwijl die vrachtauto's/trucks als onderdeel van de activa van [vennootschap 18] onder het gevestigde pandrecht vielen en/of kwamen te vallen ten behoeve van [vennootschap 19] BV,
- het (laten) verkopen van activa van [vennootschap 18] tegen (liquidatie)waarde ter grootte van EUR 1.826.888 incl. btw aan [vennootschap 19] BV, terwijl de opbrengst bij de niet lang daarna plaatsgevonden hebbende verkoop (door [vennootschap 19] BV) aan derden EUR 2.133.021 incl. btw bedroeg waardoor de boedel een geldbedrag van EUR 306.133, althans een (aanzienlijk) geldbedrag is misgelopen;
Feit 3 (faillissement: [vennootschap 23])
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2005 tot en met 01 januari 2007 in de gemeente(n) Dongen en/of Laren en/of Leek en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([vennootschap 22]) bij vonnis van 01 augustus 2006 van de Rechtbank Breda in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van eerstgenoemde rechtspersoon, (telkens):
- ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 22]
voorheen [vennootschap 23] BV en/of verdachte en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon uitblijven één of meer van haar ([vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV) schuldeisers heeft bevoordeeld, en/of
-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
-enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
-een lening tot stand te (laten) brengen en/of te (laten) komen ten gevolge van een op 12 januari 2006 tussen [vennootschap 24] en [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV afgesloten en/of gedateerde "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 1.375.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV
(proces-verbaal bijlage 135, BD.0009; blz. 975) en waarbij (een) akte(s) van verpanding (proces-verbaal bijlage 136, BD.0010; blz. 982 en bijlage 137, BD.0011; blz. 998) was/waren opgemaakt waarmee [vennootschap 24] en/of (later) [vennootschap 25A] BV een recht van pand verkreeg op alle voorraden en/of de bedrijfsuitrusting van [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV, waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren, voor [vennootschap 24]
BV en/of (later) [vennootschap 25A] BV en/of daarmee voor [vennootschap 26A] BV een betere positie werd gecreëerd,
en/of
-van een lening/vordering ten bedrage van EUR 1.700.000 -zonder zekerheidstelling- van [vennootschap 23] Group BV aan/op [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV een geldbedrag van EUR 1.520.000 door laatstgenoemde af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten (op rekening van [vennootschap 27] BV),
-[vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV (rechten op) de (geregistreerde) woord- en beeldmerken Quadralite, Skandiplex en/of [vennootschap 23] (onverplicht) te (laten) verkopen en/of over te (laten) dragen aan [vennootschap 28] BV (proces-verbaal bijlage 143, BD.0013; blz. 1032-1034),
-(op 28 juli 2006) een (schijn) openbare veiling -via het internet- te (laten) organiseren en/of houden waarbij activa (magazijn-, kantoor- en/of bedrijfsinventaris en/of voorraden grondstoffen en/of producten en/of onderhanden werk) van [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV werden geveild/verkocht en/of (vervolgens) de opbrengst van die veiling(verkoop), zijnde (in totaal) ongeveer EUR 984.956 excl. btw, althans enig geldbedrag te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [vennootschap 25E] BV en/of [vennootschap 29] BV, en/of (daarna) -evengenoemde vennootschap(pen) (delen van) de bedoelde activa te (laten) verkopen/leveren aan [vennootschap 26A] BV waarbij door [vennootschap 25D] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 70.300 excl. btw, althans enig geldbedrag en/of voor [vennootschap 29] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 116.882 excl. btw, althans enig geldbedrag, tengevolge waarvan laatstgenoemde geldbedragen uit het zicht en/of buiten het bereik van de curator zijn gebracht en/of gehouden;
[vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2005 tot en met 01 januari 2007 in de gemeente(n) Dongen en/of Laren en/of Leek en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon, zijnde [vennootschap 22] bij vonnis van 01 augustus 2006 van de Rechtbank Breda in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van laatstgenoemde rechtspersoon, (telkens):
- ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon uitblijven één of meer van haar ([vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV) schuldeiser(s) heeft bevoordeeld, en/of
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een lening tot stand te (laten) brengen en/of te (laten) komen ten gevolge van een op 12 januari 2006 tussen [vennootschap 24] en [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV afgesloten en/of gedateerde "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 1.375.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV
(proces-verbaal bijlage 135, BD.0009; blz. 975) en waarbij (een) akte(s) van verpanding (proces-verbaal bijlage 136, BD.0010; blz. 982 en bijlage 137, BD.0011; blz. 998) was/waren opgemaakt waarmee [vennootschap 24] en/of (later) [vennootschap 25A] BV een recht van pand verkreeg op alle voorraden en/of de bedrijfsuitrusting van [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV, waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren, voor [vennootschap 24]
BV en/of (later) [vennootschap 25A] BV en/of daarmee voor [vennootschap 26A] BV een betere positie werd gecreëerd,
- van een lening/vordering ten bedrage van EUR 1.700.000 -zonder zekerheidstelling- van [vennootschap 23] Group BV aan/op [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV een geldbedrag van EUR 1.520.000 af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten (op rekening van [vennootschap 27] BV),
- (rechten op) de (geregistreerde) woord- en beeldmerken Quadralite, Skandiplex en/of [vennootschap 23] (onverplicht) te (laten) verkopen en/of over te (laten) dragen aan [vennootschap 28] BV (proces-verbaal bijlage 143, BD.0013; blz. 1032-1034),
- (op 28 juli 2006) een (schijn) openbare veiling -via het internet- te (laten) organiseren en/of houden waarbij activa (magazijn-, kantoor- en/of bedrijfsinventaris en/of voorraden grondstoffen en/of producten en/of onderhanden werk) van [vennootschap 22] voorheen [vennootschap 23] BV werden geveild/verkocht en/of (vervolgens) de opbrengst van die veiling(verkoop), zijnde (in totaal) ongeveer EUR 984.956 excl. btw, althans enig geldbedrag te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [vennootschap 25E] BV en/of [vennootschap 29] BV,
-evengenoemde vennootschap(pen) (delen van) de bedoelde activa te (laten) verkopen/leveren aan [vennootschap 26A] BV waarbij door [vennootschap 25E] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 70.300 excl. btw, althans enig geldbedrag en/of voor [vennootschap 29] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 116.882 excl. btw, althans enig geldbedrag, tengevolge waarvan laatstgenoemde geldbedragen uit het zicht en/of buiten het
bereik van de curator zijn gebracht en/of gehouden,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 4 (faillissement: [vennootschap 30])
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 oktober 2004 tot en met 08 juni 2005 in de gemeente(n) Lemsterland en/of Laren en/of Zwolle en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [vennootschap 30A] BV en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, welke rechtspersoon ([vennootschap 30A] BV) bij vonnis van 20 januari 2005 van de Rechtbank Leeuwarden in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 30A] BV en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 30A] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar ([vennootschap 30A] BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- het verstrekken van (extra) zekerheden in de vorm verpanding van de handelsnaam [vennootschap 30] middels een pandakte d.d. 04 november 2004 (proces-verbaal bijlage 111, BD.0282; blz. 915-917) aan ING bank en/of verpanding van rechten/waardes waaronder die van sleutelgelden en/of handelsvorderingen van [vennootschap 30] aan ING bank voor welke vermogensrechten en/of goederen (zgn. kavels B en C genoemd in bijlage 114 van het proces-verbaal) -na het intreden van het faillissement- door [vennootschap 31] BV een geldbedrag van (in totaal) EUR 363.000 (aan de boedel/curator) is betaald en/of vervolgens ING bank -ondermeer- dat bedrag middels haar pandrecht heeft uitgewonnen en/of haar vordering op [vennootschap 30A] BV -deels- betaald heeft gekregen en/of aldus de curator in het faillissement een bedrag van EUR 363.000, althans enig geldbedrag is misgelopen,
-tengevolge van een op 08 november 2004 tussen [vennootschap 30A] BV en [vennootschap 32] BV (onderdeel van het [vennootschap 33] concern) gesloten "Overname Overeenkomst Huur Winkelpanden" (proces-verbaal bijlage 120, BD.0130; blz. 951) -zonder enig redelijk belang voor [vennootschap 30A] BV- de huur(rechten) van een 32-tal, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties (van [vennootschap 30A] BV) -per 01 november 2004- over te (laten) dragen aan [vennootschap 32] BV, in ieder geval door [vennootschap 32] BV voor [vennootschap 30A]
BV in de plaats te laten treden als huurder van 32, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties, en/of (daarvoor) het [vennootschap 33]-concern een geldbedrag van in totaal EUR 596.014, althans enig geldbedrag te laten betalen waarvan een geldbedrag van EUR 313.000 middels een overeenkomst met de curator is betaald aan de failliete boedel van [vennootschap 30A] BV, met als gevolg doordat de curator in het faillissement van [vennootschap 30A] BV niet meer -volledig- over deze huurrechten en/of de huurlocaties en/of over de
locatiewaardes kon beschikken, de boedel daardoor een geldbedrag van EUR 121.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen,
- het (laten) kopen en/of betalen door [vennootschap 34] BV van (delen van) de activa (zgn. kavels B, C, G, en H) uit de faillissementsboedel van [vennootschap 30A] BV voor een geldbedrag van EUR 1.241.500 -in opdracht en/of ten behoeve van [vennootschap 35] (onderdeel van het [vennootschap 33] concern)- waarna door [vennootschap 34] BV een geldbedrag van EUR 1.771.413 (indirect) is betaald en/of
overgemaakt aan pandhouder ING bank, terwijl deze bank zekerheden had en/of heeft uitgewonnen tot een geldbedrag ter waarde van EUR 1.241.500, tengevolge waarvan de ING bank voor een geldbedrag van EUR 529.913 is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers en/of de boedel/de curator in het faillissement [vennootschap 30A] BV daardoor een geldbedrag van EUR 529.913, althans enig geldbedrag is misgelopen,en/of
- het (laten) kopen en/of betalen door [vennootschap 34] BV en/of Holding [vennootschap 33] BV van de aandelen [vennootschap 31] BV van [vennootschap 25A] BV voor een geldbedrag van in totaal EUR 479.500, terwijl die aandelen -los van/zonder de door [vennootschap 31] BV uit de faillissementsboedel van [vennootschap 30A] BV verworven activa- geen, althans geen reële waarde bezaten, waardoor -in werkelijkheid- de meerwaarde van de activa van [vennootschap 30A] BV, zijnde die EUR 479.500, niet in de boedel van [vennootschap 30A] BV is terechtgekomen doch is betaald aan [vennootschap 25A] BV, zodat die boedel daardoor een geldbedrag van EUR 479.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen;
[vennootschap 30A] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 oktober 2004 tot en met 08 juni 2005 in de gemeente(n) Lemsterland en/of Laren en/of Zwolle en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, welke rechtspersoon ([vennootschap 30A] BV) bij vonnis van 20 januari 2005 van de Rechtbank Leeuwarden in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
-enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
-ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 30A] BV en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 30A] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar ([vennootschap 30A] BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
-het verstrekken van (extra) zekerheden in de vorm verpanding van de handelsnaam [vennootschap 30] middels een pandakte d.d. 04 november 2004 (proces-verbaal bijlage 111, BD.0282; blz. 915-917) aan ING bank en/of verpanding van rechten/waardes waaronder die van sleutelgelden en/of handelsvorderingen van [vennootschap 30] aan ING bank voor welke vermogensrechten en/of goederen (zgn. kavels B en C genoemd in bijlage 114 van het proces-verbaal) -na het intreden van het faillissement- door [vennootschap 31] BV een geldbedrag van (in
totaal) EUR 363.000 (aan de boedel/curator) is betaald en/of vervolgens ING bank -ondermeer- dat bedrag middels haar pandrecht heeft uitgewonnen en/of haar vordering op [vennootschap 30A] BV -deels- betaald heeft gekregen en/of aldus de curator in het faillissement een geldbedrag van EUR 363.000, althans enig geldbedrag is misgelopen,
- tengevolge van een op 08 november 2004 tussen [vennootschap 30A] BV en [vennootschap 32] BV (onderdeel van het [vennootschap 33] concern) gesloten "Overname Overeenkomst Huur Winkelpanden" (proces-verbaal bijlage 120, BD.0130; blz. 951) -zonder enig redelijk belang voor [vennootschap 30A] BV- de huur(rechten) van een 32-tal, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties (van [vennootschap 30A] BV) -per 01 november 2004- over te (laten) dragen aan [vennootschap 32] BV, in ieder geval door [vennootschap 32] BV voor [vennootschap 30A] BV in de plaats te laten treden als huurder van 32, althans een (aanzienlijk)
aantal winkellocaties en/of (daarvoor) het [vennootschap 33]-concern een geldbedrag van in totaal EUR 596.014, althans enig geldbedrag te laten betalen waarvan een geldbedrag van EUR 313.000 middels een overeenkomst met de curator is betaald aan de failliete boedel van [vennootschap 30A] BV, met als gevolg doordat de curator in het faillissement van [vennootschap 30A] BV niet meer -volledig- over deze huurrechten en/of de huurlocaties en/of over de
locatiewaardes kon beschikken, de boedel daardoor een geldbedrag van EUR 121.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen,
-het (laten) kopen en/of betalen door [vennootschap 34] BV van (delen van) de activa (zgn. kavels B, C, G, en H) uit de faillissementsboedel van [vennootschap 30A] BV voor een bedrag van EUR 1.241.500 -in opdracht en/of ten behoeve van [vennootschap 35] (onderdeel van het [vennootschap 33] concern)- waarna door [vennootschap 34] BV een geldbedrag van EUR 1.771.413 (indirect) is betaald en/of overgemaakt aan pandhouder ING bank, terwijl deze bank zekerheden had en/of heeft uitgewonnen tot een geldbedrag ter waarde van EUR 1.241.500, tengevolge waarvan de ING bank voor een geldbedrag van EUR 529.913 is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers en/of de boedel/de curator in het faillissement [vennootschap 30A] BV daardoor een geldbedrag van EUR 529.913, althans enig geldbedrag is misgelopen,
- het (laten) kopen en/of betalen door [vennootschap 34] BV en/of Holding [vennootschap 33] BV van de aandelen [vennootschap 31] BV van [vennootschap 25A] BV voor een geldbedrag van in totaal EUR 479.500, terwijl die aandelen -los van/zonder de door [vennootschap 31] BV uit de faillissementsboedel van [vennootschap 30A] BV verworven activa- geen, althans geen reële waarde bezaten, waardoor -in werkelijkheid- de meerwaarde van de activa van [vennootschap 30A] BV, zijnde die EUR 479.500, niet in de boedel van [vennootschap 30A] BV is terechtgekomen doch is betaald aan [vennootschap 25A] BV, zodat die boedel daardoor een geldbedrag van EUR 479.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/ofrechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 5 (faillissement: [vennootschap 36])
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 december 2006, in de gemeente(n) Katwijk en/of Heemstede en/of Alphen aan den Rijn en/of Leiden en/of Laren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [vennootschap 37] Groep BV voorheen [vennootschap 36] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV voorheen [vennootschap 36] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV voorheen [vennootschap 36] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans ieder voor zich of alleen, welke rechtsperso(o)n(en), te weten [vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV bij vonnis(sen) van de Rechtbank Den Haag van 08 november 2006 en/of [vennootschap 37] Heemstede BV bij vonnis van de Rechtbank Haarlem van 28 november 2006, in staat van faillissement is/zijn verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtsperso(o)n(en), (telkens):
-lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
-enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
-ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] autoverhuur BV en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het/de faillissement(en) niet kon worden voorkomen, één of meer van haar/zijn/hun ([vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
-één of meer geldbedragen uit de boedel van [vennootschap 37] Heemstede BV ter grootte van (in totaal) EUR 207.739 (EUR 17.934, 124.355 en/of 65.450), althans een (aanzienlijk) geldbedrag over te (laten) maken/te (laten) betalen aan [vennootschap 25A1] ten titel van succesfee, althans onder een niet de werkelijkheid weergevende titel, uit te betalen aan verdachte en/of zijn
mededader(s), terwijl de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede BV (later [vennootschap 37] Heemstede BV) grotendeels al rond was, zodat een succesfee niet meer had hoeven te worden betaald, althans niet ter grootte van het betaalde bedrag,
-een geldbedrag van EUR 136.100 -zijnde 10% van een achtergestelde lening van [vennootschap 36] Autocentrum BV aan [vennootschap 36] Service Centrum BV- althans een (aanzienlijk) geldbedrag, terwijl de aflossing van die lening was opgeschort, althans bij faillissement niet uit de boedel zou kunnen worden voldaan, uit de boedel van [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 36] Servicecentrum BV te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [vennootschap 36] Autocentrum BV,
- één of meer geldbedragen van (per saldo) EUR 249.332 uit de boedel(s) van [vennootschap 36] Servicecentrum BV (later [vennootschap 37] Servicecentrum BV) en/of [vennootschap 36] Groep BV (later [vennootschap 37] Groep BV) en/of [vennootschap 36] Leiden BV (later [vennootschap 37] Leiden BV) en/of [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn BV (later [vennootschap 37] Alphen a/d Rijn BV) en/of [vennootschap 36] Autoschade BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV -te benoemen als [vennootschap 36] groep cs- te (laten) betalen en/of te (laten) overmaken aan [persoon 7] Holding BV en/of Autobedrijf [vennootschap 36] Beheer BV en/of [vennootschap 36] Autocentrum BV -te benoemen als [persoon 7] cs-
(zie bijlage Geldstromenverrekening in rek-crt vanuit de administratie van [vennootschap 36] Groep cs),
- een geldbedrag van (in totaal) EUR 350.000 -zijnde 50% van een lening/ vordering in rekening-courant van [persoon 7] aan/op [vennootschap 36] Groep cs- uit de boedel van [vennootschap 36] Groep BV te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [vennootschap 36] Autocentrum BV,
- een geldbedrag van EUR 102.000 -benoemd als succes-fee inzake de verkoop van aandelen en/of activa/passiva transactie van de deelneming die [vennootschap 36] Katwijk BV exploiteert inzake verkoop en onderhoud van BMW automobielen te Katwijk- te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken van de rekening van [vennootschap 36] Autoverhuur BV aan/naar [vennootschap 25C4];
[vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 36] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 36] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 december 2006, in de gemeente(n) Katwijk en/of Heemstede en/of Alphen aan den Rijn en/of Leiden en/of Laren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans ieder voor zich of alleen, welke rechtsperso(o)n(en), te weten [vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV bij vonnis(sen) van de Rechtbank Den Haag van 08 november 2006 en/of [vennootschap 37] Heemstede BV bij vonnis van de Rechtbank Haarlem van 28 november 2006, in staat van faillissement is/zijn verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtsperso(o)n(en), (telkens):
-lasten heeft/hebben verdicht en/of baten niet heeft/hebben verantwoord, en/of
-enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of
-enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben vervreemd, en/of
-ter gelegenheid van het faillissement van [vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het/de
faillissement(en) niet kon(den) worden voorkomen, één of meer van haar/hun ([vennootschap 37] Groep BV en/of [vennootschap 37] Servicecentrum BV en/of [vennootschap 37] Heemstede BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV) schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, door:
- één of meer geldbedrag(en) uit de boedel van [vennootschap 37] Heemstede BV ter grootte van (in totaal) EUR 207.739 (EUR 17.934, 124.355 en/of 65.450), althans een (aanzienlijk) geldbedrag over te (laten) maken/te (laten) betalen aan [vennootschap 25A1] ten titel van succesfee, althans onder een niet de werkelijkheid weergevende titel, uit te betalen aan verdachte en/of verdachtes mededader(s), terwijl de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede BV
(later [vennootschap 37] Heemstede BV) grotendeels al rond was, zodat een succesfee niet meer had hoeven te worden betaald, althans niet ter grootte van het betaalde bedrag,
- een geldbedrag van EUR 136.100 -zijnde 10% van een achtergestelde lening van aan [vennootschap 36] Autocentrum BV aan [vennootschap 36] Service Centrum BV- althans een (aanzienlijk) geldbedrag, terwijl de aflossing van die lening was opgeschort, althans bij faillissement niet uit de boedel zou kunnen worden voldaan, uit de boedel van [vennootschap 37] Service Centrum BV en/of Van de Plas Servicecentrum BV te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan
[vennootschap 36] Autocentrum BV,
- één of meer geldbedragen van (per saldo) EUR 249.332 uit de boedel(s) van [vennootschap 36] Servicecentrum BV (later [vennootschap 37] Servicecentrum BV) en/of [vennootschap 36] Groep BV (later [vennootschap 37] Groep BV) en/of [vennootschap 36] Leiden BV (later [vennootschap 37] Leiden BV) en/of [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn BV (later [vennootschap 37] Alphen a/d Rijn BV) en/of [vennootschap 36] Autoschade BV en/of [vennootschap 36] Autoverhuur BV -te benoemen als [vennootschap 36] groep cs- te (laten) betalen en/of te (laten) overmaken aan [persoon 7] Holding BV en/of Autobedrijf [vennootschap 36] Beheer BV en/of [vennootschap 36] Autocentrum BV -te benoemen als [persoon 7] cs-
(zie bijlage Geldstromenverrekening in rek-crt vanuit de administratie van [vennootschap 36] Groep cs),
- een geldbedrag van (in totaal) EUR 350.000 -zijnde 50% van een lening/ vordering in rekening-courant van [persoon 7] aan/op [vennootschap 36] Groep cs.- uit de boedel van [vennootschap 36] Groep BV te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [vennootschap 36] Autocentrum BV,
-een geldbedrag van EUR 102.000 -benoemd als succes-fee inzake de verkoop van aandelen en/of activa/passiva transactie van de deelneming die [vennootschap 36] Katwijk BV exploiteert inzake verkoop en onderhoud van BMW automobielen te Katwijk- te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken van de rekening van [vennootschap 36] Autoverhuur BV aan/naar [vennootschap 25C4],
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
De dagvaarding is voor wat alle zaaksdossiers betreft geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De verdachte heeft ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding een aantal weren gevoerd. Die weren zullen bij de afzonderlijke zaaksdossiers worden besproken.
4. Het bewijs, bewijsoverwegingen en bewezenverklaringi
4.1. Algemene verweren
4.1.1. Suggestief onderzoek van de FIOD?
[verdachte] en zijn raadslieden hebben zich ter terechtzitting beklaagd over het in hun ogen suggestieve karakter van het opsporingsonderzoek dat de FIOD in samenwerking met de Belastingdienst en de curatoren van de gefailleerde vennootschappen heeft verricht. Deze instanties en personen zouden vooral oog hebben gehad voor omstandigheden die [verdachte] belasten en in het dossier, dat naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek is samengesteld, is voortdurend naar de vermeende schuld van[verdachte] toe geredeneerd.
De rechtbank acht het niet nodig zich nader uit te laten over dit punt, omdat [verdachte] na het vaststellen van het eindproces-verbaal in voldoende mate gelegenheid heeft gekregen om zijn visie op de ten laste gelegde feiten naar voren te brengen. Ten eerste is op verzoek van de verdediging een groot aantal getuigen gehoord bij de rechter-commissaris. Daarnaast zijn op verzoek van [verdachte] diverse bewijsstukken aan het dossier toegevoegd die volgens hem zijn onschuld staven. Ten derde heeft [verdachte] voor elk van de vijf in de tenlastelegging genoemde faillissementen zijn visie in een voor de rechtbank opgesteld schriftelijk verweerschrift neergelegd. Deze verweerschriften zijn aan het dossier toegevoegd. Ten slotte heeft [verdachte] ter terechtzitting voldoende tijd en ruimte gekregen om zijn standpunt nog eens toe te lichten.
Van een schending van de beginselen van 'fair trial' is dan ook geen sprake.
4.1.2. Had artikel 344 Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste moeten worden gelegd?
De verdediging betoogt, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2012, LJN: BV9770, dat de in de tenlastelegging genoemde betalingen aan derden, dat wil zeggen betalingen aan een ander dan de bestuurder of bestuurders van de gefailleerde rechtspersoon, niet als een overtreding van artikel 341/343 Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste hadden mogen worden gelegd, omdat de wetgever voor dergelijke betalingen een aparte strafbepaling in het leven heeft geroepen, namelijk artikel 344 Sr. Die strafbepaling vormt een lex specialis ten opzichte van de eerdergenoemde bepalingen die de bedrieglijke bankbreuk strafbaar stellen. Aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Juist is dat de wetgever paulianeuze gedragingen die zijn verricht door een ander dan de gefailleerde schuldenaar of zijn bestuurders in een afzonderlijke strafbepaling, te weten artikel 344 Sr, heeft ondergebracht, maar dat neemt niet weg dat deze 'derden' onder omstandigheden ook in zodanige mate met die schuldenaar of zijn bestuurders kunnen hebben samengewerkt, dat zij tevens kunnen worden vervolgd voor het strafrechtelijk deelnemen aan bedrieglijke bankbreuk als bedoeld in artikel 341/343 Sr (vgl. HR 23 november 1999, LJN: AA3802). De tenlastelegging moet zo worden begrepen.
4.2. De vennootschappen van [verdachte]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in de voor de tenlastelegging relevante periode de directe of indirecte zeggenschap had over de volgende vennootschappen. Bij elk van de vennootschappen staan de redengevende feiten en omstandigheden genoemd op grond waarvan de rechtbank die conclusie trekt.ii
4.2.1. Andere vennootschappen
[vennootschap 38] BV (hierna te noemen [vennootschap 38])
Aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap is [persoon 1].iii [verdachte] kon de vennootschap echter inzetten voor bepaalde door hem gekozen doeleinden. [persoon 1] heeft immers verklaard dat hij, in de periode dat hij [vennootschap 38] had, een keer of zes op verzoek van [verdachte] stukken heeft ondertekend in verband met aandelenoverdrachten.iv [persoon 5], een hierna nog te noemen compagnon van [verdachte], en [verdachte] vroegen hem, [persoon 1], ook af en toe om als statutair directeur met zijn eigen bedrijf op te treden.v Verder heeft [verdachte] aan [persoon 1] gevraagd voor hem ([verdachte], rb) tijdelijk bestuurder te worden van [vennootschap 2]. [persoon 1] heeft een keer in verband met de later gefailleerde vennootschap [vennootschap 1] een pak papier thuis gekregen. Dat heeft hij toen aan [verdachte] gegeven.vi Volgens [persoon 12], een hierna nog te noemen andere compagnon van [verdachte] bij [vennootschap 25C1] BV, werd [persoon 1] wel eens door [verdachte] benoemd als directeur van een BV die door [verdachte] werd gekocht. Hij ([persoon 12], rb) zou een dergelijke rol katvanger noemen.vii
Uit het een en ander blijkt dat [verdachte] indirect de controle uitoefende over [vennootschap 38] en deze vennootschap vrijelijk kon gebruiken.
[vennootschap 13] Beheer BV (hierna te noemen [vennootschap 13])
[vennootschap 38] was van 1 april 2004 tot 11 november 2005 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van [vennootschap 13].viii Toenmalig aandeelhouder [persoon 2] heeft verklaard dat hij in 2002 is uitgetreden als directeur en dat [verdachte] vanaf dat moment voor nieuwe directeuren zorgde. Hij werd daarvan niet op de hoogte gehouden. De naam [vennootschap 38] zegt hem niets, de naam [persoon 1] evenmin.ix
De rechtbank neemt daarom aan dat [verdachte] de vennootschap in handen had en daarover kon beschikken.
[vennootschap 39] Beheer BV (hierna te noemen [vennootschap 39])
Vanaf 1 september 2004 is [vennootschap 13] enig bestuurder van [vennootschap 39].x Over [vennootschap 13] zwaaide, zo is hiervoor vastgesteld, [verdachte] de scepter. Aandeelhouder [persoon 13] heeft verklaard dat [verdachte] eigenlijk altijd de directie heeft gehad over [vennootschap 39].xi
[vennootschap 2] (hierna te noemen [vennootschap 2])
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat [vennootschap 2] zijn holding is.xii [verdachte] was tot 20 april 2005 bestuurder van [vennootschap 2]. Van 31 maart 2005 tot 26 oktober 2005 was [vennootschap 38] bestuurder.xiii Als gezegd was [verdachte] daarvan eveneens feitelijk leidinggever.
[vennootschap 29] BV (hierna te noemen [vennootschap 29])
Dit is een holdingvennootschap van [verdachte].xiv Op 27 mei 2007 is de naam gewijzigd in [VENNOOTSCHAP 40] BV.xv [verdachte] was van 12 oktober 2004 tot en met 14 mei 2007 bestuurder van deze vennootschap.xvi
[vennootschap 24] (hierna te noemen [vennootschap 24])
[verdachte] heeft verklaard dat hij directeur was van [vennootschap 24].xvii Voorts had hij 20% van de aandelen.xviii
[vennootschap 17] BV (hierna te noemen [VENNOOTSCHAP 17])
[VENNOOTSCHAP 17] is een financieringsmaatschappij waar [verdachte] en zijn compagnons van [vennootschap 25C1] BV ([persoon 5], [persoon 12] en [persoon 14]) elk voor 25% aandeelhouder waren. Volgens [persoon 5] bestuurde [verdachte] [VENNOOTSCHAP 17].xix
[vennootschap 28] BV (hierna te noemen [vennootschap 28])
[verdachte] was - al dan niet via [vennootschap 29] - procuratiehouder met volledige bevoegdheid van deze BV.xx Sinds 20 september 2004 was [persoon 15] op papier bestuurder van [vennootschap 28].xxi [vennootschap 28] was toen gevestigd op het adres Kanaalstraat 29 in Hengelo.xxii Dit is een deels gesloopt bedrijfspand dat volgens een deurwaarder vaker als 'spookadres' wordt gebruikt.xxiii Boekhouder [boekhouder] kreeg in die tijd van [verdachte] financiële cijfers van [vennootschap 28] aangeleverd ter verwerking in de administratie. Hij kende geen verblijfadres van [persoon 15]. Hij had in de wandelgangen gehoord dat [persoon 15] hoge schulden had.xxiv
De rechtbank neemt daarom aan dat [persoon 15] niet meer dan een katvanger was en dat in feite [verdachte] de vennootschap in zijn macht had.
In het dossier komen verschillende vennootschappen voor via welke [verdachte] en anderen - alle onder de algemene naam '[vennootschap 25]', of een daarop lijkende naam - advieswerkzaamheden hebben verricht. Het gaat om de volgende vennootschappen.
[vennootschap 25A] BV (hierna: [vennootschap 25A])
[vennootschap 25A] is op 5 maart 2003 komen te ontstaan en heeft nadien geopereerd onder de namen:
- [vennootschap 25A1] (tot 25 november 2004)
- [vennootschap 25A2] (van 25 november 2004 tot 1 mei 2006)
- [VENNOOTSCHAP 25A3] (van 1 mei 2006 tot 1 november 2006)
Bestuurders in de perioden zijn afwisselend geweest [vennootschap 2], [vennootschap 29] en [vennootschap 28].xxv [verdachte] was van al deze vennootschappen feitelijk leiding gever.
[vennootschap 25A] is eind 2007 opgehouden te bestaan.xxvi
[vennootschap 14] BV (hierna te noemen [VENNOOTSCHAP 25B])
De Stichting Administratiekantoor [vennootschap 14] was vanaf 14 december 2004 enig aandeelhouder van [VENNOOTSCHAP 25B].xxvii [verdachte] was de voorzitter van deze stichting.xxviii Hij was ook directeur van [VENNOOTSCHAP 25B].xxix [VENNOOTSCHAP 25B] hanteerde de volgende handelsnamen in de jaren 2004-2006:
- [vennootschap 25B1] ( 1 maart 2004 tot 1 mei 2004)
- [VENNOOTSCHAP 25B2] (vanaf 1 mei 2004)xxx
[vennootschap 25C1] BV (hierna te noemen [VENNOOTSCHAP 25C])
Deze vennootschap heeft geopereerd onder de handelsnamen:
- [vennootschap 25C1] BV (van 2 december 2004 tot 23 oktober 2005)
- [vennootschap 25C2] (van 23 oktober 2005 tot 25 augustus 2006)
- [vennootschap 25C3] BV (van 25 augustus 2006 tot 2 september 2006)
[verdachte] opereerde in deze vennootschap met een aantal compagnons. Op 25 februari 2005 werd de 'Stichting Administratiekantoor van aandelen [vennootschap 25C1]' aandeelhouder. [verdachte] bestuurde die stichting.xxxi
Met zijn compagnons [persoon 5], [persoon 14] en [persoon 12] hield [verdachte] certificaten van aandelen in [VENNOOTSCHAP 25C]. [verdachte] hield het merendeel van de certificaten. Het aantal certificaten bepaalde het aandeel in de netto winst van [VENNOOTSCHAP 25C].xxxii
[VENNOOTSCHAP 25C] is op 31 juli 2007 opgeheven.xxxiii
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] bij al deze vennootschappen de touwtjes in handen had.
[verdachte] heeft ter terechtzitting zelf verklaard dat hij in 2001 zijn eigen bedrijf heeft opgericht, dat hij daarvoor de naam [vennootschap 25] heeft bedacht, dat hij meerderheidsaandeelhouder was, dat hij de baas was en dat zijn compagnons winstgerechtigd waren. Voorts heeft [verdachte] er op gewezen dat hij goede contacten in de corporate recovery branche had en dat hij dus alle klanten binnenhaalde. xxxiv
Dat [verdachte] aan het roer stond, wordt bevestigd door zijn compagnons. [persoon 12] heeft verklaard dat [verdachte] de enig bevoegde directeur was van [vennootschap 25] en dat [verdachte] ook als enige kon beschikken over de bankrekening.xxxv
Ten slotte blijkt uit de verklaring van [verdachte]'s eigen boekhouder dat het in wezen niet uitmaakte om welke van de vennootschappen het ging, [verdachte] voerde de directie:
'Hij ([verdachte], rb) is directeur van die vennootschappen. [vennootschap 25E] was de werkmaatschappij, [vennootschap 2] en naderhand [VENNOOTSCHAP 29] ([vennootschap 29], rb). Onder de holding hingen [vennootschap 25E] I en [vennootschap 25E] II, zoals wij die noemden. [vennootschap 25E] I was volgens mij [vennootschap 14] en [vennootschap 25E] II was [vennootschap 25C3].(..) In [vennootschap 25E] gebeurde alle acitiviteiten. Hier werkten vier mensen, [persoon 12], [persoon 5], [persoon 14] en [verdachte] zelf. In 2005/2006 zijn ze uit elkaar gegaan. [verdachte] was dé directeur en ik denk dat anderen dat niet konden verkroppen.'xxxvi
5. [vennootschap 23]
De rechtbank komt tot de vaststelling dat overeenkomstig een vooropgezet plan [vennootschap 23], die het financieel slecht ging en een aanzienlijke schuld had aan een vennootschap, indirect toebehorende aan [persoon 3], werd losgekoppeld van het [vennootschap 26] concern, waarna dit concern via vennootschappen van [verdachte] geld aan [vennootschap 23] verstrekte, waarbij pandrechten op de bedrijfsuitrusting en voorraden van [vennootschap 23] werden gevestigd. Volgens dit plan werden tevens merkrechten van [vennootschap 23] verkocht. Het geld dat zo bij [vennootschap 23] binnenkwam, werd aangewend om een groot deel van haar schuld aan de vennootschap van [persoon 3] te betalen. Vervolgens werd de aan [vennootschap 23] verstrekte lening opgezegd en werden de zekerheden uitgewonnen, zodat de activa konden worden doorverkocht aan een vennootschap van [persoon 3], waarna volgens het plan het faillissement van [vennootschap 23] volgde.
Uit het dossier blijken namelijk de volgende feitenxxxvii
1) Verdachte [persoon 3] (hierna te noemen [persoon 3]) is eigenaar van verschillende vennootschappen ondergebracht in de holdingmaatschappij [vennootschap 26A] BV (hierna te noemen [vennootschap 26A]).xxxviii Deze holdingmaatschappij is aandeelhoudster van [vennootschap 23A] BV (hierna te noemen [vennootschap 23A]), die op haar beurt de aandelen houdt van [vennootschap 23] BV (hierna te noemen [vennootschap 23]). [vennootschap 23] maakt keukenbladen. [vennootschap 23] is al jaren verliesgevendxxxix; het verlies in 2005 bedraagt EUR 506.654.xl Bovendien heeft [vennootschap 23] een schuld van EUR 1.700.000 aan [vennootschap 26A]xli, althans een van haar dochtervennnootschappen ([vennootschap 23A]xlii of [vennootschap 27] BV, ook een vennootschap van het [vennootschap 26] concern, verder te noemen [vennootschap 27]).xliii Deze schuld wordt niet door zekerheden gedekt en is niet rentedragend.xliv
2) [persoon 3] schakelt in november 2005 [verdachte] in om hem te adviseren.xlv
3) Op 12 december 2005 verkoopt [vennootschap 23A] BV 80% van de aandelen in [vennootschap 23] voor EUR 1,- aan [persoon 16] (hierna te noemen [persoon 16]). [persoon 3] tekent de overeenkomst namens koper en verkoper.xlvi Het contract is opgesteld door [verdachte].xlvii Ingevolge artikel 1.4. van de koopovereenkomst dient [persoon 16] binnen één maand vanaf de leveringsdatum (te weten 30 december 2005) zorg te dragen voor een vervangende financiering voor [vennootschap 23] ter inlossing van de eerder genoemde schuld van EUR 1.700.000. Verder vermeldt artikel 1.6 van de overeenkomst dat [vennootschap 23A] op de hoogte is van het feit dat [persoon 16] een derde bereid heeft gevonden om de naam, het beeldmerk en logo van [vennootschap 23] in licentie terug te geven teneinde aan de genoemde herfinancieringsverplichting te kunnen voldoen. Voorts staat in de overeenkomst dat [vennootschap 23] haar naam zal wijzigen in [vennootschap 22] (hierna te noemen [vennootschap 22]).xlviii
4) Op 22 december 2005 schrijft [verdachte] aan [persoon 3]:
[...]
Wij hebben gezamenlijk vastgesteld dat deze entiteit (rechtbank: [vennootschap 23]) welke behoort/behoorde tot uw concern een structureel verliesgevende bedrijfsexploitatie (circa 700k per jaar) kent [...]
[...]
Indien het onverhoopt mocht komen tot een deconfiture van [vennootschap 23] BV, hetgeen gezien de beperkte kredietfaciliteit in rekening-courant blijkens de voorliggende kredietbrief Euro 700.000,- voor het gehele concern, is het o.i. niet uigesloten dat dit nadelige gevolgen voor het gehele concern hebben, immers:
[vennootschap 26A] BV heeft een 403 verklaring afgegeven hetgeen impliceert dat zij hoofdelijk aansprakelijk jegens alle crediteuren van [vennootschap 23] BV;
[vennootschap 26A] BV is krachtens artikel 403 Boek 2 BW ook aansprakelijk voor alle door [vennootschap 23] BV aangegane duurovereenkomsten (denk hierbij aan arbeids-lease contracten);
[vennootschap 26A] is daar er sprake is van een fiscale eenheid OB hoofdelijk aansprakelijk voor alle niet betaalde dan wel in de ogen van de fiscus ten onrechte in de voordruk genoten OB door [vennootschap 23] BV;
[vennootschap 26A] c.s. heeft een onderlinge solidariteitsovereenkomst (dit impliceert dat zij hoofdelijk aansprakelijk is) gesloten terzake van de door Atradius NV aan leveranciers van [vennootschap 23] BV verstrekte kredietlimieten aan leveranciers van [vennootschap 23] BV;
[vennootschap 26A] BV heeft in 2005 een bancaire herfinanciering geregeld waardoor zij hoofdelijk aansprakelijk is jegens de bankier van het gehele concern terzake van de totale kredietfaciliteit. [...];
[vennootschap 26A] BV c.s. heeft/had aan de ene kant substantiële schulden (circa 400k) aan [vennootschap 23] BV welke zij in geval van een onverhoopte deconfiture aan de boedel dient c.q. diende te betalen en heeft anderzijds een substantiële vordering op [vennootschap 23] BV (circa 2,1 mio Euro per heden) welke zij alsdan als concurrente vordering bij de boedel dient in te dienen, de door ons geschatte opbrengst (uitkerings) waarde bedraagt circa Euro 200K;
Wij zijn van mening dat wij deze mogelijke probleem situatie voor u kunnen oplossen middels het arrangeren van een MBO waarmee de alsdan verzelfstandigde onderneming een eigen financiering aantrekt waarmee de schulden aan u geheel dan wel grotendeels inlost.
Deze aan te trekken financiering zal gesecureerd worden door zekerheden welke [vennootschap 23] aan deze financier dient te verstrekken.
Door deze MBO kan een beroep worden gedaan op de bescherming (voor u) welke artikel 404 Boek 2 BW biedt alsmede dient u de afgegeven 403 Boek 2 BW verklaring in te trekken.
Door deze MBO wordt, mits deze bij de Fiscus wordt gemeld, de fiscale eenheid OB verbroken.
Met Atradius kunnen en zullen wij in overleg gaan om de door u afgegeven hoofdelijkheidsverklaring te laten vervallen.
Door de herfinanciering van deze MBO, welke wij desgewenst kunnen verzorgen, kan er naar verwachting binnen een tijdsbestek van 6 weken een groot deel, want wij hebben begrepen dat u een korting van 10% alsdan aan hen zou willen geven, van de per saldo netto schuld van [vennootschap 23] BV (circa 1,7 mio Euro) aan u worden terugbetaald.
[...]xlix
5) Op 30 december 2005 levert [vennootschap 23A] 80% van de aandelen aan [persoon 16].l Op 8 februari 2006 wordt de naam [vennootschap 23] gewijzigd in [vennootschap 22].li Op 9 februari 2006 treedt [persoon 3] af als bestuurder van [vennootschap 23] en treedt [persoon 16] in zijn plaats.lii
6) [persoon 3] en [verdachte] voeren intussen overleg over de formalisering, vast te leggen in een overeenkomst van opdracht, van de (inhoud van de) advieswerkzaamheden die [verdachte] op zich heeft genomen of nog op zich zal nemen. In januari 2006liii ontvangt [verdachte] per fax in de vestiging van [vennootschap 23] in Dongen een conceptovereenkomst, waarbij partij zijn [vennootschap 25A] BV (hierna te noemen [vennootschap 25A]), een vennootschap die wordt geleid door [verdachte], en [vennootschap 26A].liv [verdachte] zendt vervolgens dit concept, voorzien van zijn met de pen daarop aangebrachte opmerkingen, per fax door.lv Volgens de faxdatum gebeurt dat op 3 februari 2006. Het concept is niet ondertekend.
In het concept is onder meer het volgende opgenomen:
Nemen het volgende in aanmerking:
a) Partijen zijn met elkaar in gesprek gekomen omtrent de (financiële) problemen van de Opdrachtgever, althans van diens voormalige dochtermaatschappij de besloten vennootschap [vennootschap 23] BV, hierna te noemen: "de Vennootschap".
b) De Opdrachtnemer heeft aan de Opdrachtgever een plan gepresenteerd op basis waarvan het personeelsbestand van de Vennootschap vernieuwd kan worden, de vorderingen die de opdrachtgever, althans haar dochtermaatschappijen, op de Vennootschap hebben, betaald worden [handgeschreven toegevoegd: "voor 90%"] en de exploitatie van de onderneming van de Vennootschap na de doorstart na faillissement van de Vennootschap ongehinderd voortgezet kan worden. [handgeschreven toegevoegd: " dan wel de lening volledig terug betaald kan worden."]
[...]
Artikel 1 Opdracht
[...]
1.2. De werkzaamheden die de Opdrachtnemer voor de Opdrachtgever zal uitvoeren ('de werkzaamheden"), behelzen:
- het uitvoeren van een geldleningsconstructie waarbij de Opdrachtgever aan de Opdrachtnemer een bedrag ter leen verstrekt, de Opdrachtnemer ditzelfde bedrag uitleent aan de besloten vennootschap [vennootschap 24], die op haar beurt het geld zal uitlenen aan de Vennootschap, met welk bedrag de Vennootschap de schulden die zij heeft aan de Opdrachtgever, althans aan diens dochtervennootschappen zal afbetalen met een korting van 10% één en ander conform de concept overeenkomsten van geldlening ('de Geldleningen", [...]
- het beëindigen van alle aansprakelijkheden van de Opdrachtgever, haar bestuurders en haar dochtervennootschappen voor schulden en/of vorderingen van derden op de Vennootschap zonder dat eerstgenoemden daarvoor aanvullend betalingen, hoe ook genaamd behoeven te verrichten [handgeschreven toegevoegd: "weet niet wat er gebeurd is"];
- het gecontroleerd failliet laten gaan van de Vennootschap onder zorgvuldige uitwinning van de pandrechten die ten behoeve van [vennootschap 24] zijn gevestigd als voorwaarde voor het doorlenen van de gelden aan de Vennootschap, zulks inclusief het optuigen van een bodemverhuurconstructie;
- het realiseren van de terugkoop door de Opdrachtgever, althans door een door haar aan te wijzen derde, van de (verpande) activa van de Vennootschap [handgeschreven toegevoegd: "dan wel liquidatie ( veiling "];
- aflossing door [vennootschap 24] aan de Opdrachtnemer en door de Opdrachtnemer aan Opdrachtgever van de Geldleningen;
Artikel 4 Succesfee
4.1. Indien en voor zover de Werkzaamheden alle met goed gevolg zullen zijn voltooid, zonder dat de bestuurders van de Opdrachtgever, de Vennootschap en/of de Opdrachtgever en/of diens dochtervennootschappen op enigerlei wijze aansprakelijk worden gesteld, dan heeft de Opdrachtnemer recht op een succesfee van EUR 300.000,00 ex btw. [...]
4.2. De succesfee zal betaald worden op het moment dat: [tekst doorgehaald en handgeschreven toegevoegd: "bij realisatie doorstart / uitwinning zekerheden"]
7) Op 12 januari 2006 komen [vennootschap 25A] en [vennootschap 26A] overeen dat [vennootschap 26A] EUR 1.375.000 te leen zal verstrekken aan [vennootschap 25A].lvi [verdachte] en [persoon 3] zijn de ondertekenaars van deze overeenkomst.lvii
Bij overeenkomst, vastgelegd op 8 januari 2006lviii, had [vennootschap 25A] zich al verbonden om eenzelfde bedrag in leen te geven aan de in de hiervoor vermelde conceptovereenkomst al genoemde vennootschap [vennootschap 24], voluit geheten [vennootschap 24], hierna weer [vennootschap 24] te noemen, een vennootschap waarvan [verdachte] bestuurder en medeaandeelhouder is, ter financiering van de hierna te noemen lening van [vennootschap 24] aan [vennootschap 23]. De overeenkomst is namens beide partijen ondertekend door [verdachte].lix
Op 12 januari 2006 verbindt [vennootschap 24] zich aan [vennootschap 23] een bedrag van EUR 1.375.000 in leen te verstrekken.lx [verdachte] ondertekent de overeenkomst tot geldlening namens [vennootschap 24]; [persoon 3] ondertekent deze namens [vennootschap 23].lxi
8) Krachtens de laatstgenoemde overeenkomst wordt [vennootschap 23] een rente van 8% per jaar verschuldigd, verbeurt zij bij niet nakoming van haar aflossingsverplichtingen een boete van 25% over het alsdan verschuldigde en is [vennootschap 23] bij verzuim een boeterente verschuldigd. Verder staat in de overeenkomst dat [vennootschap 24] het recht heeft, zonder nadere ingebrekestelling, de lening terstond op te eisen en betaling te verlangen van de door [vennootschap 23] verschuldigde hoofdsom vermeerderd met rente en boeterente indien één van de in de overeenkomst geformuleerde omstandigheden zich voordoet of zich dreigt voor te doen. Eén van die omstandigheden betreft, aldus artikel 5.1 sub F, het optreden van substantiële wijzigingen in de verhouding tussen [vennootschap 23] en belangrijke leveranciers, opdrachtgevers, contractspartijen of relaties van [vennootschap 23], dusdanig dat de marktpositie van [vennootschap 23] verslechtert of wordt aangetast.lxii Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst bedingt [vennootschap 24] een pandrecht op alle roerende zaken en debiteurenvorderingen van [vennootschap 23].lxiii
9) Eveneens op 12 januari 2006 worden de bij deze overeenkomst bedoelde akten van verpanding opgemaakt. Zij worden ondertekend door enerzijds [persoon 3] en anderzijds [verdachte].lxiv Pandgever en pandnemer komen verder overeen dat [vennootschap 24] het pand in vuistpand mag nemen en mag verkopen vanaf het moment van verzuim of dreigende tekortkoming van [vennootschap 23].lxv
10) Tot nakoming van de drie overeenkomsten van geldlening betaalt [vennootschap 27] namens [vennootschap 26A] in de periode van 1 februari tot en met 17 februari 2006 in totaal EUR 1.375.000 aan [vennootschap 25A]lxvi, maakt [vennootschap 25A], eveneens op verschillende tijdstippen (de laatste betaling vindt plaats op 20 februari 2006) een gelijk bedrag over aan [vennootschap 24]lxvii en maakt [vennootschap 24] vervolgens EUR 1.375.000 over aan [vennootschap 23].lxviii
11) [vennootschap 23] lost in de periode van 25 januari t/m 3 februari 2006 EUR 1.520.000 af op haar schuld aan [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, door betaling van dit bedrag aan [vennootschap 27].lxix
12) Op 30 januari 2006 verkoopt en levert [vennootschap 23] haar geregistreerde woordmerken Quadralite en Skandiplex en geregistreerde beeldmerk [vennootschap 23] aan de door [verdachte] gecontroleerde vennootschap [vennootschap 28] BV (hierna te noemen [vennootschap 28]) voor EUR 170.000 (exclusief BTW),lxx zoals [verdachte] heeft geadviseerd. De koopovereenkomst is opgesteld door [verdachte].lxxi Een andere vennootschap van [verdachte], [vennootschap 29] BV (hierna te noemen [vennootschap 29]) schiet de aankoopsom voor.lxxii Zij betaalt daartoe op 2 februari 2006 EUR 151.150 aan [vennootschap 28].lxxiii [vennootschap 28] betaalt daarna op 2 en 3 februari 2006 EUR 182.465,68 aan [vennootschap 23] BV. Bij de tweede overboeking staat 'restant koopsom minus onze licentie nota s tot 01072006 (1 juli 2006, rb).lxxiv [vennootschap 27] betaalt op 6 februari 2006 een vrijwel gelijk bedrag (EUR 182.467) aan [vennootschap 28] onder vermelding 'voor en namens [vennootschap 26A] BV conf overeenkomst.(..)'. Diezelfde dag betaalt [vennootschap 28] het voorgeschoten bedrag van EUR 151.150 terug aan [vennootschap 29].lxxv Op 28 februari 2006 wordt in een koopovereenkomst vastgelegd dat [vennootschap 28] de geregistreerde woordmerken Quadralite en Skandiplex en het beeldmerk [vennootschap 23] aan [vennootschap 26A] voor EUR 153.333,35 (inclusief BTW EUR 182.466,68) verkoopt. [vennootschap 28] factureert diezelfde dag de koopsom aan [vennootschap 26A]. Onderaan de factuur staat 'Wij verrekenen deze nota met onze schuld aan u.' lxxvi
13) Op 31 maart 2006 cedeert [vennootschap 24] haar vordering uit haar overeenkomst van geldlening op [vennootschap 23] met bijbehorende pandrechten aan [vennootschap 25A]. Ten tijde van de cessie heeft [vennootschap 24] nog EUR 1.355.000 van [vennootschap 23] te vorderen.lxxvii
14) [persoon 16] doet op 13 juni 2006 namens [vennootschap 23]/[vennootschap 22] aan de Belastingdienst melding van betalingsonmacht inzake de omzetbelasting (ad EUR 33.715), de Loonbelasting
(ad EUR 37.262) en de Sociale lasten (ad EUR 24.177) over het tijdvak april 2006.lxxviii
15) Op 12 juli 2006 beëindigt de kredietverzekeraar van [vennootschap 23], Atradius Credit Insurance NV (hierna te noemen Atradius), met onmiddellijke ingang het kredietobligo van [vennootschap 23]. Als belangrijkste reden hiervoor noemt Atradius de verslechterde financiële positie van [vennootschap 23].lxxix
16) [vennootschap 25A] zegt op 18 juli 2006 met onmiddellijke ingang de haar gecedeerde lening aan [vennootschap 23] op onder verwijzing naar artikel 5 lid 1 sub f van de overeenkomst en sommeert [vennootschap 23] het openstaande bedrag van EUR 1.331.000 uiterlijk binnen 4 dagen te voldoen.lxxx lxxxi
Veilingbureau [veilingbureau] te Naarden krijgt op 19 juli 2006 van [vennootschap 25A] opdracht tot het veilen van de bedrijfsuitrusting en voorraden van [vennootschap 23].lxxxii Op 27 juli 2006 wordt het pand tot vuistpand gemaakt.lxxxiii Op 27 juli 2006 wordt de veiling aangekondigd in Het Parool en het Dongens Dagblad. De veiling zal de volgende dag, 28 juli 2006, plaatsvinden. In de ochtend van 28 juli 2006 bestaat de mogelijkheid de te veilen zaken te bekijken.lxxxiv [vennootschap 29] koopt op de veiling de bedrijfsuitrusting voor EUR 731.612 (inclusief BTW). [vennootschap 25A] koopt voor EUR 440.485,64 (inclusief BTW) de voorraden.lxxxv lxxxvi [vennootschap 29] en [vennootschap 25A] verkopen de bedrijfsuitrusting en voorraden vervolgens door aan [vennootschap 26A]. Betaling vindt plaats door verrekening met de vordering van Beheer uit geldlening op [vennootschap 25A]. Per saldo en exclusief kosten resteert hierdoor een winst voor [vennootschap 25A] van ruim EUR 200.000. lxxxvii
17) Op 1 augustus 2006 spreekt de rechtbank Breda het faillissement uit van [vennootschap 22], dat zij zelf aanvroeg.lxxxviii
18) In de periode 1 juni 2007 tot en met 31 augustus 2007 bedragen de vorderingen van de schuldeisers in het faillissement van [vennootschap 22] volgens het zesde faillissementsverslag:
- Boedelvorderingen: : Salaris curator: PM
UWV € 198.876,56
- Preferente vordering Fiscus: : € 814.627,-
- Preferente vordering van het UWV : Het UWV heeft inmiddels een vordering ex. art. 3:288 ingediend ad. € 156.412,90
- Andere preferente crediteuren : Een oud werkneemster heeft een preferente vordering ex. artikel 2:88 sub e ten bedrage van € 3.259,10 ingediend.
- Concurrente crediteuren : € 534.698,55lxxxix
5.3. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen?
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [verdachte] en [persoon 3] zich tezamen en in vereniging met [vennootschap 23] schuldig hebben gemaakt aan faillissementsfraude. Uit de aangetroffen documenten en dan met name de brief van 22 december 2005 en de concept overeenkomst van opdracht blijkt dat welbewust is aangestuurd op een gecontroleerd faillissement van [vennootschap 23], met de bedoeling [persoon 3] ten opzichte van de andere crediteuren te bevoordelen.
Verdachte [verdachte] spreekt tegen dat is aangestuurd op een faillissement. Hij voert aan dat waar weliswaar eerder, zoals bijvoorbeeld te lezen is in het concept voor de overeenkomst over zijn advieswerkzaamheden, nog werd gedacht aan een 'gecontroleerd' faillissement die gedachte door gunstige ontwikkelingen werd achterhaald , aangezien de kosten in verband met een ontslag van circa 35 medewerkers veel geringer bleken dan verwacht. Om deze reden geeft de concept overeenkomst zijn intenties in februari 2006 niet juist meer weer.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Eind 2005 bevond [vennootschap 23] zich in financieel zeer zwaar weer. De financieel manager van [vennootschap 23], [persoon 17], verklaart daarover: "(...) De financiële situatie was belabberd. (...) Vanaf 2001 ging het jaarlijks steeds slechter met [vennootschap 23]. Eind 2005 was het ronduit slecht. Het was iedere keer kantje boord of we geld zouden krijgen van de factormaatschappij [factormaatschappij]. (..) Als [factormaatschappij], later ABN en Fortisbank de stekker er uit zouden trekken was het over geweest. We leunden zwaar op de bank. Ik weet niet precies de verliescijfers, maar dat liep jaarlijks in de tonnen"xc [persoon 18], medewerker bijzonder beheer bij Atradius, verklaart in dit verband: "Het was voor ons duidelijk dat [vennootschap 22] er slecht voor stond eind 2005, begin 2006. Er was sprake van verliezen en een hoge schuldenlast."xci Verder zag de Fortis Bank aanleiding de [persoon 3]-groep onder te brengen bij haar afdeling Bijzonder Beheer.xcii Uit een interne notitie van de bank van 20 januari 2006 blijkt hoe zij tegen de zaak aankeek: "Wij verwachten dat de kans groot is dat [vennootschap 23] BV uiteindelijk failliet zal gaan, zodat wij de afdeling IC & R tijdig inschakelen."xciii
Ook [verdachte] en [persoon 3] zelf hebben eind 2005 geconstateerd dat [vennootschap 23] een structureel verliesgevende bedrijfsexploitatie kende. Ook zij hielden rekening met een faillissement.xciv
Weliswaar hebben sommige betrokkenen zoals [persoon 16] of [persoon 42] verklaard dat het in hun ogen goed leek te gaan, maar uit het voorgaande blijkt dat die visie geen recht deed aan de werkelijke toestand van het bedrijf.
[persoon 3] heeft zich daarom tot [verdachte] gewend voor advies. Op 22 december 2005 heeft [verdachte] het gevraagde advies gegeven. Uit de bevindingen van [verdachte] wordt onmiddellijk duidelijk waar de pijnpunten voor [persoon 3] lagen. [vennootschap 26A] was in de toenmalige situatie mede-aansprakelijk voor de schulden die [vennootschap 23] aan diverse crediteuren had en daarnaast zou [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, bij een faillissement van [vennootschap 23] nog slechts een fractie van haar vordering op [vennootschap 23] betaald zien.
Over welke vennootschap uit het [vennootschap 26] concern een vordering heeft op [vennootschap 23] wordt verschillend verklaard. [verdachte] heeft het in zijn brief van 22 december 2005 over een vordering van [vennootschap 26A]. In de concept overeenkomst van opdracht wordt gesproken over [vennootschap 26A], "althans aan diens dochtervennootschappen". [persoon 3] heeft het in zijn verklaring over [vennootschap 27] en de schuld wordt door [vennootschap 23] ook afgelost door betaling van een bedrag aan deze [vennootschap 27]. Het bestaan van deze vordering op zich wordt niet betwist door de verdediging. De rechtbank overweegt dan ook dat in ieder geval vastgesteld moet worden dat er sprake was van een intercompany-schuld van [vennootschap 23] aan [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen. De rechtbank leest het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging ook aldus.
[verdachte] heeft aan [persoon 3] een oplossing voorgelegd voor [persoon 3]'s problemen. De voorgestelde oplossing is nader uitgewerkt in de concept overeenkomst van januari 2006. Het plan hield in de lening van [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, aan [vennootschap 23] grotendeels af te lossen en het [vennootschap 26] concern na faillissement de beschikking te laten krijgen over de activa van [vennootschap 23]. Hiertoe diende volgens het plan een kasrondje te worden gemaakt, waarbij geld dat afkomstig zou zijn van een [vennootschap 26] vennootschap via een vennootschap van [verdachte] bij [vennootschap 23] terecht zou komen. Dit geld zou dan door [vennootschap 23] kunnen worden gebruikt om de schuld aan [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, grotendeels af te lossen. Vervolgens zou [vennootschap 23] gecontroleerd failliet moeten gaan, waarbij de inmiddels gevestigde pandrechten op de activa van [vennootschap 23] zouden kunnen worden uitgewonnen, zodat de activa van [vennootschap 23] zouden kunnen worden doorverkocht aan één van de vennootschappen van [persoon 3].
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van het plan en de voordelen van dit plan voor [persoon 3] wordt verwezen naar de genoemde documenten zoals weergegeven bij de vaststaande feiten.
Uit de vaststaande feiten volgt dat dit plan ook daadwerkelijk is uitgevoerd. [vennootschap 23] wordt losgekoppeld van het [vennootschap 26] concern. Vervolgens verschaft het concern via de vennootschappen van [verdachte] geld aan [vennootschap 23]. Dit gebeurt door middel van een lening van [vennootschap 24] aan [vennootschap 23] waarbij pandrechten op de bedrijfsuitrusting en voorraden worden gevestigd. De merken van [vennootschap 23] worden verkocht aan [vennootschap 28]. Het geld dat bij [vennootschap 23] binnenkomt wordt aangewend om de schuld aan het [vennootschap 26] concern af te lossen. Vervolgens wordt de aan [vennootschap 23] verstrekte lening opgezegd en worden de zekerheden uitgewonnen, zodat, als gezegd, de activa kunnen worden gekocht door een vennootschap van [persoon 3]. Daarna volgt het faillissement van [vennootschap 23].
De stelling van [verdachte] dat de concept overeenkomst van opdracht in februari 2006 alweer was achterhaald en in het geheel niet de werkelijke intenties van [verdachte] weergeeft, verdient geen geloof. [verdachte] heeft de hem toegezonden concept overeenkomst immers uitgebreid voorzien van commentaar en wijzigingen. Hij moet dus het concept zorgvuldig hebben gelezen. Als waar is wat hij zegt, dan zouden de passages in het concept over het voorgenomen faillissement door hem zijn aangepast. Ook overigens is niet gebleken dat op enig moment het plan is gewijzigd. Frappant is dat het plan nagenoeg geheel is uitgevoerd overeenkomstig de beide documenten die hiervoor onder de feiten zijn opgenomen.
Anders dan de verdediging aanvoert, was [vennootschap 23] in het geheel niet gebaat bij het plan. In feite werd een ongesecureerde lening van het [vennootschap 26] concern waarover [vennootschap 23] geen rente was verschuldigd, vervangen door een lening met een hoge rente, een boetebeding en boeterente en met pandrechten. Daarmee werd de positie van [vennootschap 23] niet beter maar slechter. Verder konden de door [verdachte] tot zijn verweer genoemde doelstellingen (een verbetering van de balans van [vennootschap 23] en een kostenreductie) met de in het plan opgenomen stappen niet worden bereikt.
Uit het vorenstaande volgt dat bewust is aangestuurd op een faillissement. De eerste stap is gezet op 12 december 2005, toen 80% van de aandelen in [vennootschap 23] aan [persoon 16] werd verkocht. Het plan trad in werking en men wist toen dan ook dat een faillissement niet kon worden voorkomen.
5.4. Zijn er paulianeuze handelingen verricht?
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aflossing op de lening van [vennootschap 23A] van in totaal EUR 1.520.000 en de overdracht van de merkrechten aan [vennootschap 28] zijn aan te merken als onttrekkingen aan de boedel.
De verdediging voert per ten laste gelegd onderdeel verweer, dat zo nodig hierna per onderdeel zal worden besproken.
De totstandkoming van de lening tussen [vennootschap 24] BV en [vennootschap 23] BV met vestiging pandrechten
De verdediging betoogt dat [vennootschap 23] door de totstandkoming van de lening een bedrag van EUR 1.375.000 heeft ontvangen en dit bedrag aan de schuldeisers van [vennootschap 23] ten goede is gekomen. De schuldeisers konden zich immers op dit bedrag verhalen. Dat daarbij pandrechten zijn bedongen, maakt niet dat er daardoor sprake is van het onttrekken van een goed aan de boedel.
Uit het voorgaande volgt reeds dat de rechtbank dit verweer verwerpt. De lening is door [vennootschap 23] aangegaan om het grootste deel van de schuld aan haar moeder- of zustervennootschap te voldoen, om pandrechten op haar activa in het leven te roepen en haar volstrekt afhankelijk te maken van [verdachte], die door de bepalingen van de lening de bevoegdheid kreeg om op elk door hem gewenst moment het geleende op te eisen en het onderpand uit te winnen.
Dit een en ander heeft tot gevolg gehad dat een vrijwel oninbare vordering op [vennootschap 23] alsnog grotendeels door [vennootschap 23] is betaald, dat haar activa aan een vooraf geselecteerde begunstigde zijn vervreemd en dat het faillissement van [vennootschap 23] is uitgesproken.
Met andere woorden, door de constructie is een schuldeiser op strafbare wijze bevoordeeld, is door de verpanding een tegoed aan de boedel onttrokken en is mede door de bezwarende bedingen van de lening een vordering verdicht.
Aflossing van EUR 1.520.000
In de eerste plaats betwist de verdediging dat de aflossingen op de lening aan [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, uitsluitend afkomstig zijn van de gelden afkomstig van de geldlening met [vennootschap 24] omdat [vennootschap 23] op 25 januari EUR 178.000 en op 30 januari 2006 EUR 200.000 heeft afgelost terwijl de eerste geldbedragen in verband met de leningsovereenkomst pas op 1 februari 2006 door [vennootschap 23] van [vennootschap 24] zijn ontvangen. Aldus is door [vennootschap 23] tenminste een bedrag van EUR 378.000 betaald aan overige schuldeisers.
Dit verweer gaat niet op omdat de door de verdediging genoemde betalingen onderdeel waren van het plan om het [vennootschap 26] concern te bevoordelen en hebben plaatsgevonden in de wetenschap dat het via [vennootschap 24] te verstrekken geld enkele dagen later zou worden overgemaakt en het faillissement aanstaande was.
Ten tweede stelt de verdediging zich op het standpunt dat als de aflossing niet zou hebben plaatsgevonden, [vennootschap 27] zich bij voorrang en als separatist zou hebben kunnen verhalen op de voorraden van [vennootschap 23]. De schuld van [vennootschap 23] is namelijk ontstaan door de levering van producten van [vennootschap 27], op welke producten een eigendomsvoorbehoud rustte. Door de aflossing op de lening is het eigendomsvoorbehoud komen te vervallen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Nog daargelaten dat niet vast is komen te staan dat aan de leveranties van [vennootschap 27] aan [vennootschap 23] telkens een eigendomsvoorbehoud was verbonden en evenmin is vast komen te staan dat het [vennootschap 27] was die de vordering had op [vennootschap 23], is het al dan niet bestaan van een eigendomsvoorbehoud voor een beoordeling van het tenlastegelegde niet van belang. [verdachte] noch [persoon 3] heeft bij het maken van hun plan noch bij de uitvoering daarvan zelfs maar in overweging genomen of misschien eigendomsvoorbehouden van betekenis zouden kunnen zijn.
Ten derde betoogt de verdediging dat [vennootschap 23] hoofdelijk aansprakelijk was voor vorderingen die de Fortis bank had op de vennootschappen van [persoon 3], welke vorderingen waren versterkt met een pandrecht, en Fortis zich dus uit dien hoofde op de activa van [vennootschap 23] kon verhalen. Door de aflossing op de lening zijn de faillissementsschuldeisers niet in hun rechten verkort, omdat zij zich door de positie van Fortis in geen geval op de verpande activa van [vennootschap 23] hadden kunnen verhalen.
Dit betoog gaat er aan voorbij dat niet is gebleken dat de bank op de activa van [vennootschap 23] enig pandrecht heeft gevestigd. Het verweer mist dus feitelijke grondslag.
De verdediging voert aan dat niet is gebleken dat de merken beneden de werkelijke waarde zijn verkocht.
De rechtbank acht dit niet van belang. Wat er ook zij van de reële waarde van deze merken, de verkoop moet worden gezien als een onderdeel van het omschreven plan dat er onder meer toe diende te leiden dat een [vennootschap 26] vennootschap de activa van [vennootschap 23] in handen zou krijgen, waaronder derhalve ook de merken. Daarnaast diende de verkoop van de merken nog een ander doel. Daardoor werden aan [vennootschap 23] extra middelen verschaft om haar in staat te stellen haar schuld aan [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, te voldoen. Dit laatste is ook expliciet overwogen in de overeenkomst tot koop en verkoop van de aandelen van 12 december 2005. [vennootschap 23] heeft deze merken voor het faillissement verkocht aan [vennootschap 28] die deze merken weer aan [vennootschap 26A] verkoopt. De rechtbank concludeert hieruit dat de verkoop van de merken geen enkel redelijk doel ten voordele van [vennootschap 23] heeft gediend, maar onderdeel vormt van het plan dat tot haar faillissement zou leiden.
De verkoop van de merken aan [vennootschap 28] is dus aan te merken als een onttrekking aan de boedel.
De veiling van de bedrijfsuitrusting en voorraden van [vennootschap 22]
De verdediging betoogt dat bij de veiling van de bedrijfsuitrusting en voorraden geen faillissementsrechtelijke normen zijn geschonden.
De rechtbank overweegt dat de veiling het sluitstuk vormt van het door [verdachte] ontworpen plan. Uit de concept overeenkomst van opdracht volgt dat [verdachte] na het faillissement van [vennootschap 23] door middel van het uitwinnen van pandrechten en een veiling zorg zou dragen voor de overdracht van de activa aan een [vennootschap 26] vennootschap. Uit de feiten volgt dat dit plan ook zo is uitgevoerd. De ene vennootschap van [verdachte], [vennootschap 24], wint de pandrechten op de bedrijfsuitrusting en voorraden van [vennootschap 23] uit en de andere vennootschappen van [verdachte], te weten [vennootschap 29] en [vennootschap 25A], kopen deze activa op en verkopen deze vervolgens aan [vennootschap 26A]. Dat [verdachte] in staat is gebleken deze activa te kopen, is een gevolg van de regie die [verdachte] heeft gevoerd over deze veiling. Zo wordt in opdracht van [verdachte] slechts een dag voor de kijkdag en de veiling hiervan aankondiging gedaan en dat dan enkel in het Parool en het Dongens dagblad.xcv Nu de uitvoering van het gehele plan reeds als paulianeus handelen is beoordeeld behoeft het hier besproken verweer geen verdere bespreking. Immers, de veiling maakt hier een essentieel onderdeel van uit.
Op grond van de bewijsmiddelen kan het volgende over de rol van [verdachte] worden vastgesteld.
[verdachte] is door [persoon 3] naar aanleiding van de slechte financiële situatie bij [vennootschap 23] als adviseur in de arm genomen. [verdachte] is toen met een plan gekomen dat er toe diende te leiden dat de vordering van [vennootschap 26A], althans een van haar dochtervennootschappen, op [vennootschap 23] voor faillissement grotendeels zou worden voldaan. Daartoe heeft hij de aandelenoverdracht aan [persoon 16], de geldleningsconstructies en de overdracht van de activa van [vennootschap 23] aan een [vennootschap 26] vennootschap bedacht. Volgens dit plan werd op gecontroleerde wijze toegewerkt naar het faillissement van [vennootschap 23]. Dit plan is vervolgens ook zo uitgevoerd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] de grote lijnen heeft uitgezet en dat hij vervolgens zelf uitvoering heeft gegeven aan het plan. Zo was hij via zijn vennootschappen partij bij de geldleningsconstructies, heeft hij de daartoe noodzakelijke overeenkomsten opgesteld, heeft hij er zorg voor gedragen dat de merken aan een aan hem gelieerde vennootschap werden verkocht, heeft hij de lening aan [vennootschap 23] uiteindelijk opgezegd en heeft hij tenslotte de activa van [vennootschap 23] gekocht en aan [vennootschap 26A] doorverkocht.
Deze gang van zaken heeft [verdachte] zelf voordeel opgeleverd. Uit de stukken is gebleken dat [vennootschap 25A] als aflossingsoverschot op de lening een voordeel van EUR 18.786 heeft genoten en met betrekking tot de verkoop van de voorraden van de veiling aan [persoon 3] een voordeel van EUR 70.330. Voorts zou [verdachte] volgens de concept overeenkomst van opdracht voor zijn werkzaamheden een succesfee van EUR 300.000 in rekening brengen. Niet kan echter worden vastgesteld of [verdachte] deze succesfee daadwerkelijk betaald heeft gekregen. Daarnaast heeft ook [vennootschap 29] met de transacties voordeel genoten. Het voordeel dat met de verkoop van de bedrijfsuitrusting van de veiling is gemoeid, bedraagt EUR 116.812.xcvi
[verdachte] moet zich hebben gerealiseerd dat deze handelingen tot benadeling van de overige schuldeisers in het faillissement zouden leiden. Hij heeft er immers voor gezorgd dat een van de [vennootschap 26] vennootschappen haar vordering op [vennootschap 23] voor faillissement grotendeels voldaan kreeg, hetgeen onvermijdelijk tot benadeling heeft geleid van de overige schuldeisers. Zonder de door [verdachte] bedachte en uitgevoerde constructie zou immers de [vennootschap 26] vennootschap als concurrent schuldeiser in het faillissement hebben moeten opkomen. Daarnaast heeft [verdachte] met het tot stand brengen van de geldleningsovereenkomst tussen [vennootschap 24] en [vennootschap 23] de boedel bezwaard met pandrechten. Daar stond geen inbreng van 'nieuw' geld tegenover. Die geldleningsovereenkomst was zo vormgegeven dat [vennootschap 24] bij een verslechtering of aantasting van de marktpositie van [vennootschap 23] door wijziging in de verhouding tussen [vennootschap 23] en zakelijke partners, met onmiddellijke ingang het openstaande bedrag kon opeisen, vermeerderd met een boete van 25% en voorts haar pandrecht kon uitoefenen. Wanneer die verslechtering of aantasting van de marktpositie zich zou aandienen, was slechts een kwestie van tijd. [verdachte] was immers volledig op de hoogte van de slechte financiële situatie van [vennootschap 23] en daar had hij de overeenkomst van geldlening met zijn strikte voorwaarden op afgestemd. Bovendien kon [vennootschap 24] door middel van het uitwinnen van de pandrechten, alle waardevolle bestanddelen van [vennootschap 23] in haar macht krijgen en daarmee buiten het bereik van de faillissementscurator houden.
De in de tenlastelegging genoemde handelingen zijn verricht in een periode dat het faillissement niet meer te voorkomen was. Deze handelingen hebben geleid tot benadeling van de rechten van andere schuldeisers en tot bevoordeling van een schuldeiser. Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de rol van [verdachte] is overwogen, volgt dat hij deze handelingen in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met de gefailleerde vennootschap, [vennootschap 24], [vennootschap 25A], [vennootschap 26A], [vennootschap 27] en [persoon 3] als natuurlijk persoon tot stand heeft gebracht en hij zich bewust is geweest van de nadelige gevolgen die zijn handelen voor de positie van de andere schuldeisers zou hebben.
[persoon 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij kennis heeft genomen van het door [verdachte] ontworpen plan, dat hij dit heeft voorgelegd aan zijn advocaat, dat zijn advocaat hem heeft laten weten dat dit plan mogelijk strafbaar was en dat hij daarna van medewerking aan dit plan heeft afgezien.
Het geld dat [vennootschap 26A] aan [vennootschap 25A] heeft geleend was volgens [persoon 3] bedoeld als investering in vastgoed. Dit had dus niets van doen met [vennootschap 23].xcvii
De rechtbank gelooft echter niet dat voor [persoon 3] het al gemaakte plan van de baan was. Ten eerste is in de toenmalige woning van [persoon 3] een handgeschreven, schematische weergave van het door [verdachte] gepresenteerde plan aangetroffen.xcviii Ten tweede is in diezelfde woning een overzicht aangetroffen waarop het volgende staat:xcix
"[persoon 3] krijgt circa 1331 van [VENNOOTSCHAP 25B] BV.
Er zal 160k via de advocaat komen
Maandag eerste deal: [VENNOOTSCHAP 29] betaalt een [veilingbureau]
[veilingbureau] betaalt aan [VENNOOTSCHAP 25B] BV; [VENNOOTSCHAP 25B] BV lost af bij [persoon 3]
[persoon 3] betaalt aan [vennootschap 29] BV; [persoon 3] wordt daardoor eigenaar van de machines en de lening is grotendeels afgelost.
PM
[persoon 3] moet wel de OB aanvullend aan [VENNOOTSCHAP 29] betalen want [VENNOOTSCHAP 29] moet deze OB betalen en [persoon 3] kan deze aftrekken bij de OB
[VENNOOTSCHAP 29] betaalt dinsdag weer aan [veilingbureau] en hetzelfde rondje
Woensdag betaalt [VENNOOTSCHAP 25B] aan [veilingbureau] en [veilingbureau] betaalt dit weer terug aan de pandhoudster
[VENNOOTSCHAP 25B] BV verkoopt en levert de voorraden etc aan [vennootschap 26A] BV voor Euro 446.250 excl OB
[persoon 3] moet deze OB wel aanvullen aan [VENNOOTSCHAP 25B] betalen want [VENNOOTSCHAP 25B] moet deze afdragen; [persoon 3] kan deze aftrekken.c"
Ten derde blijkt uit de vaststaande feiten die hiervoor zijn weergegeven, dat het op papier gezette plan ook daadwerkelijk is uitgevoerd. [persoon 3] heeft daaraan meegewerkt. Hij heeft zowel namens [vennootschap 23] als namens [vennootschap 26A] alle relevante overeenkomsten ondertekend. Ook heeft hij de pandrechtakten ondertekend en via [vennootschap 26A] alle activa, waaronder de merken, gekocht van [verdachte].
Uit dit alles blijkt dat [persoon 3] willens en wetens zijn volledige medewerking heeft verleend aan het plan, terwijl hij wist dat dit niet door de beugel kon. Dat alle implicaties van het plan [persoon 3] volledig duidelijk waren volgt uit de bij hem thuis gevonden papieren waarin een en ander in detail is uitgewerkt. Dat de medewerking van [persoon 3] gedurende de gehele uitvoering van het plan heeft voortgeduurd volgt eveneens uit het zojuist geciteerde overzicht. Dit overzicht betreft immers, zo begrijpt de rechtbank uit de tekst, de wijze van afrekening aan het einde van de rit en is pas ten tijde van de veiling opgesteld. De stelling dat hij geld heeft geleend aan [vennootschap 25A] ten behoeve van de aanschaf van vastgoed, is dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
De in de tenlastelegging genoemde handelingen zijn verricht in een periode dat het faillissement niet meer te voorkomen was. Als toenmalig aandeelhouder en deelgenoot van het plan wist [persoon 3] dat. Dat hij zichzelf bevoordeelde ten koste van de andere schuldeisers, moet [persoon 3] eveneens hebben geweten.
Uit het voorgaande volgt dat hij deze handelingen in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met [verdachte], [vennootschap 23], [vennootschap 23A], [vennootschap 24], [vennootschap 25A], [vennootschap 26A] en [vennootschap 27] tot stand heeft gebracht en hij zich bewust is geweest van de nadelige gevolgen die zijn handelen voor de positie van de andere schuldeisers zou hebben.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat [verdachte]:
ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde:
in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 1 januari 2007 in de gemeente Dongen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [vennootschap 22], voorheen genaamd [vennootschap 23] BV en hierna te noemen: [vennootschap 23], en met andere rechtspersonen en een natuurlijke persoon, terwijl [vennootschap 23] bij vonnis van 1 augustus 2006 van de Rechtbank Breda in staat van faillissement is verklaard, bedrieglijk, ter verkorting van de rechten der schuldeisers van [vennootschap 23] telkens op een tijdstip waarop [vennootschap 23] en verdachte en hun mededaders wisten dat het faillissement niet kon uitblijven, één of meer van de schuldeisers van [vennootschap 23] heeft bevoordeeld en lasten heeft verdicht en enig goed aan de boedel heeft onttrokken door:
- een lening tot stand te brengen bij een op 12 januari 2006 tussen [vennootschap 24] en [vennootschap 23] afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 1.375.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 23] en waarbij akten van verpanding zijn opgemaakt waarmee de [vennootschap 24] en later [vennootschap 25A] BV een pandrecht verkreeg op alle voorraden en de bedrijfsuitrusting van [vennootschap 23], waardoor bij een faillissement, ten koste van de positie van de overige crediteuren, voor de [vennootschap 24] en later [vennootschap 25A] BV en daarmee voor [vennootschap 26A] BV een betere positie werd gecreëerd
-van een lening ten bedrage van EUR 1.700.000 - zonder zekerheidsstelling - van [vennootschap 26A] BV, althans een van haar dochtervennootschappen, aan [vennootschap 23] een bedrag van EUR 1.520.000 door laatstgenoemde af te laten lossen op rekening van [vennootschap 27] BV,
- [vennootschap 23] rechten op de geregistreerde woord- en beeldmerken Quadralite, Skandiplex en [vennootschap 23] onverplicht te laten verkopen en over te laten dragen aan [vennootschap 28] BV,
- op 28 juli 2006 een openbare veiling - via het internet - te laten organiseren waarbij activa (magazijn-, kantoor- en/of bedrijfsinventaris en voorraden grondstoffen en producten en onderhanden werk) van [vennootschap 23] werden geveild en vervolgens [vennootschap 25A] BV en [vennootschap 29] BV de bedoelde activa te laten verkopen en leveren aan [vennootschap 26A] BV waarbij door [vennootschap 25A] BV een winst is behaald van enig geldbedrag en voor [vennootschap 29] BV een winst is behaald van enig geldbedrag, tengevolge waarvan genoemde geldbedragen uit het zicht en buiten het bereik van de curator zijn gebracht.
Zoals reeds overwogen leest de rechtbank onder het tweede gedachtestreepje in plaats van "van een lening ten bedrage van EUR 1.700.000 - zonder zekerheidsstelling - van [vennootschap 23A] BV aan [vennootschap 23] een bedrag van EUR 1.520.000 door laatstgenoemde af te laten lossen op rekening van [vennootschap 27] BV,", het volgende: "een lening ten bedrage van EUR 1.700.000 - zonder zekerheidsstelling - van [vennootschap 26A] BV, althans een van haar dochtervennootschappen,aan [vennootschap 23] een bedrag van EUR 1.520.000 door laatstgenoemde af te laten lossen op rekening van [vennootschap 27] BV,". Het betreft hier een evidente misslag. Verdachte is door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.
6. [persoon 4]
De verdediging voert aan dat het vermelde achter het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging een innerlijke tegenstrijdigheid bevat die tot nietigheid van dat onderdeel moet leiden. De verdediging heeft dat standpunt onvoldoende toegelicht, mede in het licht van de overigens door haar betrokken stellingen, waaruit blijkt dat verdachte heel goed heeft begrepen waartegen hij zich heeft te verweren.
In het navolgende komt de rechtbank tot de vaststelling dat in de zaak van [vennootschap 18] het plan is gemaakt en uitgevoerd dat [vennootschap 18] zou failleren, dat voordien een belangrijk deel van haar schuld aan haar voormalig aandeelhouder zou worden betaald en dat door tussenkomst van [vennootschap 19] de activa van de vennootschap tegen voor [vennootschap 19] de meest gunstige voorwaarden in handen zouden komen van een van de kandidaten die al belangstelling hadden getoond om het bedrijf van [vennootschap 18] over te nemen.
Daaruit volgt dat bewust is toegewerkt naar haar faillissement en dat ook van meet af aan het oogmerk aanwezig was om de schuldeisers in dat faillissement te benadelen.
Uit het dossier blijken namelijk de volgende feitenci
1) [vennootschap 18] (hierna te noemen [vennootschap 18] of [VENNOOTSCHAP 18]) is een in Eerbeek gevestigd transportbedrijf. Vanaf 2 januari 2004 zijn de aandelen van de vennootschap in handen van [persoon 4] Holding BV, welke holding wordt geleid door [persoon 4] (hierna te noemen: [persoon 4]).cii
2) De bedrijfsresultaten van [VENNOOTSCHAP 18] zijn al langere tijd slecht. De resultaten over de boekjaren 2002, 2003 en 2004 zijn negatief: respectievelijk EUR 998.000, EUR 1.750.000, EUR 1.850.000.ciii Voorts heeft [VENNOOTSCHAP 18] een schuld van EUR 1.300.000 aan de voormalig aandeelhouder [vennootschap 20] (hierna te noemen [vennootschap 20]), welke vennootschap ook wordt geleid door [persoon 4]. Op 20 december 2004 is deze schuld geformaliseerd in een lening van [vennootschap 20] aan [VENNOOTSCHAP 18] van EUR 1.300.0000. In de lening is geen pandrecht overeengekomen.civ
3) Op 25 april 2005 komen [VENNOOTSCHAP 18] en [vennootschap 20] dit alsnog overeen en wordt ook het pandrecht op de bedrijfsvoorraden en de vorderingen van [VENNOOTSCHAP 18] gevestigd.cv
4) Op 13 mei 2005 stelt [vennootschap 41] (later: ING Commercial Finance en hierna te noemen: ING), die de handelsdebiteuren van [VENNOOTSCHAP 18] bevoorschot, vast dat [VENNOOTSCHAP 18] over het eerste kwartaal van 2005 een verlies heeft geleden van EUR 180.000, welk verlies voornamelijk is veroorzaakt door het wegvallen van een grote klant. [VENNOOTSCHAP 18] is daardoor in acute betalingsproblemen gekomen. ING besluit daarop haar account-[VENNOOTSCHAP 18] onder te brengen bij haar afdeling Intensief Beheer.cvi
5) Op 21 mei 2005 schrijft [persoon 5] namens de vennootschap [vennootschap 19] BV, een vennootschap van [persoon 5],cvii (hierna: [vennootschap 19]) aan [persoon 4] Holding dat [vennootschap 19] 80% van de aandelen wil overnemen tegen een totale koopprijs van EUR 0,80, mits [vennootschap 20] tegen betaling van EUR 500.000 door [VENNOOTSCHAP 18] tot inlossing van haar eerdervermelde schuld aan [vennootschap 20] aan [VENNOOTSCHAP 18] een bedrag van EUR 800.000 kwijtscheldt. [vennootschap 19] zegt tevens toe aan [VENNOOTSCHAP 18] een aanvullende lening te zullen verstrekken van ten minste EUR 1.000.0000 en maximaal EUR 1.250.000.
Het schriftelijk voorstel wordt op 28 mei 2005 voor akkoord getekend door [VENNOOTSCHAP 18] en [vennootschap 20].cviii Diezelfde dag ondertekenen [persoon 4] Holding en [persoon 5] namens [vennootschap 19] een contract waarbij [vennootschap 19] 80% van de aandelen onder de genoemde voorwaarden koopt. [verdachte], die op dat moment [VENNOOTSCHAP 18] als adviseur bijstaat, heeft tot deze aandelenoverdracht geadviseerd.cix
6) Op 8 juni 2005 ondertekenen [vennootschap 19] en [VENNOOTSCHAP 18] een contract waarin zij overeenkomen dat [vennootschap 19] een bedrag van EUR 1.250.000 zal uitlenen aan [VENNOOTSCHAP 18]. [VENNOOTSCHAP 18] is over het geleende bedrag een rente verschuldigd van 5% per jaar. Afgesproken wordt dat [VENNOOTSCHAP 18] het bedrag zal aflossen in 183 maandtermijnen van elk EUR 6.830,60. De eerste termijn moet op 30 september 2005 worden voldaan. Indien niet of niet geheel aan deze aflossingsverplichting zal worden voldaan, zal [VENNOOTSCHAP 18] over het alsdan verschuldigde bedrag een boete van 25% verschuldigd zijn aan [vennootschap 19]. Voorts zal [VENNOOTSCHAP 18] dan een rente verschuldigd worden van 8% per jaar.
Het niet voldoen aan deze verplichting leidt volgens de bepalingen in het contract tot onmiddellijke opeisbaarheid van de alsdan verschuldigde bedragen.
Tevens vermeldt het contract dat [VENNOOTSCHAP 18] tot meerdere zekerheid voor de nakoming van haar verplichtingen ten behoeve van [vennootschap 19] een pandrecht - eerste in rang - zal vestigen op voorraden en zaken, een pandrecht - tweede in rang - op debiteuren en eerste in rang op de overige vorderingen.
De overeenkomst is in Blaricum ondertekend, namens [vennootschap 19] door [persoon 5] en namens [VENNOOTSCHAP 18] door [persoon 4].cx
De akte van verpanding van de activa van [VENNOOTSCHAP 18] wordt diezelfde dag ondertekend en geregistreerd bij de belastingdienst.cxi
7) Op diezelfde dag komen [vennootschap 19] en [vennootschap 20] overeen dat [vennootschap 20] een bedrag van EUR 1.000.000 zal uitlenen aan [vennootschap 19] tegen een rente van 5% op jaarbasis. [vennootschap 19] zal het geleende bedrag in 12 maandtermijnen van elk EUR 83.333,33 aflossen. Anders dan de overeenkomst tussen [VENNOOTSCHAP 18] en [vennootschap 19], bevat dit contract geen boeteclausule noch een boeterente.cxii
8) Ter uitvoering van genoemde overeenkomsten van geldlening verstrekt [vennootschap 20] op 9 juni 2005 aan [vennootschap 19] een bedrag van EUR 500.000, welk bedrag [vennootschap 19] dezelfde dag verstrekt aan [VENNOOTSCHAP 18]. [VENNOOTSCHAP 18] voldoet nog steeds op dezelfde dag een gelijk bedrag aan [vennootschap 20] tot aflossing van haar meervermelde schuld aan [vennootschap 20] onder vermelding 'aflossing lening tegen finale kwijting'.
9) Op 16 en 30 juni 2005 verstrekt [vennootschap 20] aan [vennootschap 19] telkens een bedrag van EUR 250.000 tot nakoming van hun overeenkomst van geldlening. [vennootschap 19] verstrekt dit geld op dezelfde dagen aan [VENNOOTSCHAP 18] tot nakoming van hun overeenkomst van geldlening.cxiii
10) Op 5 augustus 2005 wordt 80% van de aandelen [VENNOOTSCHAP 18] geleverd aan [vennootschap 19]. Diezelfde dag treedt de Holding uit functie als bestuurder en wordt op aanraden van [verdachte] [persoon 6] aangesteld als interim directeur van [VENNOOTSCHAP 18].cxiv
11) [vennootschap 21] Barneveld BV (hierna: [vennootschap 21]) is de vaste leverancier van het wagenpark van [VENNOOTSCHAP 18], aan wie [VENNOOTSCHAP 18] haar wagens ook in onderhoud geeft. Uit dien hoofde heeft [vennootschap 21] een openstaande vordering op [VENNOOTSCHAP 18] van EUR 80.899,95. [vennootschap 21] en [vennootschap 19] komen op 9 augustus 2005 - met instemming van [verdachte]cxv - overeen dat [VENNOOTSCHAP 18] deze schuld zal voldoen en daarnaast voor EUR 478.058 vijf trucks van [vennootschap 21] zal kopen. Om de aankoop te financieren leent [vennootschap 21] aan [vennootschap 19] EUR 250.000, welk bedrag [vennootschap 19] op 16 augustus 2005 in lening verstrekt aan [VENNOOTSCHAP 18]. Daardoor komt het in totaal door [vennootschap 19] aan [VENNOOTSCHAP 18] onder hun overeenkomst in lening verstrekte bedrag op EUR 1.250.000. [VENNOOTSCHAP 18] betaalt vervolgens in augustus 2005 de koopsom voor de trucks en de openstaande vordering.cxvi
12) Veiling/taxatiebedrijf [veilingbureau] taxeert in opdracht van de directie van [VENNOOTSCHAP 18] op 14 september 2005 de waarde van alle activa van [VENNOOTSCHAP 18], behalve haar vorderingen. De onderhandse verkoopwaarde bedraagt, exclusief BTW, EUR 2.136.300cxvii en de liquidatiewaarde bedraagt EUR 1.586.200.cxviii
13) [VENNOOTSCHAP 18] betaalt op 30 september 2005 een bedrag van EUR 5.208 aan [vennootschap 19] ter aflossing van de contractueel verschuldigde rente. [VENNOOTSCHAP 18] verzuimt evenwel de eerste aflossingtermijn van EUR 6.830,60 te voldoen, hoewel daarvoor nog voldoende financiële ruimte is.cxix
14) Op 5 oktober 2005 schrijft ING aan de directie van [VENNOOTSCHAP 18] dat de bank uit de tussentijdse cijfers van 30 september 2005 een verdere verslechtering van het resultaat en de cashflow is gebleken en volgens eigen mededeling van de directie een ommekeer ten goede niet mag worden verwacht. Daarom zegt ING de bevoorschottings- en dienstverleningsovereenkomst met [VENNOOTSCHAP 18] met onmiddellijke ingang op.cxx
15) Een dag later eist [vennootschap 42] namens [vennootschap 19] de lening van [vennootschap 19] aan [VENNOOTSCHAP 18] op vanwege het niet voldoen van de contractueel verschuldigde aflossingstermijn van EUR 6.830,60. Volgens de brief is [VENNOOTSCHAP 18] een bedrag van EUR 2.142.305,20 verschuldigd, welk bedrag bestaat uit de dan nog verschuldigde hoofdsom, vermeerderd met de contactuele rente, de contractuele boete en de contractuele boeterente en kosten.
In de brief eist [vennootschap 19] verder dat alle zaken waarop ten behoeve van [vennootschap 19] een stil pandrecht is gevestigd, direct in haar macht worden gebracht. Daarnaast verzoekt [vennootschap 19] [VENNOOTSCHAP 18] door ondertekening voor akkoord van de brief in te stemmen met het omzetten van een stil pandrecht naar een vuistpand en instemming met onderhandse executie van het pand.
[persoon 6] tekent de brief op 6 oktober 2005 voor akkoord namens [VENNOOTSCHAP 18].cxxi
16) De voorzieningenrechter verleent [vennootschap 19] diezelfde dag, 6 oktober 2005, verlof om de stil verpande zaken onder zich te nemen.cxxii Daartoe gaat [vennootschap 19] nog diezelfde middag over. Het rollend materiaal wordt dan van het terrein van [VENNOOTSCHAP 18] afgereden.cxxiii
17) Op vrijdag 7 oktober 2005 om 07.00 uur besluiten de aandeelhouders van [VENNOOTSCHAP 18] het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] aan te vragencxxiv, dat nog dezelfde dag door de rechtbank te Zutphen wordt uitgesproken met aanstelling van mr. [curator 2] tot curator.cxxv
18) Op 8 oktober 2005 koopt [vennootschap 19] het rollend materiaal van [VENNOOTSCHAP 18] tegen een prijs van EUR 1.826.888 (EUR 1.535.200, te vermeerderen met EUR 291.688 aan BTW). De koopprijs wordt verrekend met het bedrag dat [vennootschap 19] te vorderen heeft uit hoofde van de opgezegde leningsovereenkomst.cxxvi
19) [vennootschap 19] verkoopt de goederen op 9 oktober 2005 aan [vennootschap 43A1] (hierna te noemen [vennootschap 43A1], een onderdeel van [vennootschap 43A] BV), en [vennootschap 21] tegen een koopprijs van in totaal EUR 2.133.021 (EUR 1.792.455, te vermeerderen met EUR 340.566 aan BTW).cxxvii [vennootschap 21] verkoopt een dag later, op 10 oktober 2005, bijna alle aangekochte transportmiddelen door aan [vennootschap 43A1] voor een totaalbedrag van EUR 1.731.991,45 (EUR 1.455.455, te vermeerderen met EUR 276.536,45 aan BTW).cxxviii
20) Op 10 oktober 2005 komen de curator en [vennootschap 43A1] overeen dat [vennootschap 43A1] tevens de nog bij [VENNOOTSCHAP 18] aanwezige activa overneemt voor een totaalbedrag van EUR 155.000, en dat [vennootschap 43A1] voorts een groot deel van het personeel van [VENNOOTSCHAP 18] een nieuw dienstverband zal aanbieden.cxxix
21) De curator in het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] en [vennootschap 19] komen later overeen dat [vennootschap 19] aan de boedel EUR 200.000 afdraagt ten titel van door [VENNOOTSCHAP 18] onverschuldigd betaalde boete uit hoofde van de overeenkomst van geldlening.cxxx
22) In oktober en november 2005 lost [vennootschap 19] EUR 900.000 af van de 1 miljoen euro die zij uit hoofde van de leningsovereenkomst is verschuldigd aan [vennootschap 20].cxxxi
23) Op 20 augustus 2007 doet de curator in het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] aangifte tegen [VENNOOTSCHAP 18], [persoon 4], [vennootschap 19], [persoon 5] en [persoon 6] omdat bij hem het vermoeden is gerezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan faillissementsfraude. Ten tijde van de aangifte bedragen de vorderingen van de schuldeisers in het faillissement [VENNOOTSCHAP 18]:
- EUR 1.464.679 (preferente vordering fiscus)
- EUR 445.270 (preferente vordering UWV)
- EUR 131.503 (overige preferente schuldeisers)
- EUR 1.728.180 (concurrente crediteuren)cxxxii
6.4. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen?
De officier van justitie betoogt dat bij de introductie van [verdachte] al duidelijk was dat een faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] niet meer was te voorkomen en dat er daarna doelbewust op het faillissement is aangestuurd.
[verdachte] betwist dat al vaststond dat een faillissement zou volgen. Inderdaad stond [VENNOOTSCHAP 18] er bij zijn komst financieel niet florissant voor, doch er zijn doorlopend onderhandelingen geweest met verschillende partijen om een going-concern overname van de onderneming te bewerkstelligen. De lening van [vennootschap 19] aan [VENNOOTSCHAP 18], de betaling van een deel van de schuld aan [vennootschap 20] en de kwijtschelding door [vennootschap 20] van het meerdere, alsmede de aankoop van de vrachtwagens, hadden tot doel de balans van de onderneming op te schonen en zodoende [VENNOOTSCHAP 18] aantrekkelijker te maken voor geïnteresseerde kopers. Pas half september 2005, toen de onderhandelingen met [vennootschap 43B] BV strandden, werd duidelijk dat een faillissement onafwendbaar was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat [VENNOOTSCHAP 18] zich in 2005 in zorgwekkende financiële toestand verkeerde. Hoewel de bedrijfsresultaten over 2004, mede als gevolg van een personele reorganisatie, verbetering vertoonden ten opzichte van de voorgaande jaren, werden nog steeds verliezen geleden en ook de resultaten over het eerste kwartaal van 2005 waren weinig hoopvol. De liquiditeitspositie van [VENNOOTSCHAP 18] was nog steeds niet verbeterd en het was zelfs onduidelijk of de salarisverplichtingen over mei 2005 konden worden voldaan. Er was op dat moment nieuw geld nodig om de liquiditeitspositie te verbeteren.cxxxiii
Dat de situatie toen nijpend werd, blijkt voorts uit het feit dat ING in de eerste kwartaalcijfers over 2005 aanleiding zag om [VENNOOTSCHAP 18] bij haar afdeling Intensief Beheer onder te brengen en tevens aanleiding zag op 1 juni 2006 het bevoorschottingspercentage te verlagen.cxxxiv
Uit deze omstandigheden volgt dat de situatie voor [VENNOOTSCHAP 18] in mei 20005 zodanig was, dat [VENNOOTSCHAP 18] zonder aanvullende liquide middelen niet kon voortbestaan. Dat moet voor [persoon 4] de reden zijn geweest om 80% van de onderneming voor 80 cent te verkopen. De onderneming was niets meer waard.
De rechtbank acht de stelling van [verdachte] dat de lening van [vennootschap 19] een oplossing voor de liquiditeitsproblemen bood, onjuist.
In de eerste plaats ging het niet om 'nieuw geld'. De liquide middelen uit deze lening waren immers feitelijk afkomstig van de voormalige aandeelhouder ([vennootschap 20]) die op dat moment nog een vergelijkbaar bedrag te vorderen had van [VENNOOTSCHAP 18] en aanstonds EUR 500.000 van die schuld afgelost kreeg. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de voormalig aandeelhouder een andere wijze van aflossing van deze schuld, kennelijk onmogelijk achtte.
In de tweede plaats leidde de lening niet tot een schuldvermindering. De vordering van [vennootschap 20] werd immers vervangen door een vordering van [vennootschap 19] van vergelijkbare omvang maar met aanmerkelijk nadeligere condities: een boeteclausule van 25% over de gehele verschuldigde hoofdsom met een boeterente, onmiddellijke opeisbaarheid van de vordering bij verzuim van een aflossingstermijn, welke lening ook nog eens werd versterkt met pandrechten.
Het moet bovendien evident zijn geweest voor alle betrokkenen dat met het aangaan van de lening niet werd beoogd [VENNOOTSCHAP 18] in een rustiger vaarwater te brengen. De condities van de door [vennootschap 19] aangegane lening hielden immers in dat [vennootschap 19] maandelijks EUR 83.333,33 moest betalen aan [vennootschap 20], terwijl zij uit hoofde van haar overeenkomst met [VENNOOTSCHAP 18] slechts aanspraak kon maken op een maandelijkse aflossing van EUR 6.830,60.
In de derde plaats is het geld dat resteerde na de betaling aan [vennootschap 20] voornamelijk gebruikt om de belangen van de pandhouder te dienen. Dat geld is immers, samen met een aanvullende lening van EUR 250.000 van [vennootschap 21], gebruikt om het eigendom te verkrijgen van vijf trucks waarover de onderneming op dat moment krachtens een leaseovereenkomst reeds de beschikking had.cxxxv [verdachte] betoogt dat deze aankoop in het voordeel van [VENNOOTSCHAP 18] was, omdat het verkoopplaatje hiermee aantrekkelijker werd. Dat standpunt wekt echter verbazing, omdat [verdachte] in een rapport dat hij een dag voor de datum van het faillissement heeft opgesteld voor [VENNOOTSCHAP 18], het volgende heeft geschreven:
'[vennootschap 19] BV kan opkomen als 1e respectievelijk 2e pandhouder voor circa 1.100.000,- te vermeerderen met (boete)rente en kosten. Wij zijn er van uitgegaan dat deze zich zal verhalen op het rollend materieel (trekkers, opleggers, bedrijfs- en personenauto's). Hier dient opgemerkt te worden dat naar onze verwachting, gezien de overcapaciteit in de branche (cursivering rechtbank), deze niet (onderstreping en vetgedrukt door [verdachte]) door de koper van de 'activiteiten' zullen worden overgenomen.'cxxxvi
Hieruit volgt dat de aankoop van de trucks uitsluitend het belang van de pandhouder kon dienen. De waarde van het pand nam daardoor zodanig toe, dat dit [vennootschap 19] in staat stelde zich uit het pand nagenoeg volledig te verhalen.
Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat [VENNOOTSCHAP 18], [vennootschap 19] en [vennootschap 20] het plan hebben opgevat en tot uitvoering hebben gebracht dat [VENNOOTSCHAP 18] zou failleren, dat voordien een belangrijk deel van haar schuld aan haar voormalig aandeelhouder zou worden betaald en dat door tussenkomst van [vennootschap 19] de activa van de vennootschap tegen voor [vennootschap 19] de meest gunstige voorwaarden in handen zouden komen van een van de kandidaten die al belangstelling hadden getoond om het bedrijf van [VENNOOTSCHAP 18] over te nemen. Tot dat doel diende [vennootschap 19] de zeggenschap over de vennootschap te krijgen en een instrument dat [vennootschap 19] in staat stelde om op het gewenste moment een einde te maken aan het voortbestaan van de vennootschap.
Uit die vaststelling volgt dat vanaf het moment dat aan het plan uitvoering werd gegeven door de overeenkomst tot overdracht van de aandelen aan [vennootschap 19], is toegewerkt naar een gecontroleerd faillissement en dat vanaf dat moment de wetenschap moet hebben bestaan dat bij uitvoering van het plan een faillissement het gevolg zou zijn.
[verdachte] betoogt dat dit niet juist is, omdat gedurende het hele traject nog mogelijk was dat alsnog een going-concern overname zou worden gerealiseerd voor faillissement. Dit betoog faalt reeds, omdat verdachte welbewust op een faillissement heeft aangestuurd.
6.5. Zijn er paulianeuze handelingen verricht?
De officier van justitie voert aan dat de aflossing van EUR 500.000 aan [vennootschap 20], de aflossing aan [vennootschap 19] van de gehele lening met boeten, de betalingen aan [vennootschap 21] voor de trucks en de facturen en de meeropbrengst die aan [vennootschap 19] is betaald voor de vanuit het vuistpand gekochte activa, zijn te beschouwen als onttrekkingen aan de boedel. De betaling van de openstaande schuld aan [vennootschap 21] moet worden beschouwd primair als een strafbare bevoordeling van een schuldeiser.
[verdachte] heeft op al deze onderdelen verweer gevoerd.
De lening van [vennootschap 19] en de gedeeltelijke voldoening van de vordering van [vennootschap 20]
[verdachte] betoogt dat de aflossing van EUR 500.000 aan [vennootschap 20] geen benadeling van de overige schuldeisers in het faillissement in zich hield of kon houden, omdat de vordering van [vennootschap 20] was verzekerd met pandrechten op onder andere de voorraden en de bedrijfsuitrusting van [VENNOOTSCHAP 18]. Nog los van de in april 2005 gevestigde pandrechten, had [vennootschap 20] pandrechten verkregen doordat zij in 2004 met de opbrengsten van de verkoop van onroerend goed de gehele kredietfaciliteit van de toenmalige kredietverstrekker van [VENNOOTSCHAP 18] (ABN Amro) heeft afgelost, zodat [vennootschap 20] krachtens subrogatie een regresvordering verkreeg op [VENNOOTSCHAP 18] en ingevolge art 6:142 BW tevens de door de bank bedongen zekerheidsrechten op haar overgingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat, nog daargelaten dat van een en ander niet is gebleken,[verdachte] ten tijde van zijn advisering nog meende dat [vennootschap 20] geen geldige zekerheden voor haar lening had bedongen, en hij dus pas achteraf op de gedachte moet zijn gekomen dat [vennootschap 20] de genoemde regresvordering had met daaraan gekoppeld de subrogatie in de zekerheden van de bank. Bovendien zou het, indien de stellingen van [verdachte] op dit punt juist zouden zijn, niet nodig zijn geweest om [vennootschap 19] de rol te geven die [vennootschap 19] is toebedeeld.
Dat [vennootschap 20] de beweerde zekerheden niet bezat en dat [verdachte] daar ook niet van uitging, volgt uit zijn eigen verklaring met betrekking tot de in april 2005 gevestigde pandrechten: 'Ze hebben me ook verteld dat [persoon 4] bij de notaris was geweest om een pandakte te laten opmaken van een bestaande schuld. Hij had dit gedaan op advies van de accountant. Ik heb uitgelegd dat dit niet kan. Dit was in strijd met de wet. Dit gaat dan om een paulianeuze handeling. Je kunt het beste een tweesporenbeleid doen, heb ik gezegd.'cxxxvii
Daarnaast heeft [verdachte] het verweer gevoerd dat de boedel was gebaat bij de transactie met [vennootschap 20], nu daarmee mede werd bewerkstelligd dat een schuld van EUR 800.000 werd kwijtgescholden.
Dit betoog miskent in de eerste plaats dat moet worden aangenomen dat [vennootschap 20] haar gehele vordering waardeloos achtte, aangezien [VENNOOTSCHAP 18] deze schuld niet kon betalen en er geen uitzicht was op een verbetering van de toestand van de vennootschap. In de tweede plaats werd de vordering van [vennootschap 20] vervangen door een nieuwe schuld, nu aan [vennootschap 19], met als gezegd veel bezwarender bedingen en een verlening van een pandrecht, waardoor per saldo de schuldenlast van [VENNOOTSCHAP 18] eerder werd verzwaard dan verlicht. Ten slotte was van een werkelijke liquiditeits- of winstverbetering geen sprake.
Omdat als gezegd de aflossing is gedaan ter uitvoering van het eerdergenoemde plan en in een zodanig stadium dat een faillissement niet meer kon worden voorkomen, is sprake geweest van een strafbare bevoordeling van een schuldeiser.
De betalingen aan [vennootschap 21]
Voor de voldoening van de openstaande schuld van [vennootschap 21] geldt weliswaar dat niet is gebleken van kwade trouw aan de zijde van [vennootschap 21], zodat in civilibus de geldigheid van de betaling niet kan worden aangevochten, maar dat laat onverlet dat de betaling in strafrechtelijk opzicht kan worden aangemerkt als een strafbare bevoordeling van een schuldeiser, omdat de wetgever de strafbaarheid hiervan niet afhankelijk heeft gemaakt van gebleken samenspanning tussen schuldeiser en schuldenaar. Voor de strafbaarheid is strikt genomen niet meer vereist dan dat de schuldenaar, wetende dat zijn faillissement onontkoombaar is, een van zijn schuldeisers boven zijn andere schuldeisers betaalt, terwijl hij weet of moet weten dat zijn andere schuldeisers daardoor geen volledige betaling zullen kunnen krijgen. Van een en ander is hier gebleken. Bij dit oordeel weegt in belangrijke mate mee dat de onderhavige betaling niet los kan worden gezien van de overige met [vennootschap 21] gemaakte afspraken die er in hun samenhang toe hebben geleid dat het onderpand van [vennootschap 19] door de aankoop van de trucks van [vennootschap 21] aanzienlijk in waarde is gestegen. Juist die koppeling maakt deze selectieve betaling strafwaardig.
De aankoop van de vrachtwagens is, anders dan [verdachte] betoogt, een strafbare onttrekking van boedelbestanddelen. Deze aankoop was immers niet in het belang van [VENNOOTSCHAP 18], maar diende uitsluitend het belang van de pandhouder.
De verkoopopbrengst van het rollend materieel
[verdachte] betwist met verwijzing naar verschillende getuigenverklaringen dat [vennootschap 19] de in vuistpand genomen activa buiten de curator om via een onderhandse transactie heeft aangekocht. Hij heeft met verwijzing naar meerdere bewijsstukken aangevoerd dat de curator zelf heeft onderhandeld met [vennootschap 19] over de verkoop van het rollend materieel en dat de uiteindelijk betaalde koopprijs door de curator is vastgesteld. De curator heeft derhalve ingestemd met verkoop van de goederen tegen de liquidatiewaarde. Dan mag aan [vennootschap 19] niet het verwijt worden gemaakt dat zij deze goederen vervolgens tegen een hogere opbrengst heeft verkocht.
De rechtbank stelt vast dat noch uit de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting noch uit de diverse getuigenverklaringen duidelijkheid is verkregen over de precieze gang van zaken rondom de verkoop. Dat is echter ook niet noodzakelijk, omdat deze koop niet op zichzelf moet worden bezien maar in het licht van het samenstel van handelingen dat daaraan vooraf is gegaan en daarop is gevolgd. Dan blijkt namelijk het volgende.
Allereerst is er met de constructie van de geldleningen voor gezorgd dat [vennootschap 19] een pandrecht verkreeg op al het rollend materieel van [persoon 4] en ook een scala aan mogelijkheden had om haar vordering met onmiddellijke ingang op te eisen en haar bevoegdheden als pandhouder te gebruiken. Daarmee werden de lasten van de boedel verzwaard. Tevens werd hiermee bewerkstelligd dat [vennootschap 19] bij faillissement meer kon vorderen dan zij aan [VENNOOTSCHAP 18] had uitgeleend.
Vervolgens is het pandrecht van [vennootschap 19] verstevigd met de aankoop van extra rollend materieel en zijn de activa nog tussentijds getaxeerd, zodat - in elk geval bij [VENNOOTSCHAP 18] - bekend werd welke liquidatiewaarde en onderhandse verkoopwaarde het onderpand vertegenwoordigde. Als laatste stap heeft [vennootschap 19] kort voor het faillissement haar vordering opgeëist en het rollend materieel in vuistpand genomen. Daardoor zag de curator in het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] zich geconfronteerd met de situatie dat hij een koper had die een doorstart van het failliete bedrijf wenste ([vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A]), terwijl de curator niet kon beschikken over het belangrijkste actief van het bedrijf, te weten het rollend materieel, aangezien de pandhouder, [vennootschap 19], dit onder zich had genomen.
[vennootschap 19] had dus een bijzonder sterke onderhandelingspositie toen de curator het bedrijf wilde gaan verkopen. Die machtspositie heeft [vennootschap 19] op onoorbare wijze uitgebuit. Hiervoor is al gebleken dat de verkrijging van [vennootschap 19] van het pandrecht niet door de beugel kon, terwijl bovendien de waarde van het pand op ontoelaatbare wijze was vergroot. Maar nog los daarvan heeft [vennootschap 19] zich na het faillissement niet als een behoorlijk pandhouder gedragen. Als pandhouder had [vennootschap 19] de verpande activa voor de meest gerede prijs behoren te verkopen, opdat zo mogelijk een overschot zou worden gerealiseerd dat na voldoening van haar vordering aan de boedel ten goede zou kunnen komen. Dat heeft [vennootschap 19] niet gedaan. In de eerste plaats heeft [vennootschap 19] door gebruikmaking van de boetebedingen in haar overeenkomst met [VENNOOTSCHAP 18] haar vordering aanzienlijk opgehoogd. In de tweede plaats heeft zij, hoewel zij wist dat [vennootschap 43A] een doorstart wilde realiseren en tot dat doel het rollend materieel wilde overnemen, er niet voor gezorgd dat voor het onderpand aanstonds een prijs werd verkregen die [vennootschap 43] bereid was te betalen. Door dit een en ander is er, hoewel dit zonder meer mogelijk was geweest, geen surplus in de boedel terecht gekomen. Immers heeft [vennootschap 19] eerst zelf tegen een minimale prijs de activa gekocht, waarna zij deze vervolgens met [vennootschap 21] als tussenschakel tegen een veel hogere prijs aan ([vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A]) heeft doorverkocht. Duidelijk is dat de curator in het faillissement ten tijde van deze transacties van dit alles onwetend is gelaten.
De conclusie is dan ook dat de wijze waarop [vennootschap 19] het onderpand te gelde heeft gemaakt tot schade voor de boedel heeft geleid.
Met betrekking tot de rol van [verdachte] in dit geheel, stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
[verdachte] is in mei 2005cxxxviii voor een tweede keer aan [persoon 4] en enkele van zijn vennootschappen advies gaan geven, de tweede keer op instigatie van ING. Volgens [persoon 11], de controller van [VENNOOTSCHAP 18], oefende ING druk uit op [VENNOOTSCHAP 18] om zich te laten adviseren door [verdachte], omdat ING anders de kredietverlening zouden opzeggen. [persoon 11] heeft [verdachte] toen veel informatie gegeven over de situatie binnen [VENNOOTSCHAP 18].cxxxix [persoon 4] heeft [verdachte] gezegd dat hij [VENNOOTSCHAP 18] wel wilde verkopen en dat er al onderhandelingen gaande waren.cxl [verdachte] heeft, zo heeft hij ook zelf verklaard, toen de aandelenoverdracht aan [vennootschap 19] met de bijbehorende leningen geadviseerd. [verdachte] heeft [persoon 5] gevraagd of hij diens vennootschap [vennootschap 19] voor deze constructie mocht gebruiken.cxli Volgens [persoon 5] heeft [verdachte] daarna de biedingbrief van 21 mei 2005 opgesteld. [persoon 5] heeft verder verklaard dat [verdachte] eveneens de beide overeenkomsten van geldlening en diverse akten heeft opgesteld, waarna [persoon 5] en [persoon 4] deze stukken hebben ondertekend.cxlii
Met betrekking tot de rol van [verdachte] binnen [VENNOOTSCHAP 18], heeft [persoon 11] verklaard dat [verdachte] vanaf zijn komst bij [VENNOOTSCHAP 18] de beslissingen op financiëel gebied nam.cxliii Er was volgens [persoon 11] wekelijks overleg met [verdachte] welke crediteuren betaald zouden worden, waarbij de stem van [verdachte] het zwaarst woog.cxliv
Op 5 augustus 2005 heeft [verdachte] [persoon 6] geïntroduceerd bij [VENNOOTSCHAP 18].cxlv
Hiervoor is al vastgesteld dat [verdachte] degene is geweest die de afspraken met [vennootschap 21] heeft gemaakt. De voorstellen hiertoe zijn volgens [persoon 10] blijkens zijn verklaring bij de FIOD door [verdachte] gedaan. terwijl [verdachte] hem ook vertelde aan wie hij het geld moest overmaken.cxlvi Volgens [persoon 11] heeft [verdachte] hem voorts gevraagd om [veilingbureau] de waarde van het wagenpark te laten taxeren.cxlvii Volgens [persoon 11] heeft hij toen ING het krediet opzegde, daarvan aan [verdachte] mededeling gedaan.cxlviii
[persoon 5] heeft over deze periode verklaard dat [verdachte] hem eind september 2005 al had gemeld dat het slecht ging met [VENNOOTSCHAP 18], en dat [verdachte] al een advocaat had geregeld die [vennootschap 19] bij kon staan. Kort daarna heeft [verdachte] tegen [persoon 5] gezegd dat ING het krediet had opgezegd en dat hij in overleg met de advocaat een brief zou opstellen waarin [vennootschap 19] haar rechten onder de overeenkomsten zou uiteenzetten. [verdachte] heeft vervolgens alles geregeld, aldus [persoon 5].cxlix
[persoon 6] heeft verklaard dat de brief van de advocaat van [vennootschap 19] van 6 mei 2005, die hij voor akkoord heeft getekend, waarschijnlijk op vrijdagochtend door [verdachte] in zijn handen is gefrummeld. Hij is op de dag van het faillissement met [verdachte] naar de curator gegaan, maar [verdachte] had in de dagen rondom het faillissement de regie in handen.cl
Over die dagen rondom het faillissement, en dan meer in het bijzonder over de koop- en verkoop van de vrachtwagens, heeft [persoon 20], de directeur van de [vennootschap 43] Group, verklaard dat hij na de bespreking met de curator met [verdachte] is meegereden naar diens huis in Laren en dat hij daar de sleutels kreeg overhandigd van de 40 tot 45 trucks die [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A] had overgenomen. Toen was al bekend dat [vennootschap 21] de trucks had gekocht.cli Voor [vennootschap 43] maakte het echter niet uit of zij de trucks van [vennootschap 21] kocht of van [VENNOOTSCHAP 18].clii [persoon 10] op zijn beurt heeft verklaard dat het bij de koop- en verkoop van het wagenpark ging om een geplande doorstart door [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A]. [vennootschap 19] heeft de trucks aangeboden en het zal [verdachte] zijn geweest met wie hij in elk geval voor wat betreft de beslissingen, contact heeft gehad.cliii [persoon 19], de andere directeur van de [vennootschap 43] Group, heeft verklaard dat al voor het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] met mensen van [persoon 4] en met [verdachte] was besproken wat [vennootschap 43] zou overnemen.cliv Aan hem was [verdachte] voorgesteld als de adviseur van [persoon 4] en als 'de man van [vennootschap 19]'.clv
Van belang is verder dat [verdachte] via de door hem geleide vennootschap [vennootschap 25C1] BV (hierna [VENNOOTSCHAP 25C]) een aanzienlijk financieel voordeel uit zijn bemoeienissen met [VENNOOTSCHAP 18] heeft genoten. [vennootschap 19] heeft een rekening van [VENNOOTSCHAP 25C] van 26 oktober 2005 voor 'begeleidingsfee m.b.t. [VENNOOTSCHAP 18]' van circa 600.000 euro exclusief BTW betaald.clvi Daarnaast heeft [vennootschap 20] in totaal EUR 178.500 (incl BTW) betaald aan [VENNOOTSCHAP 25C].clvii Volgens verklaring van [verdachte] ter terechtzitting was de winstverdeling binnen [VENNOOTSCHAP 25C] zodanig dat de partner die een bepaald account deed, het leeuwendeel van de opbrengst uit dat account toekwam.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze bewijsmiddelen, bezien in onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen hiervoor al is vastgesteld, het volgende worden geconcludeerd.
[verdachte] is mede op aandringen van ING in mei 2005 als adviseur aan de slag gegaan bij [VENNOOTSCHAP 18]. Uit het feit dat [persoon 11] hem toen heeft ingelicht over de financiële situatie bij [VENNOOTSCHAP 18], er al onderhandelingen liepen over een verkoop van de onderneming, en ING kennelijk op dat moment aanleiding zag om insolventiespecialist [verdachte] op de zaak te zetten, volgt dat [verdachte] toen, gelijk de rechtbank heeft geconcludeerd, tot het inzicht moet zijn gekomen dat de situatie en vooruitzichten bij [VENNOOTSCHAP 18] dermate slecht waren dat zonder zeer ingrijpende maatregelen een faillissement onontkoombaar was. Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] van toen af gekoerst heeft op een faillissement en dat hij de hiervoor gesproken constructie heeft bedacht die er kort gezegd op neerkwam dat de voormalig aandeelhouder een deel van haar vordering betaald zou krijgen en dat [vennootschap 19] als pandhouder de activa te gelde zou maken. Daarmee is [verdachte] als bedenker van de faillissementsfraude te bestempelen en hij heeft daar ook uitvoering aan gegeven.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] heeft bepaald welke stappen [VENNOOTSCHAP 18] op financieel gebied moest nemen om het door het plan beoogde doel te bereiken. Hij heeft [vennootschap 19] ingeschakeld om de constructie uit te kunnen voeren. Hij heeft de geldleningen verzorgd. Hij heeft de verpandingsakten geregeld. Hij heeft opdracht gegeven om de vordering van [vennootschap 20] deels te betalen. Het idee van de koop van de vijf trucks en het voldoen van de openstaande vordering van [vennootschap 21] kwam uit zijn koker.
[verdachte] moet zich hebben gerealiseerd dat de uitvoering van zijn plan tot benadeling van de overige schuldeisers in het faillissement zou leiden.
Verder acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] in september 2005, toen hij wist dat het moment van faillissement daar was, de laatste stappen heeft gezet om de uitvoering van het plan te voltooien. [VENNOOTSCHAP 18] heeft verzuimd de eerste maandtermijn aan [vennootschap 19] te voldoen, waarmee de vordering van [vennootschap 19] en de bedongen boete met onmiddellijke ingang konden worden opgeëist. Het heeft er alle schijn van dat deze betaling bewust voor dat doel is verzuimd. Vervolgens volgt uit de verklaring van [persoon 5] dat [verdachte] nog voordat de opzegging door ING een feit was, een advocaat heeft benaderd om [vennootschap 19] bij te staan, en dat [verdachte] er na de opzeggingsbrief onverwijld voor heeft gezorgd dat [vennootschap 19] de vordering opeiste, het pandrecht inriep en [VENNOOTSCHAP 18] verzocht akkoord te gaan met het omzetten van het stil pandrecht in een vuistpand.
[verdachte] heeft tegengesproken dat hij degene is geweest die de opdracht heeft gegeven aan de advocaat, maar uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat, los van de vraag wie voor de formele opdracht heeft getekend, [verdachte] in elk geval beslissende invloed heeft gehad op het tijdstip van opeising van de lening en het in vuistpand krijgen van het onderpand. Zijn betrokkenheid bij het vuistpand blijkt voorts uit de aanwezigheid van de sleutels van de verpande vrachtwagens in zijn woning. Uit het feit dat de advocaat al op 5 oktober 2005 een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter had ingediendclviii om het verpande rollend materieel onder zich te nemen, volgt dat er [verdachte] kennelijk veel aan gelegen was om de zaken in vuistpand te nemen.
Ten slotte kan op basis van de hiervoor aangehaalde verklaringen van de gebroeders [persoon 19 en persoon 20], [persoon 10], [persoon 6] en [persoon 5] worden bewezen dat [verdachte] de hand heeft gehad in het realiseren van de winst van [vennootschap 19] op de koop en verkoop van het rollend materieel. [verdachte] wist al voor het faillissement van dat [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A] de activa van [VENNOOTSCHAP 18] wilde overnemen en hij moet hebben geweten welke waarde het rollend materieel vertegenwoordigde. Hij had in de dagen rondom het faillissement de regie in handen. Hij heeft de onderhandelingen met de gebroeders [persoon 19 en persoon 20] gevoerd over de verkoop van de wagens en hij heeft na de totstandkoming van de aankoop van de onderneming door [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A] in zijn huis de sleutels van de verpande wagens overhandigd. Gezien deze vergaande betrokkenheid van [verdachte] bij de onderhandelingen die tot de doorstart hebben geleid, kan het niet anders dan dat [verdachte] ook verantwoordelijk moet worden gehouden voor de wijze waarop [vennootschap 19] het onderpand heeft geëxecuteerd. Daarop wijst ook het gegeven dat aan [verdachte] via [VENNOOTSCHAP 25C] vrijwel de gehele winst die [vennootschap 19] heeft behaald, ten goede is gekomen.
Uit hetgeen zojuist met betrekking tot de rol van [verdachte] is overwogen, volgt dat hij de hier besproken faillissementsfraude in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met de gefailleerde vennootschap, [vennootschap 20] en [vennootschap 19] heeft gepleegd.
Met betrekking tot de rol van [persoon 5] in dit geheel, stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
[persoon 5] is, waarschijnlijk in mei 2005, gebeld door zijn compagnon [verdachte], omdat [verdachte] geld wilde lenen aan [VENNOOTSCHAP 18], een vennootschap die hij op dat moment bijstond als adviseur. [verdachte] vroeg [persoon 5] of [persoon 5] bereid was zijn vennootschap [vennootschap 19] voor dat doel ter beschikking te stellen, omdat hij als adviseur niet zelf het geld wilde uitlenen aan de vennootschap. [verdachte] zou dan zelf het geld uitlenen aan [vennootschap 19]. Per saldo zou er geen risico zijn voor [vennootschap 19].
[persoon 5] is toen, eveneens waarschijnlijk in mei 2005, meegeweest met [verdachte] naar een bespreking bij [VENNOOTSCHAP 18]. Daar vernam hij dat de toenmalige eigenaar en bestuurder [persoon 4] het bedrijf wilde verkopen, maar nu geld nodig had omdat het bedrijf slecht had gedraaid. Er waren al veel mogelijke kopers. De bedoeling was dat [vennootschap 19] 80% van de aandelen zou overnemen, een lening van 1,25 miljoen euro zou verstrekken aan [VENNOOTSCHAP 18] en bij doorverkoop van de onderneming een vergoeding zou krijgen van ongeveer 100.000 euro. Als extra zekerheid zouden ten behoeve van [vennootschap 19] pandrechten worden gevestigd op de activa van [VENNOOTSCHAP 18]. Afgesproken werd echter dat niet [verdachte], maar [vennootschap 20] het geld aan [vennootschap 19] zou lenen. Per saldo zou er nog steeds geen risico zijn voor [vennootschap 19].
[persoon 5] heeft met deze voorwaarden ingestemd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [persoon 5] vervolgens namens [vennootschap 19] de twee leningovereenkomsten heeft ondertekend, dat hij 1 miljoen euro van [vennootschap 20] heeft ontvangen en dat hij dit geld heeft overgeboekt naar [VENNOOTSCHAP 18]. Voorts heeft [persoon 5] conform afspraak [vennootschap 19] 80% van de aandelen laten overnemen.
Ook heeft hij de laatste tranche van 250.000 euro van [vennootschap 21] ontvangen en dit geld overgeboekt naar [VENNOOTSCHAP 18].
In oktober 2005 heeft zijn vennootschap [vennootschap 19] een advocaat de opdracht gegeven om de vordering van [vennootschap 19] met onmiddellijke ingang op te eisen, vermeerderd met de contractueel overeengekomen boeten. Voorts heeft de advocaat de directie van [VENNOOTSCHAP 18] verzocht ermee akkoord te gaan dat [vennootschap 19] de verpande goederen onder zich zou nemen. Uit zijn eigen verklaring blijkt dat [persoon 5] deze brief heeft gezien en toen ook heeft vastgesteld dat [vennootschap 19] in totaal een bedrag van circa 2 miljoen euro vorderde van [VENNOOTSCHAP 18].
Vervolgens heeft [vennootschap 19] op 6 oktober 2005 het rollend materieel van [VENNOOTSCHAP 18] onder zich genomen door dit van het terrein af te rijden en de volgende ochtend heeft aandeelhouder [vennootschap 19] besloten het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] aan te vragen. Het aandeelhoudersbesluit is ondertekend door [persoon 5].
Uit zijn eigen verklaring volgt dat [persoon 5] er op dat moment al van op de hoogte was dat de onderneming een doorstart zou maken en dat de activa zouden worden verkocht aan [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A]. Het plan was dat [vennootschap 19] het rollend materieel zelf zou kopen, dit zou doorverkopen aan [vennootschap 21] en dat dit via [vennootschap 21] in handen van [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A] zou komen. Zo is ook geschied. [vennootschap 19] heeft in een tijdsbestek van 1 dag het verpande rollend materieel tegen liquidatiewaarde gekocht van [VENNOOTSCHAP 18] en tegen een hogere koopsom doorverkocht aan [vennootschap 21]. Allebei de transacties zijn met behulp van aankoopfacturen gefactureerd.
Vervolgens heeft [vennootschap 19] in de maanden na het faillissement in toaal 900.000 euro betaald aan [vennootschap 20] ter aflossing van de lening van 1 miljoen euro.
In de woning van [persoon 5] zijn overzichten aangetroffen waarin in detail staat omschreven welke betalingen [vennootschap 19] in het kader van het dossier [persoon 4] heeft betaald en ontvangen. Voorts staat in deze documenten tot achter de komma berekend wat de uiteindelijke winst van [vennootschap 19] is geweest op de hele transactie. Hierbij staat een bedrag van EUR 602.643,00 met de vermelding '[vennootschap 19] krijgt factuur van [vennootschap 25E] voor dit bedrag'. Inderdaad heeft [vennootschap 19] een bedrag van circa EUR 600.000 exclusief BTW overgemaakt aan [VENNOOTSCHAP 25C] onder de vermelding 'begeleidingsfee m.b.t. [VENNOOTSCHAP 18]'.
De officier van justitie betoogt dat op basis van deze bewijsmiddelen het medeplegen van feitelijk leiding geven aan faillissementsfraude kan worden bewezen. [persoon 5] was weliswaar niet de bedenker en uitvoerder van de constructie, maar wel een belangrijke faciliteerder.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dat standpunt als volgt.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft [verdachte] het plan bedacht dat erin voorzag gecontroleerd toe te werken naar een faillissement. Voorts staat vast dat de uitvoering van dit plan tot benadeling van schuldeisers heeft geleid.
Ten aanzien van [persoon 5] kan worden vastgesteld dat hij wist wat het plan schematisch feitelijk inhield en dat hij aan de uitvoering daarvan heeft bijgedragen door [vennootschap 19] beschikbaar te stellen voor de leningsconstructie, namens [vennootschap 19] de leningsovereenkomsten te ondertekenen, gelden over te boeken en kort voor het faillissement namens [vennootschap 19] haar vordering op [VENNOOTSCHAP 18] te doen opeisen en gebruik te doen maken van haar rechten als pandhouder.
De officier van justitie stelt terecht dat [persoon 5] daarmee een belangrijk aandeel heeft gehad in de totstandkoming van de strafbare feiten. Niettemin komt uit het dossier onvoldoende overtuigend naar voren dat [persoon 5] bij zijn handelen ook het opzet heeft gehad op het aansturen op het faillissement van [VENNOOTSCHAP 18] en het benadelen van haar schuldeisers. Uit de diverse getuigenverklaringen blijkt dat [persoon 5] behoudens zijn aanwezigheid bij het eerste gesprek niet meer betrokken is geweest bij [VENNOOTSCHAP 18], dat [persoon 5] niet is gekend in het verdere verloop van de financiën van [VENNOOTSCHAP 18] en dat het, niettegenstaande de formele goedkeuring van [persoon 5] als bestuurder van de vennootschap, [verdachte] was die in alles wat verband hield met [VENNOOTSCHAP 18], de belangen van [vennootschap 19] behartigde en bepaalde welke handelingen [vennootschap 19] moest verrichten. In dat laatste verband moet nog worden opgemerkt dat niet aannemelijk is geworden dat [persoon 5] heeft geweten tegen welke waarde de aan [vennootschap 19] verpande goederen waren getaxeerd. Er is geen bewijsmiddel waaruit blijkt dat [persoon 5] en bij de executie van het onderpand en de daarop volgende transactie betrokken was en evenmin dat [persoon 5] wist of moest weten dat daardoor de boedel werd benadeeld.
[persoon 5] kan worden verweten dat hij zonder nadere vragen te stellen en verder onderzoek te verrichten [vennootschap 19] ter beschikking heeft gesteld aan [verdachte] voor een lening van 1,25 miljoen euro aan een vennootschap in nood en dat hij in dat kader genoegen heeft genomen met de mededeling dat er per saldo voor [vennootschap 19] geen enkel risico zat aan deze investering. Verder kan [persoon 5] worden aangerekend dat hij in de daarop volgende periode zonder blijk te geven van verder onderzoek zijn medewerking heeft verleend aan handelingen die tot benadeling van de boedel hebben geleid. Als bestuurder van [vennootschap 19] had hij de zaken verder moeten onderzoeken dan hij heeft gedaan. Hij heeft de op hem rustende zorgplicht als bestuurder en hoofdverantwoordelijke in de vennootschap [vennootschap 19] in een dermate vergaande mate geschonden, dat hij de grenzen van de strafrechtelijke deelneming heeft geraakt. Het bewijs van medeplegen van faillissementsfraude vraagt evenwel om meer, namelijk dat een nauwe en bewuste samenwerking met de (bestuurders van) de gefailleerde vennootschap wordt aangetoond. Dat vereist onder meer dat verdachte bij zijn handelen in enigerlei mate opzet heeft gehad op het in de wet omschreven delict, hetgeen in dit verband noopt tot het bewijs dat het opzet van [persoon 5] mede was gericht op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. Aan dit opzet heeft het [persoon 5], zoals gezegd, ontbroken. Daarom kan het primair ten laste gelegde feit niet worden bewezen.
Evenmin kan [persoon 5] als feitelijk leidinggever voor de gedragingen van [VENNOOTSCHAP 18] verantwoordelijk worden gesteld, omdat niet is gebleken dat [persoon 5] sturing kon geven aan de koers van [VENNOOTSCHAP 18] of in enige vorm inspraak had in de financiële beslissingen van de vennootschap. Bovendien geldt ook hier dat het bewijs voor (voorwaardelijk) opzet te mager is.
[persoon 5] zal daarom van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
[persoon 6] is op 5 augustus 2005 aangesteld als interim directeur van [VENNOOTSCHAP 18]. Hij is aangedragen door [verdachte]. [persoon 6] zou zich uitsluitend gaan bezig houden met de operationele kant van [VENNOOTSCHAP 18]. De financiële zaken zouden in handen blijven van andere personen.
[persoon 6] kan worden verweten dat onder zijn verantwoordelijkheid handelingen zijn verricht die tot benadeling van de schuldeisers hebben geleid. Er zijn vrachtwagens aangekocht bij [vennootschap 21] om het pandrecht van [vennootschap 19] te verstevigen, hij heeft de vordering van [vennootschap 19] voor akkoord getekend en hij heeft zijn medewerking verleend aan het in vuistpand nemen van het rollend materieel.
Uit het dossier komt echter naar voren dat [persoon 6], hoewel op de hoogte van de slechte toestand waarin [VENNOOTSCHAP 18] verkeerde, waarschijnlijk noch van het aanstaande faillissement, noch van de geplande benadeling van de schuldeisers heeft geweten. Bij zijn komst was het plan met [vennootschap 19] al op de rails. [persoon 6] heeft in zijn verhoor ontkend dat hij wist van de aandelenoverdracht aan [vennootschap 19] en de leningsconstructie. De rechtbank gelooft hem daarin, omdat er geen aanwijzingen zijn dat dit anders is. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [persoon 6], zoals hij zelf ook heeft verklaard, niet werd gekend in financiële beslissingen noch enige werkelijke zeggenschap heeft gehad in de handelingen die [verdachte] heeft verricht om de fraude te verwezenlijken. [persoon 10] verklaart dat hij [persoon 6] een hand heeft gegeven en verder niet meer met hem heeft gesproken, [persoon 11] verklaart dat hij [persoon 6] nooit bij de onderhandelingen met [vennootschap 43A1]/[vennootschap 43A] in de periode kort voor het faillissement heeft gezien, [persoon 4] heeft vooral geprobeerd [persoon 6] te ontlopen en een administratief medewerker van [VENNOOTSCHAP 18] verklaart geen idee te hebben wat [persoon 6] nu precies deed.
Het heeft er daarom alle schijn van, zoals ook de curator al heeft geopperd, dat [persoon 6] door [verdachte] louter als stroman is gebruikt.
[persoon 6] kan worden tegengeworpen dat hij als directeur een eigen verantwoordelijkheid droeg en dat hij als zodanig ook bij machte is geweest dat deel van de paulianeuze handelingen dat onder zijn directeurschap plaatsvond, te voorkomen.
Het verzuim van deze onderzoeksplicht leidt in dit geval niet tot een bewezenverklaring, omdat dit niet opweegt tegen het bewijs dat erop duidt dat het [persoon 6] in zijn handelen aan het voor de strafrechtelijke pauliana vereiste (voorwaardelijk) opzet op de benadeling van de schuldeisers heeft ontbroken.
De rechtbank zal [persoon 6] daarom vrijspreken van al hetgeen hem ten laste is gelegd.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat [verdachte]:
ten aanzien van het feit 2 primair tenlastegelegde:
in de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Brummen en
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [vennootschap 18] BV ([vennootschap 18]), welke rechtspersoon bij vonnis van 7 oktober 2005 van de Rechtbank Zutphen in staat van faillissement is verklaard, en tezamen en in verenging met één of meer andere rechtspersonen en natuurlijke personen, bedrieglijk, ter verkorting van de rechten der schuldeisers van [vennootschap 18], telkens op een tijdstip waarop [vennootschap 18] en verdachte en zijn mededaders wisten dat het faillissement van [vennootschap 18] niet kon worden voorkomen, schuldeisers heeft bevoordeeld, en lasten heeft verdicht en enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een lening tot stand te laten brengen uit hoofde van een op 8 juni 2005 tussen [vennootschap 19] BV en [vennootschap 18] afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR
1.250.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 18], en waarbij een akte van verpanding activa onderneming was opgemaakt waarmee [vennootschap 19] BV zekerheid tot aflossing door een recht van pand verkreeg op alle zaken, inclusief voorraden en rollend materieel, van [vennootschap 18],
- van een concurrente vordering van [vennootschap 20] aan [vennootschap 18] ad EUR 1.300.000, [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 500.000 af te laten lossen,
- [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 80.899,95 te laten betalen aan [vennootschap 21] ter voldoening van een openstaande vordering,
- [vennootschap 18] een geldbedrag van EUR 478.058 te laten betalen aan [vennootschap 21] in verband met de aankoop en levering van vijf vrachtauto's aan [vennootschap 18], waardoor die vrachtauto's als onderdeel van de activa van [vennootschap 18] onder het gevestigde pandrecht kwamen te vallen ten behoeve van [vennootschap 19] BV,
- het verkopen van activa van [vennootschap 18] tegen liquidatiewaarde ter grootte van EUR 1.826.888 incl. btw aan [vennootschap 19] BV, terwijl de opbrengst bij de niet lang daarna plaatsgevonden hebbende verkoop door [vennootschap 19] BV aan derden EUR 2.133.021 incl. btw bedroeg, waardoor de boedel een geldbedrag is misgelopen.
In het navolgende komt de rechtbank tot de vaststelling dat in de zaak [vennootschap 30] het plan is gemaakt en uitgevoerd dat [vennootschap 30] zou failleren en haar activa in handen zouden komen van [vennootschap 35], terwijl de prijs die [vennootschap 35] daarvoor heeft betaald voor een deel niet in de boedel terecht is gekomen doordat voor de faillissementscuratoren verborgen is gehouden dat [vennootschap 35] de werkelijke koper was. [vennootschap 35] trok voor het faillissement reeds achter de schermen aan de touwtjes bij [vennootschap 30] en heeft de activa laten kopen door [vennootschap 31].
Uit het dossier blijken namelijk de volgende feiten
1) [vennootschap 30A] BV (hierna: [vennootschap 30]) exploiteert een groot aantal winkels waar kleding wordt verkocht. Het bedrijf is al langere tijd verlieslijdend. De resultatenoverzichten vanaf 2002 laten een oplopend verlies zien; het verlies tot en met augustus 2004 bedraagt ruim 2 miljoen euro.
2) Mede vanwege deze slechte bedrijfsresultaten voert de directie van [vennootschap 30] in de zomer van 2004 gesprekken met Holding [vennootschap 33] (onderdeel van het [vennootschap 35] concern, en derhalve hierna aan te duiden als: [vennootschap 35]) over een mogelijke verkoop van [vennootschap 30]. In dat kader verkrijgt [vennootschap 35] op 22 september 2004 een optie tot aankoop van de aandelen [vennootschap 30] voor 1 euro. Dit optierecht moet uiterlijk 14 oktober 2004 zijn ingeroepen. [vennootschap 35] is gehouden de optie in te roepen, als uit een door [persoon 21] accountants (hierna: [accountant]) te verrichten onderzoek blijkt dat [vennootschap 30] bij een financiële injectie van maximaal 2,5 miljoen euro geacht moet worden levensvatbaar te zijn.
3) Vanaf eind september 2004 gaat ING, de belangrijkste kredietverstrekker van [vennootschap 30], zich intensiever met de mogelijke overname door [vennootschap 35] bemoeien. Op 5 oktober 2004 besluit ING na een bespreking met vertegenwoordigers van [vennootschap 35] om een insolventiespecialist in te schakelen om [vennootschap 35] te begeleiden in het dossier [vennootschap 30]. ING benadert daarvoor [vennootschap 25E] (hierna: [VENNOOTSCHAP 25B]), welke vennootschap wordt geleid door [verdachte].
4) Op 8 oktober 2004 om 10.00 uur is [verdachte] aanwezig bij een bespreking op het kantoor van [vennootschap 35] in Almelo. Bij deze bespreking zijn verder aanwezig [persoon 6], de door [verdachte] beoogde interim directeur van [vennootschap 30], en de directeur en financieel directeur van [vennootschap 35].
5) Nog diezelfde middag om 16.30 uur oefent [vennootschap 35] de optie uit. [persoon 6] wordt met ingang van 9 oktober 2004 als bestuurder van [vennootschap 30] aangesteld.
Het onderzoek van [persoon 21] accountants is op dat moment nog niet afgerond.
6) Op 11 oktober 2004 rapporteert [accountant] dat het door [vennootschap 35] te investeren bedrag van 2,5 miljoen euro niet voldoende is en dat de liquiditeitsbehoefte van [vennootschap 30] op minimaal 5 miljoen euro te schatten is. Op advies van [VENNOOTSCHAP 25C] verkoopt [vennootschap 35] op 12 oktober 2004 de aandelen in [vennootschap 30] voor 1 euro aan de vennootschappen [vennootschap 13] Beheer BV (95%) en [vennootschap 39] Beheer BV (5%) (verder: [vennootschap 13] en [vennootschap 39]), twee lege vennootschappen waarover [verdachte] de zeggenschap heeft.
7) Vervolgens gaat [persoon 5], een compagnon van [verdachte], voor [VENNOOTSCHAP 25C] [vennootschap 30] begeleiden. Hij heeft op 13 oktober 2004 een eerste gesprek bij [vennootschap 35].
8) Op 19 oktober 2004 schrijft ING aan [vennootschap 30] dat ING bereid is de kredietverlening voort te zetten onder aanvullende voorwaarden en condities. Die condities en voorwaarden behelzen onder meer dat:
- de nieuwe investeerders van [vennootschap 30] een bankgarantie van 350.000 euro stellen en
- als extra zekerheid aan ING zullen worden verpand (a) de handelsnaam [vennootschap 30] en (b) de rechten/waarden uit hoofde van door [vennootschap 30] gesloten huurcontracten waaronder de verpanding van 'sleutelgelden', alsmede de verpanding van handelsvorderingen.
Op 22 oktober 2004 wordt de gevraagde bankgarantie van 350.000 euro verstrekt, echter niet door [vennootschap 13] en [vennootschap 39], maar door [vennootschap 35].
9) Op 28 oktober 2004 stelt [persoon 5] een notitie op getiteld 'Globale Marsroute [vennootschap 30]', waarin onder meer het volgende valt te lezen:
Wij schatten in dat als het moment definitief bepaald is er een bankstand op het moment surpremè zal zijn van ca EUR 1.600k.
Met de spaarzame liquiditeit nog trachten:
(i) zo veel mogelijk winkellocaties open te houden. Huurachterstand per 1/11 geschat op ca EUR 1,2 mln. (..)
(ii) van (voor [vennootschap 35]) strategische crediteuren enerzijds nog winter-2005-materiaal inkopen. [vennootschap 35] geeft ons textiel-technische ondersteuning, welke artikelen wél of níet in te kopen.
(iii) (..)
2) ondertussen zullen een geselecteerd aantal winkel-locaties het in bezit van ING zijnde "akte indeplaatsstelling" voorgelegd krijgen. Dit betreft overigens geen standaardmodel indeplaatstelling (in de standaard neemt de indeplaats-treder ook de achterstanden over). Met deze manoeuvre wordt een af te dwingen indeplaatstelling door een curator aan een ander dan [vennootschap 35] bemoeilijkt.
3) (...)
10) Op 8 november 2004 sluiten [vennootschap 30], vertegenwoordigd door [persoon 6], en makelaarskantoor [VENNOOTSCHAP 32] een overeenkomst waarbij [VENNOOTSCHAP 32] met ingang van 1 november 2004 de huur overneemt van de winkelpanden die [vennootschap 30] in gebruik heeft. [vennootschap 30] wordt haar onderhuurder. De verhuurders van de winkelpanden worden uitgenodigd aan deze indeplaatsstelling mee te werken. Overeengekomen wordt voorts dat na ondertekening door de verhuurder van de akte van indeplaatsstelling [vennootschap 30] aan [VENNOOTSCHAP 32] voor het gebruik van de winkelruimte een vergoeding van 80% van de laatst betaalde huur zal betalen.
Uiteindelijk is in de periode van 27 oktober tot en met 15 december 2004 voor 32 van de 55 winkellocaties een akte indeplaatstelling ondertekend.
In een notitie aan [persoon 22] van ING schrijft [persoon 5] dat 'van de 55 locaties er circa 44 bestempeld zijn als interessant (voor en door [vennootschap 35]) en 11 niet.'
11) Op 10 december 2004 stuurt [persoon 5] een mail naar [persoon 22] van ING met daarin onder meer de volgende mededeling:
(..)
Voorstel dag voor D-Day = 23 december
(..)
[vennootschap 30] doet nog betalingen (met een klein overstandje) op de 20/12 Ing zegt op op de 21/12 en doet eventueel bodemverhuur op de 21/12 's avonds
[vennootschap 30] levert aanvraag in in Leeuwarden op de 22/12
Op een print van deze e-mail uit het kredietdossier van ING heeft [persoon 22] met de hand geschreven:
Ik vind mij hierin; nog even bespreken....hele planning wordt verlegd van 23/12 naar 20/1. Doel wordt: overname banksaldo & subrogeren in de rechten van ING.
12) Op 18 januari 2005 bericht ING aan [vennootschap 30] dat ING heeft moeten vaststellen dat de positie van [vennootschap 30] dermate is verslechterd dat reorganisatie en mogelijke redding van het bedrijf slechts mogelijk is met een zeer forse uitbreiding van het kredietbelang van de bank. ING is daartoe niet bereid en zegt daarom het krediet met onmiddellijke ingang op. Daarna eist de bank haar vordering op [vennootschap 30] op.
Diezelfde dag geven de aandeelhouders [vennootschap 39] en [vennootschap 13] opdracht aan [persoon 6] om het faillissement van [vennootschap 30] aan te vragen.
13) Op 20 januari 2005 verklaart de rechtbank Leeuwarden [vennootschap 30] failliet. Diezelfde dag treedt [persoon 5] in onderhandeling met de curatoren in het faillissement van [vennootschap 30] over een mogelijke doorstart met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid en [vennootschap 30]-winkels. De volgende dag, 21 januari 2005, doet [persoon 5] namens [vennootschap 31] BV (hierna: [vennootschap 31]) een schriftelijk bod op de activa van [vennootschap 30]. Daarnaast deelt [persoon 5] mee:
'Bij deze bieding zijn wij uitgegaan van erkenning door u als curator van de gevestigde pandrechten van de ING bank op bepaalde activa (..). Dit mede in het licht van het feit dat het investeerdersconsortium een bankgarantie aan ING bank heeft afgegeven van EUR 350.000.'
[vennootschap 31] is een lege BV die toebehoort aan [vennootschap 25E] BV (hierna: [VENNOOTSCHAP 25B]) en [persoon 5] heeft van [verdachte] toestemming deze vennootschap voor de voorgenomen transactie te gebruiken.
14) Op 27 januari 2005 komt [vennootschap 31] met de curatoren in het faillissement van [vennootschap 30] overeen dat [vennootschap 31] de activa koopt, verdeeld in de volgende kavels:
a. Goodwill 50.000 euro
b. Handelsnaam [vennootschap 30] 50.000 euro
c. vorderingen op [VENNOOTSCHAP 32] inzake de locatiewaardes van 37 winkelfilialen 313.000 euro
d. inventaris hoofdkantoor 65.000 euro
e. inventaris winkelfilialen 290.000 euro
f. inventaris winkelfilialen 70.000 euro
g. rollend materiaal 16.000 euro
h. voorraden 862.500 euro
Voorts neemt [vennootschap 31] de gehele schuld van [vennootschap 30] aan ING (ten tijde van datum faillissement: 1.970.728,36 euro) over. Het pandrecht van ING op de kavels b, c, g en h wordt erkend. De koopprijs voor die kavels (1.241.500 euro) moet worden voldaan op de ING bankrekening van [vennootschap 30]. De koopprijs voor de kavels a, d, e en f (475.000 euro) moet worden voldaan op de faillissementsrekening van [vennootschap 30].
Achter de koop zit [vennootschap 35]. Zij financiert de door [vennootschap 31] te betalen prijs voor de kavels a, d, e en f door op 26 januari 2005 - een dag voor het ondertekenen van de koopovereenkomst - 550.000 Euro via [vennootschap 34] BV (een BV van [vennootschap 33], de directeur van [vennootschap 35]) over te maken aan [vennootschap 19] BV (een vennootschap van [persoon 5]); [vennootschap 19] maakt dit bedrag op 26 januari 2005 over aan [vennootschap 31]. Op 4 februari 2005 boekt [vennootschap 34] BV in totaal 1.771.413 euro over naar de ING rekening van [vennootschap 30]. Dit bedrag is bestemd voor de betaling van de koopprijs van de aan ING verpande kavels en voor de aflossing van de lening van [vennootschap 30] aan de bank.
Diezelfde dag neemt [vennootschap 34] BV 95% van de aandelen [vennootschap 31] over van [VENNOOTSCHAP 25B] tegen een koopsom van 4.500 euro.
15) In maart 2005 betaalt [vennootschap 31] de door [vennootschap 34] BV voor de activatransactie voorgeschoten bedragen (550.000 euro en 1.780.000 euro) terug aan [vennootschap 34] BV. Op 3 juni 2005 neemt Holding [vennootschap 33] (100% aandeelhouder van [vennootschap 34] BV) de resterende 5% aandelen in [vennootschap 31] over van [VENNOOTSCHAP 25B]. Voor die 5% betaalt [vennootschap 33] een koopsom van 475.000 euro.
Vervolgens worden op 10 augustus 2005 de aandelen van [VENNOOTSCHAP 32] verkocht aan een tot het [vennootschap 33] concern ([vennootschap 35]) behorende vennootschap. De koopprijs bedraagt 121.500 euro.
Met die laatste transactie zijn alle activa van [vennootschap 30] - inclusief de huurcontracten voor 37 winkelfilialen - in handen gekomen van [vennootschap 35].
7.3. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen?
De officier van justitie neemt het standpunt in dat sprake is van faillissementsfraude, omdat uit aangetroffen documenten blijkt dat welbewust is aangestuurd op een gecontroleerd faillissement waarbij het doel was dat [vennootschap 35] via een activa-aankoop uit het faillissement de onderneming zou overnemen.
De verdachte [persoon 5] betwist dit. Hij betoogt dat tot kort voor het faillissement nog verschillende scenario's mogelijk waren. Het omslagpunt vond evenwel plaats in december 2004 toen een grote crediteur van [vennootschap 30], [vennootschap 44], failliet ging en de curator in het faillissement van [vennootschap 44] de gehele vordering op [vennootschap 30] van 3,6 miljoen euro opeiste. Eerst toen werd duidelijk dat een sanering geen kans van slagen meer had en een faillissement onontkoombaar was.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Uit de gehele gang van zaken rondom [vennootschap 30] voor en na het faillissement blijkt dat men uitsluitend een overname door [vennootschap 35] voor ogen heeft gehad. [vennootschap 35] was bereid [vennootschap 30] aan te kopen, doch niet tegen elke prijs. Dat blijkt uit de bovengrens van 2,5 miljoen euro die in de optieovereenkomst was opgenomen, die het [vennootschap 35] mogelijk maakte om bij een gebleken liquiditeitsbehoefte van meer dan 2,5 miljoen euro af te zien van het uitoefenen van de optie. Die grens van 2,5 miljoen euro was weliswaar niet absoluut - [vennootschap 33] heeft verklaard dat een investering van 3 miljoen ook aanvaardbaar was - maar vormt wel een belangrijke indicatie voor de maximale investering die [vennootschap 35] bereid was te doen. De door [accountant] genoemde minimale financiële injectie van 5 miljoen euro was immers voor haar aanleiding om de aandelen weer onmiddellijk van de hand te doen.
De overname heeft vervolgens langs andere weg plaatsgevonden. Tegen een totale investering van rond 3 miljoen euro, daaronder begrepen het bedrag dat [vennootschap 35] betaalde voor de overname van [VENNOOTSCHAP 32] en [vennootschap 31], heeft [vennootschap 35] na het faillissement van [vennootschap 30] de door haar gewenste activa van [vennootschap 30] in handen gekregen.
Voorts kan met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid worden aangenomen dat de koopsom voor de activa uiteindelijk beperkt is gebleven doordat [vennootschap 30] failliet is gegaan en [vennootschap 35] [vennootschap 31] in de onderhandelingen met de curatoren als de koper van de activa heeft gebruikt. Had [vennootschap 35] zelf aan de onderhandelingstafel met de curatoren gezeten, dan zouden de curatoren hoogst waarschijnlijk een hogere prijs hebben bedongen.
De vraag is nu of deze uitkomst het gevolg is van buiten partijen gelegen omstandigheden, danwel of deze uitkomst het resultaat is van een vooropgezet plan om de activa op het daarvoor gewenste tijdstip vanuit faillissement op te kopen en zo het bedrijf stap voor stap in handen van [vennootschap 35] te brengen.
In dat verband kan het volgende worden vastgesteld.
Uit de stukken van het dossier, en dan in het bijzonder de interne verslaglegging van ING, blijkt dat al langer rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat [vennootschap 30] in staat van faillissement zou komen te verkeren. De cijfers waren slecht en al in een intern gesprekverslag van 21 september 2004 tussen ING en de voormalig directeur van [vennootschap 30] wordt gesproken over een 'gecontroleerd faillissement'. Vervolgens verkrijgt [vennootschap 35] op 22 september 2004 de optie. Begin oktober 2004 schakelt de bank [verdachte] in. Onder de stukken is een interne memo van ING van 7 oktober 2004 aangetroffen waarin staat:
'Inmiddels is insolventiespecialist (rechtbank: [verdachte]) ingeschakeld. Afspraak bij [vennootschap 35] op 081004 10.00 uur. Strategie: [vennootschap 35] koopt voor EUR 1 [vennootschap 30]. Huidige bestuur wordt vervangen. Faillissement wordt aangevraagd. Bieding o.b.v. waardering acitiva, ING continueert kredietfaciliteit nieuwe rechtspersoon.'
Overeenkomstig de notitie spreekt [verdachte] dag daarna met vertegenwoordigers van [vennootschap 35]. Naar aanleiding van die bespreking is een 'voorstel stappenplan overname [vennootschap 30A] BV' gemaakt. In dat stappenplan wordt onder meer een korte analyse gemaakt van de voordelen en nadelen van een doorstart na faillissement.
Nog diezelfde dag oefent [vennootschap 35] de optie uit. Dat wekt verbazing, omdat de uitkomsten van het onderzoek van [accountant] toen nog niet bekend waren, hoewel de uitkomsten daarvan normaal gesproken toch van doorslaggevend betekening zouden hebben moeten zijn voor de beslissing om de optie uit te oefenen, temeer nu een plicht tot uitoefening van de optie afhankelijk was gesteld van de uitkomst van dat onderzoek.
De enige verklaring die zich hiervoor laat geven, en die de rechtbank ook als de juiste aanneemt, is dat op het tijdstip van het uitoefenen van de optie was besloten dat [vennootschap 35] hoe dan ook de onderneming zou overnemen, ook indien een financiële injectie van meer dan 2,5 miljoen euro nodig zou blijken te zijn, zij het dat in dat geval de weg van het faillissement zou worden gevolgd.
Het kan niet anders zijn dan dat met het verschijnen van het rapport van [accountant] en de overdracht van de aandelen aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] definitief voor die laatste weg werd gekozen. Met de uitkomsten van het onderzoek van [accountant] verviel immers de eerste optie - [vennootschap 35] saneert buiten faillissement - en er valt anderszins geen goede reden te bedenken waarom [vennootschap 35] de aandelen, die op dat moment gezien het rapport van [accountant] feitelijk geen waarde vertegenwoordigen, van de hand doet aan de lege vennootschappen [vennootschap 13] en [vennootschap 39] die geen enkel eigen belang hebben bij het verkrijgen van een bijna failliete onderneming.
Uit de handelingen die na de aandelenoverdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] hebben plaatsgevonden, kan worden afgeleid dat deze aandelenoverdracht uitsluitend tot doel had naar buiten toe te verhullen dat [vennootschap 35] nog altijd de onderneming wilde overnemen. Gebleken is namelijk dat [vennootschap 35] betrokken bleef bij beslissingen waar zij alleen als toekomstig eigenaar belang bij kan hebben gehad, namelijk bij beslissingen van [vennootschap 30] tot aankoop van de kledingcollectie en bij de beslissingen welke locaties [vennootschap 30] voor haar winkels zou blijven gebruiken. Daarnaast verstrekte [vennootschap 35] de door ING voor voortzetting van het bankkrediet verlangde bankgarantie van 350.000 euro. En ten slotte liet [vennootschap 35] [vennootschap 31] de activa overeenkomst met de curatoren sluiten, terwijl zij in feite de koper was. Door de overdracht van de aandelen aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] en later de aankoop door [vennootschap 31] moest kennelijk voor de curatoren in het faillissement van [vennootschap 30] verborgen worden gehouden dat het hier om een geregisseerd faillissement ging, dat [vennootschap 35] al voor het faillissement de touwtjes in handen had en dat [vennootschap 35] na het faillissement de onderneming wenste voort te zetten.
[persoon 5] heeft tegengesproken dat in oktober 2004, na het verschijnen van het rapport [accountant], al vaststond dat het faillissement zou volgen, omdat nog steeds de reële mogelijkheid openstond dat [vennootschap 30] met behulp van een crediteurenakkoord zou worden gesaneerd en op die manier een going-concern overname kon worden gerealiseerd.
Dat standpunt wijst de rechtbank van de hand, omdat kan worden vastgesteld dat alle handelingen die vanaf 8 oktober 2004 zijn verricht, te weten de overdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39], de indeplaatststelling bij de gehuurde winkellocaties, de aanvraag van het faillissement, de aankoop van de activa door [vennootschap 31], de inlossing van de schuld van ING en de latere overdracht van de aandelen [vennootschap 31] en [VENNOOTSCHAP 32] aan [vennootschap 35], in onderling verband hebben bewerkstelligd dat het van aanvang af beoogde doel werd bereikt. Immers heeft [vennootschap 35] de door haar gewenste onderdelen van [vennootschap 30] in schuldenvrije toestand verkregen voor het eerdergenoemde bedrag van circa 3 miljoen euro.
Bovendien spreken de hiervoor onder 9) weergegeven 'globale marsroute [vennootschap 30]' en de mailwisseling tussen [persoon 5] en [persoon 22] tegen dat een faillissement nog kon worden voorkomen. De daarin genoemde 'liquiditeitspositie op het moment surpreme' en 'datum van d-day' bevestigen dat men bezig was toe te werken naar een faillissement.
De rechtbank concludeert derhalve dat vanaf de overdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] duidelijk was dat de weg van het gecontroleerde faillissement was ingeslagen en dus op dit tijdstip dan ook vaststond dat het faillissement van [vennootschap 30] onontkoombaar was.
7.4. Zijn er paulianeuze handelingen verricht?
De officier van justitie stelt zich, op gronden als verwoord in zijn schriftelijke requisitoir, op het standpunt dat er diverse paulianeuze handelingen zijn verricht die tot benadeling van de boedel hebben geleid.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Zoals hiervoor is vastgesteld zijn vanaf de aandelenoverdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] diverse handelingen verricht die in onderling verband hebben bewerkstelligd dat [vennootschap 35] de voor haar relevante activa uit de boedel tegen de gewenste prijs in handen heeft gekregen. Daarbij is van cruciaal belang geweest dat de betrokkenheid van [vennootschap 35] voor de curatoren verborgen bleef. Als de curatoren immers zouden hebben geweten dat [vennootschap 35] zich al volledig had gecommitteerd tot de overname van de onderneming, dan zouden zij zich in de onderhandelingen over de verkoop van de activa vanzelfsprekend een veel sterkere positie hebben gehad die hen in staat zou hebben gesteld een hogere prijs te bedingen dan zij hebben bedongen.
Het is dus de misleiding van de curatoren die tot benadeling van de schuldeisers in het faillissement van [vennootschap 30] heeft geleid. Die misleiding bestond uit meerdere facetten. Ten eerste heeft de aandelenoverdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] er voor gezorgd dat [vennootschap 35] op papier uit beeld verdween. Ten tweede was naar buiten toe niet kenbaar dat [vennootschap 35] achter de schermen bij diverse strategische beslissingen van [vennootschap 30] betrokken bleef. Ten derde is tegenover de curatoren verzwegen dat het bod van [vennootschap 31] in feite afkomstig was van [vennootschap 35]. [vennootschap 31] is welbewust als onafhankelijke derde gepresenteerd, waarbij zelfs de bron waaruit zij de financiering verkreeg om de boedel en de bank te betalen werd verhuld. In dit licht is van weinig belang of [persoon 5] tegenover de curatoren heeft gelogen, hetgeen hij betwist, toen hem op enig moment in de onderhandelingen met de curatoren werd gevraagd of [vennootschap 35] nog enige betrokkenheid had met [vennootschap 30]. Vaststaat immers dat welbewust mede door [persoon 5] een situatie is gecreëerd die voor de curatoren moest verhullen dat achter het bod van [vennootschap 31] [vennootschap 35] zat. Uit de aangifte van de curatoren blijkt dat [persoon 5] en [vennootschap 35] hierin zijn geslaagd.
Als gezegd heeft dit een en ander ertoe geleid dat de schuldeisers in het faillissement van [vennootschap 30] zijn benadeeld. Immers, uit het feit dat [vennootschap 35] bereid is gebleken de gehele schuld van [vennootschap 30] aan ING af te lossen, voor [vennootschap 31] in totaal bijna een half miljoen euro te betalen en [VENNOOTSCHAP 32] een vergoeding te betalen voor haar op het in het 'indeplaatsstellingscontract' geleden verlies, laat zien welke prijs [vennootschap 35] uiteindelijk voor de overname heeft willen betalen, terwijl vaststaat dat slechts een deel van die prijs aan de boedel is betaald.
Of met deze vaststellingen ook een bewezenverklaring kan volgen van de in de tenlastelegging geformuleerde verwijten, komt hierna aan de orde.
Voor de verdachten [verdachte] en [persoon 5] geldt dat zij binnen de vennootschap twee petten op gehad hebben. Enerzijds hebben zij de partij geadviseerd die van plan was de activa over te nemen, anderzijds hebben zij hiertoe een constructie opgetuigd waarbij zij zelf een financieel belang nastreefden.
Met betrekking tot [verdachte] kan op basis van de bewijsmiddelen het volgende worden vastgesteld.
[verdachte] is ingeschakeld door ING om ondersteuning te verlenen bij het dossier [vennootschap 30] en de mogelijke overname door [vennootschap 35] te begeleiden. In dat kader heeft hij op 8 oktober 2004 een gesprek gehad bij [vennootschap 35]. Toen moet het scenario waarbij [vennootschap 30] zou failleren ter tafel zijn gekomen. Immers werd op 7 oktober 2004, nadat [verdachte] was benaderd, bij ING intern het bericht verspreid dat [vennootschap 35] de aandelen koopt en [vennootschap 30] failleert, en in het op 8 oktober 2004 opgemaakte 'voorstel stappenplan overname [vennootschap 30A] BV' staan duidelijk de voor- en nadelen van een doorstart in faillissement genoemd. [verdachte] heeft verklaard dat hij dit stappenplan niet kent en dat dit hem pas bij lezing van het procesdossier onder ogen is gekomen. Dat acht de rechtbank echter niet aannemelijk, omdat dit stuk naar aanleiding van de bewuste bespreking moet zijn opgemaakt en gelet op de financiële toestand waarin [vennootschap 30] zich ten tijde van deze bespreking bevond, ook ongeloofwaardig is dat de mogelijkheid van een faillissement toen onbesproken is gebleven. Bovendien geldt dat [VENNOOTSCHAP 25B] vanaf haar aanstelling de koers heeft bepaald die [vennootschap 30] moest varen; die koers werd kort na de bespreking in Almelo op 8 oktober 2004 al gezet richting een faillissement. Het kan daarom niet anders dan dat een en ander bij de bespreking in Almelo als een mogelijke optie is gepresenteerd.
Vervolgens geldt dat [verdachte] na het verschijnen van het rapport van [accountant] via de door hem gecontroleerde vennootschappen [vennootschap 13] en [vennootschap 39] de aandelen in [vennootschap 30] heeft overgenomen van [vennootschap 35]. [verdachte] spreekt dit tegen, maar ook [persoon 5] heeft bijvoorbeeld verklaard dat de aandelen zijn gegaan naar twee vennootschappen van [verdachte]. Daaruit moet [verdachte] hebben begrepen dat zich kennelijk een omstandigheid had voorgedaan die voor [vennootschap 35] aanleiding was om de aandelen van de hand te doen, en dat daarmee de doorstart buiten faillissement met [vennootschap 35] als aandeelhouder van [vennootschap 30] van de baan was. Aannemelijk is dan ook dat [verdachte] vanaf dat moment heeft geweten welke koers werd gevaren en dat het faillissement van [vennootschap 30] aanstaande was.
Wat echter niet kan worden vastgesteld, is of [verdachte] heeft geweten welke stappen vervolgens zijn gezet om het van toen af beoogde doel, de overdracht van de activa aan [vennootschap 35], te bereiken. Vaststaat immers dat [verdachte] het dossier [vennootschap 30] na de aandelenoverdracht heeft overgedragen aan zijn compagnon [persoon 5]. Alle uitvoeringshandelingen van na die datum, onder meer ten aanzien van de kredietverlenging door ING met vestiging van extra zekerheden, de contacten met ING en de constructie met de indeplaatsstelling van [VENNOOTSCHAP 32] voor de huurrechten van de winkels, zijn door [persoon 5] verricht. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] hierbij betrokken is geweest en evenmin dat hij daaromtrent door [persoon 5] werd geïnformeerd.
[verdachte] komt pas weer in beeld op het moment dat [vennootschap 31] kort voor het faillissement haar intrede doet. [persoon 5] en [verdachte] hebben daarover ter zitting verklaard dat [persoon 5] aan [verdachte] op 19 of 20 januari 2005 heeft gevraagd of hij [vennootschap 31] mocht gebruiken voor een bod op de activa van [vennootschap 30]. [verdachte] heeft daar toen toestemming voor gegeven.
Hoewel dit vraagtekens oproept in het licht van de ook bij [verdachte] aanwezige wetenschap dat het uiteindelijke doel was dat [vennootschap 35] de activa in handen zou krijgen, kan hieruit niet het bewijs worden geput dat ook [verdachte] wist waarvoor [vennootschap 31] zou worden gebruikt, namelijk om curatoren te misleiden. Enige verdere betrokkenheid van [verdachte] is niet gebleken.
Er is geen bewijs dat [verdachte] ook na de inschakeling van [persoon 5] bemoeienis met het hele traject heeft gehad. Verder is er geen bewijsmateriaal voorhanden waaruit concreet en overtuigend blijkt dat alle handelingen in dit traject al voor de entree van [persoon 5] door [verdachte] zijn uitgedacht. Daarom kan niet worden bewezen verklaard dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen, die volgens de steller van de tenlastelegging tot benadeling van de boedel hebben geleid, in nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] zijn verricht, noch kan worden bewezen verklaard dat [verdachte] als feitelijk leidinggever die gedragingen door de rechtspersoon [vennootschap 30] heeft laten verrichten.
De officier van justitie betoogt, zo begrijpt de rechtbank, dat [verdachte] niettemin feitelijk leiding geven kan worden verweten, omdat [persoon 5] de genoemde handelingen heeft verricht namens [VENNOOTSCHAP 25B]. Uit de stukken blijkt dat [verdachte] binnen die vennootschap de scepter zwaait en hij is daarom op grond van de Slavenburg criteria (HR 16 december 1986, LJN: AC9607) verantwoordelijk voor wat [persoon 5] in de [vennootschap 30] zaak heeft gedaan.
Nog daargelaten of de steller van de tenlastelegging de door de officier van justitie bedoelde 'dubbele leidinggevende' constructie voor ogen heeft gehad, treft dit betoog geen doel, omdat niet is gebleken dat [persoon 5] in zijn dienstverlening aan [vennootschap 30] gehouden was instructies van [verdachte] op te volgen.
Een contra-indicatie voor de relevante betrokkenheid van [verdachte] in dit verband is voorts dat [verdachte] aan de dienstverlening aan [vennootschap 30]/[vennootschap 35] relatief weinig lijkt te hebben verdiend. Zoals hierna zal blijken is het leeuwendeel van de verdiensten gegaan naar [persoon 5].
[verdachte] dient dan ook te worden vrijgesproken.
[persoon 5] betoogt dat hij op een rijdende trein is gestapt. Hij heeft niet meer gedaan dan uitvoering gegeven aan de plannen die reeds voor zijn komst waren uitgedacht.
Dat verweer slaagt niet. Zelfs al zou [persoon 5] slechts de uitvoerder van reeds bedachte plannen zijn geweest, dan nog disculpeert dit hem niet. Uit de door hemzelf opgestelde globale marsroute [vennootschap 30] en de e-mailcontacten met de bank blijkt immers dat [persoon 5] zich ervan bewust was dat werd toegewerkt naar een faillissement en dat zijn uitvoeringshandelingen er voornamelijk, zo niet uitsluitend, op waren gericht om [vennootschap 35] de door haar gewilde verkooppunten tegen gunstige condities te laten verkrijgen. [persoon 5] heeft hierbij tevens zijn eigen belangen gediend door na het faillissement de vennootschap [vennootschap 31] in te zetten om de gewilde activa in handen te krijgen en met winst door te verkopen aan [vennootschap 35]. [persoon 5] heeft de curatoren misleid. Daardoor heeft de boedel nadeel geleden.
Dat is echter niet als zodanig ten laste gelegd. In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat in het zicht van het faillissement (i) de handelsnaam en huurwaardelocaties zijn verpand aan ING, dat (ii) met behulp van een indeplaatsstelling de huurrechten van 32 winkels zijn ondergebracht bij [VENNOOTSCHAP 32] waarvoor door het [vennootschap 33] concern ([vennootschap 35]) feitelijk meer is betaald dan aan de boedel ten goede is gekomen, dat (iii) [vennootschap 31] vanuit het faillissement aan ING verpande activa heeft gekocht met geld van [vennootschap 34] BV en tevens de resterende schuld aan de bank heeft afgelost, en dat (iv) na het faillissement aandelen van [vennootschap 31] zijn verkocht aan het [vennootschap 33] concern. Door deze handelingen zou de boedel volgens de steller van de tenlastelegging telkens geld zijn misgelopen.
Daarmee wordt evenwel miskend dat deze handelingen en transacties op zichzelf niet tot boedelnadeel hebben geleid of hadden hoeven leiden, maar dat zij hun nadelige karakter ontlenen aan de verhulling van de betrokkenheid van [vennootschap 35] bij het voor de activa van [vennootschap 31] gedane bod, hoewel [vennootschap 35] reeds voordien achter de schermen aan de touwtjes trok. Als dit niet door [persoon 5] voor curatoren verborgen zou zijn gehouden, dan hadden zij in de onderhandelingen met [vennootschap 31] de onder (i), (ii), (iii) en (iv) genoemde activa op juiste waarde kunnen schatten en waren de extra investeringen die [vennootschap 35] nu buiten de boedel om heeft betaald om deze onderdelen te verkrijgen, waarschijnlijk in meer of mindere mate aan de boedel ten goede gekomen.
Dat ook het openbaar ministerie daarin het bedrieglijke karakter van de handelingen ziet, blijkt uit het schriftelijk advies dat de officier van justitie inzake de artikel 12 Wetboek van Strafvordering procedure tegen ING heeft opgesteld.
De tenlastelegging is dan ook onvoldoende toegesneden op de door de rechtbank vastgestelde feiten. Zelfs bij een zeer ruimhartige lezing van de tenlastelegging kan de misleiding niet geacht worden te zijn inbegrepen in de ten laste gelegde feiten.
Overigens moet in het verband van de onder (i) genoemde handeling nog worden opgemerkt dat de verpanding van de handelsnaam [vennootschap 30] en de huurwaardelocaties niet als paulianeus is te bestempelen, omdat de bank op grond van haar algemene voorwaarden vrijstond om bij de verlenging van het krediet aanvullende zekerheden te vragen. De curatoren hebben deze verpanding ook erkend en zijn akkoord gegaan met een rechtstreekse betaling van de koopsom voor deze activa op de rekening van de pandhouder.
Een en ander leidt tot de conclusie dat [persoon 5] dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat [persoon 6] met ingang van 9 oktober 2004 is aangesteld als interim directeur van [vennootschap 30]. Hij had daarmee formeel zeggenschap binnen de gefailleerde onderneming. Hij heeft als directeur zijn fiat gegeven aan de verpanding van de handelsnaam en de huurwaardelocaties aan ING en hij heeft meegewerkt aan het optuigen van de constructie met de indeplaatsstelling van [VENNOOTSCHAP 32]. Verder heeft hij samen met [persoon 5] het faillissement van [vennootschap 30] aangevraagd.
[persoon 6] is samen met [verdachte] bij de bespreking van 8 oktober 2004 bij [vennootschap 35] geweest. Naar eigen zeggen wist hij dat [vennootschap 30] in de rode cijfers zat, en gelet op zijn aanwezigheid bij deze bespreking moet hij zich ook hebben gerealiseerd dat een faillissement in de lijn der verwachting lag. Uit zijn eigen verklaring blijkt eveneens dat [persoon 6] wist dat ook na de aandelenoverdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39] [vennootschap 35] betrokken bleef bij [vennootschap 30]. Hij wist eveneens dat na het uitspreken van het faillissement nog altijd werd beoogd [vennootschap 30] door [vennootschap 35] over te laten nemen.
Uit deze omstandigheden volgt dat [persoon 6] moet hebben geweten dat het gehele traject vanaf zijn komst beoogde [vennootschap 30] in opgeschoonde toestand in handen van [vennootschap 35] te brengen. Voorts moet hij hebben beseft dat een route met een gecontroleerd faillissement een van de mogelijkheden was om tot dat resultaat te komen. Deze route is ook ingeslagen, en [persoon 6] heeft er met zijn handelen aan bijgedragen dat het uiteindelijke doel is bereikt.
De rechtbank heeft uit de bewijsmiddelen echter niet de overtuiging gekregen dat [persoon 6] heeft geweten wat het strategische doel was van de constructie met de indeplaatstelling en de overdracht aan [vennootschap 13] en [vennootschap 39], en wat de mogelijke gevolgen daarvan zouden kunnen zijn voor de positie van de overige schuldeisers in het faillissement. Naar eigen zeggen moest [persoon 6] alleen de operationele kant van [vennootschap 30] voor zijn rekening nemen en viel de financiële kant volledig onder het beheer van [persoon 5], en later ook [persoon 23]. Deze taakverdeling wordt door de feitelijke gang van zaken bevestigd, want uit stukken blijkt dat alle strategische beslissingen op financieel gebied met [persoon 5] en/of [persoon 23] werden afgehandeld. Dat [persoon 6] hierin geen rol van wezenlijk belang heeft gespeeld, wordt eens temeer bevestigd door de gang van zaken nadat het faillissement is ingetreden. De laatste betrokkenheid van [persoon 6] bij [vennootschap 30] bestaat uit zijn aanwezigheid bij het gesprek dat hij op 20 januari 2005 samen met [persoon 5] en adviseur [persoon 23] heeft gevoerd met de curatoren in het faillissement van [vennootschap 30]. In dat gesprek neemt [persoon 5] het voortouw en legt [persoon 5] een plan op tafel dat moet voorzien in een doorstart. [persoon 6] wist dat dit doorstartplan erin voorzag dat [vennootschap 35] de boedel zou overnemen. Bewijs ontbreekt echter dat [persoon 6] bij de misleiding van de curatoren enige rol heeft gespeeld. Daarop wijst ook de omstandigheid dat niet gebleken is dat [persoon 6] voor zijn betrokkenheid bij [vennootschap 30] meer heeft ontvangen dan het salaris voor zijn werkzaamheden als interim-directeur.
De conclusie is dan ook dat het bewijs ontbreekt dat [persoon 6] met zijn handelen in enig opzicht het opzet heeft gehad op het benadelen van de schuldeisers in het faillissement. Dat opzet is vereist voor een veroordeling van de ten laste gelegde feiten, zodat reeds hierom [persoon 6] moet worden vrijgesproken.
In het navolgende komt de rechtbank tot de vaststelling dat in de zaak [vennootschap 1] op 22 december 2004 is besloten dat [vennootschap 1] binnen enkele maanden zou failleren, nadat de bij Atradius verzekerde handelscrediteuren en een deel van de vordering op [vennootschap 1] van haar toenmalig aandeelhouder [vennootschap 3] zouden zijn voldaan. Daarnaast hebben nog andere onregelmatigheden plaatsgevonden die eveneens tot benadeling van de schuldeisers in het faillissement van [vennootschap 1] hebben geleid.
Uit het dossier blijken namelijk de volgende feitenclix
1) In december 2004 wordt [verdachte] gebeld door [persoon 24], oud hoofd bijzonder kredietbeheer van het toenmalige [VENNOOTSCHAP 45] (thans: Atradius Credit Insurances NV en hierna: Atradius). [persoon 24] werkt op dat moment voor het managementteam van het [VENNOOTSCHAP 46] concern. [persoon 24] vraagt [verdachte] of hij wil gaan kijken bij het in Amsterdam gevestigde scheepswerfbedrijf [vennootschap 1] (hierna: [vennootschap 1]).clx [vennootschap 1] is een volle dochter van de tot het [VENNOOTSCHAP 46] concern behorende vennootschap [vennootschap 3] (hierna: [vennootschap 3]).clxi [vennootschap 1] heeft op dat moment te kampen met teleurstellende resultaten. Dat houdt verband met problemen binnen het concern, met haar bemoeienis met het asbestschip [schip 1] en de in het algemeen slechte positie van de scheepsreparatie-branche.clxii
[verdachte] brengt rond 16 december 2004 een eerste bezoek aan [vennootschap 1].clxiii
2) [vennootschap 3] heeft een vordering op [vennootschap 1] van ruim 1 miljoen euro.
3) Atradius, op dat moment kredietverzekeraar van de handelscrediteuren van [vennootschap 1], brengt het dossier [vennootschap 1] op 22 december 2004 onder bij haar afdeling Bijzonder Beheer.clxiv Op 22 december 2004 spreken [persoon 25] (hierna: [persoon 25]) en [persoon 18] (hierna: [persoon 18]) van Atradius op het kantoor van [vennootschap 3] met [persoon 26] (op dat moment de bestuurder van [vennootschap 1]), [persoon 27] (controller [vennootschap 1]) en [verdachte]. Van dit gesprek maken [persoon 18] en [persoon 25] een bezoeknotitie. Daarin staat onder meer het volgende:
'[verdachte] heeft twee rapporten gemaakt; [vennootschap 10] BV en (..) [vennootschap 1].
(..)
[vennootschap 1]:
Vermogenspositie EUR 3.1 mio negatief, resultaat 2004 1.8 mio verlies (verwerkt in vermogenspositie). Eén rendabel project waar een winst van 500 a 800k in geprognosticeerd wordt, sloop van een schip. Project zal per eind april 2005 afgerond zijn. BPF en UWV zijn achterstallig.
> Garantie provincie Noord Holland: 500K
> Kredietverzekering 73K
> [vennootschap 1] zal mogelijk per maart 2005 failliet gaan
Atradius heeft geen zekerheden voor [vennootschap 1]
Opties:
> Boot afbouwen
> Contuïniteit trachten te behouden tot eind april
Mogelijkheden Atradius schadevrije aftocht
[vennootschap 1]
I. Plan a. (..) Geen optie en derhalve afgewezen.
II. Plan b. [verdachte]: [verdachte] neemt middels personal holding [VENNOOTSCHAP 47] (de rechtbank begrijpt: [vennootschap 2]) [vennootschap 1] over van [vennootschap 3]. Atradius zal alleen limieten verstrekken op [vennootschap 1] II als er een garantie komt van [verdachte]. [verdachte] verkrijgt 1e verbands zekerheden op [vennootschap 1]. [vennootschap 1] gaat failliet, vanwege betalingsonmacht. [verdachte] wint zekerheden uit, waarvan voornamelijk debiteuren interessant is en betaalt Atradius. Verdere uitwerking noodzakelijk maar dit is de basis.
III. (..)
IV. (..)
Gezien opties lijkt het goed om met optie II of III door te gaan en uit te zoeken of dit überhaupt juridisch mogelijk is.clxv
Bij dit gespreksverslag is een memo gevoegd, dat [verdachte] voor aandeelhouder [vennootschap 3] heeft opgesteld. Daarin staat naast de al hiervoor genoemde gegevens:
Betreft: [vennootschap 1]
Status
(..)
Omzet op jaarbasis 15 mio; gezien de hoge loonkosten in Nederland is deze onderneming in de huidige constellatie (te veel, te oud en te duur personeel) o.i. nimmer winstgevend te krijgen.
(..)
Financiële positie:
Handelsdebiteuren circa 1,3 mio verwacht wordt gezien de jaarlijkse omzet van 15 mio dat er vooralsnog maandelijks 1,3 mio aan debiteuren ontvangsten zal zijn: dit geldt ook voor de situatie na een mogelijke deconfiture omdat er wordt gefactureerd nadat de prestatie geheel is geleverd en er van garantie verplichtingen geen sprake is.
(..)
Advies:
Tracht continuïteit te behouden tot eind april
Verkoper bedingt het navolgende: zij scheldt circa 1 mio kwijt en bedingt dat haar pro resto vordering wordt voldaan door de koper.
(...)
De Atradius gedekte leveranciers worden volledig voldaan; daarna worden uiteraard de limieten ingetrokken.
(..)
Het voordeel voor Atradius is duidelijk thans loopt zij ene reëel risico voor euro 1.232 door deze strategische beweging vergroot zij haar risico naar 2.0/mio maar ontvangt zij direct 500 aan bankgarantie dekking retour verder ontvangt zij indirect een pandrecht op alle assets waarvan wij inschatten dat in geval van een deconfiture dit obligo geheel uit deze assets voldaan zal worden.
(..)
Conclusie:
Uitvoering van deze strategie bevordert de continuïteit van de onderneming verlaagt het risico voor de betrokkenen optimaal.clxvi
4) Nog op de dag van het gesprek (22 december 2004) schrijft [verdachte] namens zijn vennootschap [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2]) aan de directie van [vennootschap 1] dat [vennootschap 2] bereid is om [vennootschap 1] een lening van EUR 610.000 te verstrekken, onder (onder andere) de voorwaarde dat [vennootschap 1] tot meerdere zekerheid van de terugbetaling van deze lening [vennootschap 2] een eerste pandrecht verleent op de voorraden, bedrijfsuitrusting en vorderingen van [vennootschap 1].clxvii
5) Op 28 december 2004 sluit [vennootschap 2] een overeenkomst van geldlening met [vennootschap 3] waarin, zakelijk weergegeven, staat dat [vennootschap 2] voornemens is alle aandelen in [vennootschap 1] te verwerven en dat [vennootschap 3] bereid is een bedrag van EUR 710.000 te verstrekken aan [vennootschap 2] tegen een rente van 6,5% per jaar, waarbij de schuld in 71 maandtermijnen van elk EUR 10.000 zou moeten worden afgelost. De overeenkomst wordt ondertekend door [verdachte] (namens [vennootschap 2]) en [persoon 26] (namens [vennootschap 1]).clxviii
6) Een dag later sluit [vennootschap 2] een overeenkomst van geldlening met [vennootschap 1], waarin - conform het eerdergenoemde aanbod van [vennootschap 2] - wordt afgesproken dat [vennootschap 2] een bedrag van EUR 610.000 aan [vennootschap 1] zal uitlenen. In de overeenkomst staat dat [vennootschap 1] een rente is verschuldigd van 6,5% per jaar en het bedrag van de geldlening zal aflossen in 61 maandtermijnen van EUR 10.000. Voorts bepaalt artikel 4.2. van de overeenkomst:
'Indien aan de in het vorige lid genoemde aflossingsverplichting niet of niet geheel door [[vennootschap 1], Rb] wordt voldaan, zal [[vennootschap 1], Rb] over het alsdan verschuldigde bedrag een boete van 25% (..) verschuldigd zijn. Voorts zal [[vennootschap 1], rb] over het aldan gehele openstaande bedrag een rente verschuldigd zijn van 8% (..) per jaar. De aldus door [[vennootschap 1], rb] verschuldigde bedragen zullen alsdan onmiddellijk opeisbaar zijn. (..)'
Daarnaast heeft [vennootschap 2] ingevolge artikel 5.1 van de overeenkomst het recht de verschuldigde hoofdsom, al dan niet vermeerderd met rente en boeterente, terstond op te eisen indien, kort gezegd en voor zover hier relevant, dreigt dat [vennootschap 1] niet meer aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst kan voldoen of er een substantiële wijziging optreedt in de verhouding tussen [vennootschap 1] en belangrijke leveranciers of andere relaties, dusdanig dat de marktpositie van [vennootschap 1] verslechtert of wordt aangetast.clxix
7) Diezelfde dag vestigt [vennootschap 1] ten behoeve van [vennootschap 2] een pandrecht op al haar bestaande en toekomstige vorderingen tot meerdere zekerheid van de terugbetaling van het geleende bedrag.clxx
8) Atradius stuurt op 29 december 2004 een brief naar [vennootschap 1] en [vennootschap 2] waarin zij bevestigt dat zij van de overeengekomen geldlening heeft kennisgenomen:
'Wij begrijpen dat het voornemen bestaat de uitstaande aandelen in (..) [vennootschap 1] te verkopen en over te dragen aan [vennootschap 2] (BV) (179 aandelen) en [vennootschap 29] BV (1 aandeel). (..) In het kader van de Aandelentransacties is [vennootschap 2] voorts voornemens kredietfaciliteiten aan [vennootschap 1] te verstrekken bestaande uit:
- een lening ten bedrage van EUR 400.000 ("lening I"), welke zal worden aangewend tot betaling aan de huidige aandeelhouder van [vennootschap 1], (..) [vennootschap 3], bij wijze van gedeeltelijke aflossing van haar vordering op [vennootschap 1] en tegen kwijting voor het restant van de vorderingen van [vennootschap 3]; en
- een lening ten bedrage van EUR 210.000 ("lening II"), welke zal worden aangewend tot betaling aan [vennootschap 3] ter voldoening van huur van het bedrijfspand van [vennootschap 1] voor het eerste kwartaal 2005 en storting van een waarborgsom, waartegenover [vennootschap 3] en [vennootschap 1] een verlaging van de huur hebben afgesproken tot EUR 420.000 per jaar.
Het is een voorwaarde voor het verstrekken van de kredietfaciliteiten dat [vennootschap 1] aan [vennootschap 2] een pandrecht geeft op de voorraden en inventaris (..) van [vennootschap 1] en op de vorderingen van [vennootschap 1] op haar debiteuren (..)'
9) Diezelfde dag ondertekenen [vennootschap 3] enerzijds en [vennootschap 2] en [vennootschap 29] BV, eveneens een vennootschap van [verdachte], anderzijds een koopovereenkomst, waarbij laatstgenoemden alle 180 aandelen (naar rato 179:1) overnemen van [vennootschap 3] tegen een koopprijs van EUR 200.000. De helft van de koopprijs moet op de rekening van de notaris worden voldaan, het resterende bedrag zal later worden betaald (EUR 50.000 uiterlijk op 31 december 2005 en EUR 50.000 uiterlijk op 31 december 2006). Voorts bevestigen partijen dat [vennootschap 2] - conform de eerder vermelde afspraak - EUR 610.000 zal uitlenen aan [vennootschap 1] en dat [vennootschap 1] dit geld zal gebruiken om de vordering van [vennootschap 3] op [vennootschap 1] tot een beloop van EUR 400.000 te voldoen, waartegenover [vennootschap 3] de rest van haar vordering aan [vennootschap 1] zal kwijtschelden, en om aan [vennootschap 3] de door [vennootschap 1] in het komende kwartaal verschuldigde huur voor haar bedrijfsterrein, vermeerderd met een waarborgsom, samen EUR 210.000, te voldoen. Tot slot staat in de overeenkomst dat de kopers uiterlijk 31 december 2005 een nieuwe statutair directeur zullen benoemen.clxxi
10) [vennootschap 3] maakt op 29 december 2004 in verschillende tranches een totaalbedrag van EUR 710.00 over aan [vennootschap 2] onder de omschrijving 'lening'. Diezelfde dag maakt [vennootschap 2] in totaal EUR 610.000 over aan [vennootschap 1]. Daarnaast betaalt [vennootschap 2] EUR 98.888,89 aan [vennootschap 3] ter gedeeltelijke betaling van de koopsom van de aandelen. Een dag later betaalt [vennootschap 29] BV EUR 1.111,11 aan [vennootschap 3] voor haar aandeel [vennootschap 1].clxxii
11) [vennootschap 1] betaalt op 29 december 2004 EUR 210.000 aan [vennootschap 3] voor de huur over het eerste kwartaal van 2005 en de waarborgsom. Daarnaast betaalt [vennootschap 1] in de komende maanden in vijf deelbetalingen (de laatste betaling vindt op 3 maart 2005 plaats) een bedrag van in totaal EUR 400.000 aan [vennootschap 3].clxxiii
12) Op 10 januari 2005 draagt [vennootschap 3] de aandelen in [vennootschap 1] over aan [vennootschap 2] en [vennootschap 29] BV. Uit de bij de akte tot levering behorende balans blijkt dat [vennootschap 3] inmiddels de toegezegde kwijtschelding heeft gegevenclxxiv en dat [vennootschap 1] derhalve nog op haar schuld aan [vennootschap 3] EUR 400.000 moet betalen, hetgeen in de komende maanden gebeurt.clxxv
13) [persoon 28] wordt per 1 januari 2005 tot statutair directeur van [vennootschap 1] benoemd. clxxvi
14) Voor de ontvangst van betalingen van de handelsdebiteuren van [vennootschap 1] wordt voortaan gebruik gemaakt van een Rabobank rekeningclxxvii die [verdachte] op 29 december 2004 heeft geopend. Daarover heeft [vennootschap 1] geen zeggenschap, omdat [vennootschap 2] de rekeninghouder is. [verdachte] doet de afschriften van de rekening, waarvan de tenaamstelling luidt '[vennootschap 1]'clxxviii, naar zijn huisadres zenden.clxxix
15) Op 14 januari 2005 meldt [vennootschap 1] betalingsonmacht voor de omzetbelasting en loonbelasting over november 2004. In de toelichting op de melding staat dat de orderportefeuille eind december 2004 weer is toegenomen maar dat de opbrengsten daaruit pas eind maart of in de loop van april 2005 door [vennootschap 1] zullen worden ontvangen, als gevolg waarvan [vennootschap 1] wordt geconfronteerd met liquiditeitskrapte.clxxx
16) [vennootschap 1] heeft begin februari 2005 verzuimd de eerste aflossingstermijn van haar lening van [vennootschap 2] te betalen, hoewel haar bankrekening betaling toeliet.clxxxi [verdachte] sommeert [vennootschap 1] bij brief van 4 februari 2005 namens [vennootschap 2] die termijn te voldoen, vermeerderd met de contractuele boete van 25% en de achterstallige rente.clxxxii
17) [persoon 18] en [persoon 25] praten op 11 februari 2005 met [verdachte] over - onder meer - de situatie bij [vennootschap 1]. Van dat gesprek maken zij een verslag. Dat verslag behelst onder meer, voor zover relevant:
Gesproken met: [verdachte]
[verdachte] wilde ons bijpraten over ontwikkelingen.
(..)
[vennootschap 10]:
Alle Atradius crediteuren, waarbij belangrijkste [vennootschap 11] (vordering ca. 155k) zullen vandaag worden betaald. Gelden zijn afkomstig van [vennootschap 1].
[vennootschap 10] zal naar verwachting 1 maart a.s. failliet worden verklaard.
(..)
[vennootschap 1]:
Zal naar verwachting eind april niet halen. Volgende afspraak gemaakt:
1. Atradius beëindigt 1 maart a.s. dekking. Reden; tegenvallende ontwikkelingen, niet nakomen afspraken;
2. Incasso wordt opgevraagd en overgedragen aan [vennootschap 48] te Haaarlem, mr. [persoon 29]. (..)
(..)
Tegenvallers bij sloop schip door vondst bruine asbest. Sloop zal met ca. 2 a 3 mnd worden vertraagd. Door faillissement zal prov N-H (performance garantie 500k aan Provincie Noord Holland) garantie gaan inroepen.
[verdachte] bevestigt dat [vennootschap 2] als aandeelhouder verplichting uit hoofde van garantie zal voldoen.
(..)clxxxiii
18) Atradius schrijft op 2 maart 2005 de directie van [vennootschap 1] dat Atradius naar aanleiding van de zwakke financiële structuur van [vennootschap 1] met onmiddellijke ingang de dekking op [vennootschap 1] beëindigt. [vennootschap 1] wordt gemaand de pandlijst periodiek te blijven toesturen totdat complete betaling aan Atradius en/of Atradius verzekerden heeft plaatsgevonden.clxxxiv Op 16 maart 2005 stuurt [vennootschap 48] namens de door Atradius gedekte crediteuren sommaties aan [vennootschap 1] om de openstaande facturen (in totaal: EUR 752.000) te voldoen.clxxxv Op 21 maart 2005 deelt de advocaat van Atradius mee dat [vennootschap 1] niet heeft voldaan aan de sommaties, en dat hij daarom namens een van de crediteuren van [vennootschap 1] een faillissementsaanvraag zal indienen.clxxxvi
19) Op 25 maart 2005 stuurt [verdachte] namens [vennootschap 2] vanuit Laren een brief naar de directie van [vennootschap 1] waarin hij de lening van [vennootschap 2] aan [vennootschap 1] met onmiddellijke ingang opzegt:
'Inmiddels mochten wij van u op 23 maart 2005 vernemen dat Atradius enerzijds de verstrekte kredietlimieten aan leveranciers van u tem bedrage van circa EUR 700.000 onlangs blijkbaar heeft ingetrokken en anderzijds inmiddels via een externe advocaat tot (verstrekkende) incassomaatregelen heeft genomen dan wel dreigt te nemen.
Wij hebben verder mondeling van u vernomen dat de overheid onlangs beslag op de [schip 1] gelegd schijnt te hebben.
Verder is inmiddels eveneens onlangs gebleken dat u op een debiteur circa EUR 240.000 dient af te schrijven.
Mede doch niet uitsluitend door deze oorzaken heeft u te kampen met liquiditeitskrapte; aan uw verzoek om aanvullende liquide middelen ter beschikking te stellen zullen wij NIET voldoen.
Ergo onder verwijzing naar het gestelde in artikel 5.1 van eerder vermelde leningovereenkomst eisen wij de gehele lening per direct op.
Per 1 april 2005 bedraagt onze vordering inclusief de tot die datum verschenen rente en inclusief contractuele boete en boeterenten EUR 677.245,83.
(..)'clxxxvii
20) [vennootschap 1] betaalt in de periode van 14 februari tot en met 19 april 2005 tot aflossing van de lening, rente en boete een totaalbedrag van EUR 734.318 aan [vennootschap 2] (EUR 615.379) en [vennootschap 29] BV (EUR 118.939).'clxxxviii
21) [persoon 27] meldt op 4 april 2005 in een fax aan [verdachte]:
'Aan Atradius crediteuren betaald: [vennootschap 11] 295.000, [vennootschap 4] 17.269, [vennootschap 5] 31.956, [vennootschap 6] 9776, [vennootschap 7] 85.000, [vennootschap 49] 89.109, [vennootschap 8] 12.771, [vennootschap 50] 14.770.
Totaal dus 555.651' clxxxix
22) Op 11 april 2005 draagt [verdachte] 90% van de aandelen [vennootschap 2] over aan [vennootschap 51] BV (hierna: [vennootschap 51]) tegen een koopprijs van EUR 50.000. Bestuurder van [vennootschap 51] is [vennootschap 13] Beheer BV, een vennootschap die door [verdachte] wordt gecontroleerd. [verdachte] en [vennootschap 51] zijn deze aandelenoverdracht op 22 maart 2005 overeengekomen.cxc [vennootschap 38] BV wordt met ingang van 1 april 2005 bestuurder van [vennootschap 2]. [verdachte] is vanaf 11 april 2005 geen bestuurder meer van [vennootschap 2].cxci
23) [vennootschap 1] wordt bij vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 28 juni 2005 in staat van faillissement verklaard. Op 26 maart 2007 doet de curator in het faillissement aangifte wegens het plegen van faillissementsfraude tegen [vennootschap 2]/[verdachte]. Ten tijde van de aangifte bedragen de door schuldeisers in het faillissement ingediende vorderingen:
EUR 1.830.0000 (preferente vordering fiscus)
EUR 1.021.372 (preferente vordering UWV)
EUR 3.580.618 (concurrente crediteuren)cxcii
8.3. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen?
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk, omdat hij selectieve betalingen zou hebben verricht in een periode dat een faillissement van [vennootschap 1] niet meer te voorkomen was. Daardoor zou de boedel zijn benadeeld.
[verdachte] betoogt op verschillende gronden dat in de periode waarin hij nog betrokken was bij [vennootschap 1] geen sprake is geweest van een nakend faillissement. Pas medio/ultimo mei 2005 is een verandering opgetreden in de situatie waardoor een faillissement onvermijdelijk werd. [verdachte] was toen al niet meer betrokken bij [vennootschap 1].
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het hiervoor weergegeven feitenrelaas, in samenhang bezien met de inhoud van de hiervoor aangehaalde notities, valt het volgende af te leiden. Op 22 december 2004 werd op basis van de bevindingen van het eerste onderzoek van [verdachte] duidelijk dat [vennootschap 1] kampte met liquiditeitskrapte en dat de toekomstperspectieven zodanig slecht waren dat er een gerede verwachting was dat de vennootschap nog voor eind april 2005 zou failleren. Uit de notities van de gesprekken met Atradius blijkt dat [verdachte] toen een aantal stappenplannen aan Atradius en aan de toenmalige aandeelhouder van [vennootschap 1], [vennootschap 3], heeft voorgelegd. De primaire insteek van die plannen was dat ondanks de weinig belovende situatie bij [vennootschap 1] Atradius geen schade zou lijden. Daarmee was niet alleen het belang van Atradius gediend, maar ook dat van [vennootschap 3], omdat Atradius een solidariteitsovereenkomst met [vennootschap 3] had op grond waarvan [vennootschap 3] verplicht zou zijn geweest eventueel door Atradius in verband met [vennootschap 1] geleden schade te vergoeden.cxciii
Vaststaat dus dat vanaf dat moment de focus primair lag op het veiligstellen van de belangen van [vennootschap 1] en [vennootschap 3] en niet zozeer op het voorkomen alswel het vertragen van het faillissement van [vennootschap 1].
Uit de bezoeknotitie van Atradius blijkt dat één van de door [verdachte] voorgelegde opties (plan b) om dit doel te bereiken inhield dat [vennootschap 2] [vennootschap 1] zou overnemen, dat [vennootschap 2] pandrechten zou verkrijgen en dat [vennootschap 2] na het faillissement van [vennootschap 1] de zekerheden zou uitwinnen zodat (de door) Atradius (verzekerde crediteuren) zou(den) kunnen worden betaald. Deze optie hield dus in dat [vennootschap 1] wegens betalingsonmacht failliet zou gaan. Onderdeel van dit plan maakte voorts uit dat [vennootschap 1] een groot deel van haar schuld aan [vennootschap 3] zou voldoen en [vennootschap 3] de rest van die schuld zou kwijtschelden. Dat blijkt uit de brief van Atradius van 29 december 2004, waarin zij blijk geeft met dit deel van het plan in te stemmen.
Vastgesteld kan worden dat dit plan in hoofdlijnen is uitgevoerd en dat daarmee is bereikt wat is beoogd. [vennootschap 2] heeft de aandelen overgenomen, [vennootschap 2] heeft een lening verstrekt aan [vennootschap 1] waarmee de beoogde pandrechten werden verkregen, [vennootschap 3] heeft het afgesproken deel van haar vordering betaald gekregen en aan het einde van de rit zijn de door Atradius gedekte crediteuren voldaan. Op het moment dat de gewenste resultaten zijn behaald, hebben alle betrokken partijen hun belangen in [vennootschap 1] geminimaliseerd. Atradius heeft de dekking op [vennootschap 1] opgezegd, [vennootschap 3] heeft haar belang verkocht aan [vennootschap 2] en [verdachte] heeft het overgrote deel van zijn belang in [vennootschap 2] aan een derde partij verkocht. Circa twee maanden later volgt het geplande faillissement.
Uit het voorgaande volgt dat partijen vanaf 22 december 2004 hebben toegewerkt naar een faillissement van [vennootschap 1]. Vanaf die dag werd het faillissement van [vennootschap 1] onafwendbaar. De tijd tot het faillissement hebben zij gebruikt voor het verrichten van die handelingen die nodig waren om tot de door hen gewenste financiële afwikkeling te komen.
[verdachte] draagt onder verwijzing naar een door hem in het geding beracht rapport van [forensisch onderzoeksbureau] (hierna: [forensisch onderzoeksbureau]) verschillende argumenten aan waarom die conclusie onjuist zou zijn. Die argumenten komen, samengevat, op het volgende neer.
Allereerst bleek na het bewuste gesprek van 22 december 2004, zie ook de cijfers in de overnamebalans 2004, dat de in de '[notitie]' (de memo bij de notitie van 22 december 2004) genoemde cijfers onjuist waren. [verdachte] had pas na dit gesprek kennis kunnen nemen van de volledige administratie van [vennootschap 1]. Na lezing daarvan was hij tot de conclusie gekomen dat de financiële situatie van [vennootschap 1] aanmerkelijk gunstiger was dan aanvankelijk gedacht. Zo bleek de maandelijkse omzet twee keer zo hoog te zijn en was de vordering van [vennootschap 3] EUR 500.000 lager dan gedacht. Daarom is hij ook bereid geweest de aandelen voor de som van EUR 200.000 over te nemen. Hij meende dat de onderneming toch nog winstgevend kon zijn.
Daarnaast heeft [verdachte] gesteld dat de liquiditeitspositie van [vennootschap 1] werd verbeterd door de lening van [vennootschap 2]. Met het geld van die lening zijn verschillende crediteuren betaald. Voorts heeft [vennootschap 3] een deel van haar vordering op [vennootschap 1] kwijtgescholden. Het is volgens [verdachte] onjuist dat deze lening geheel is aangewend voor de betaling van [vennootschap 3]. Zo blijkt uit de bankafschriften dat de huur- en waarborgsom al zijn voldaan voordat het geld uit de lening binnenkwam.
Ten derde wordt gewezen op de pandlijsten van maart 2005 die uitwijzen dat [vennootschap 1] rond 1 april 2005 nog openstaande debiteurenposten had ten bedrage van in totaal 5,5 miljoen euro. Daarnaast waren volgens verklaringen van betrokkenen de dokken op 18 april 2005 goed bezet. Verder is uit onderzoek van [forensisch onderzoeksbureau] gebleken dat in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 mei 2005 bijna 12 miljoen euro aan debiteurenontvangsten is verkregen en dat [vennootschap 1] op 1 april 2005 kennelijk nog over voldoende middelen beschikte om zowel het laatste deel van de vordering van [vennootschap 2] als EUR 600.000 aan andere crediteuren te voldoen. Dat er in januari 2005 onvoldoende liquide middelen waren om de aflossingstermijn en rente aan [vennootschap 2] te voldoen zegt op zichzelf niet veel, omdat bestudering van het liquiditeitsverloop over 2004 en 2005 uitwijst dat de inkomsten in een sterk pieken- en dalenverloop verliepen. Onderzoek van [forensisch onderzoeksbureau] toont aan dat de liquiditeiten rond 1 april 2004 weer omhoog schoten.
Tot slot is betoogd dat voor de vraag of het faillissement aanstaande was, geen of weinig betekenis mag worden toegekend aan het verkeren in een situatie van 'technisch faillissement'. Dat de liquide middelen van een onderneming op enig moment tekortschieten om aan alle verplichtingen te voldoen, betekent niet dat de continuïteit van de onderneming niet gewaarborgd is. Daarom moet ook niet te veel waarde worden toegekend aan de verklaringen van getuigen die stellen dat [vennootschap 1] in december 2004 'technisch failliet' zou zijn.
Uit niets blijkt, kortom, dat er voor medio/ultimo mei 2005 reden was om aan te nemen dat [vennootschap 1] in een situatie verkeerde waarin de continuïteit niet meer kon worden gewaarborgd en een faillissement op handen was.
Voor al deze argumenten geldt echter dat uit de vastgestelde feiten blijkt dat niettemin de op 22 december 2004 voorgestelde weg is gevolgd en dat, nog daargelaten de juistheid van de door [verdachte] naar voren gebrachte gegevens, ook [verdachte] in de door hem geschetste rooskleuriger situatie van de onderneming geen aanleiding heeft gezien om van die weg af te wijken. In het onder de feiten genoemde gesprek van 11 februari 2005 bevestigt hij zelfs dat [vennootschap 1] 'april' (rb: 2005) waarschijnlijk niet zal halen, en kort voordat het tijdstip waarop naar verwachting de vennootschap zal failleren en de beoogde doelen binnen bereik zijn, eist [verdachte] de lening van [vennootschap 2] met onmiddellijke ingang op vanwege 'de liquiditeitskrapte' van de onderneming en weigert hij nog om aanvullende liquide middelen ter beschikking te stellen. Tevens doet hij het leeuwendeel van de aandelen in [vennootschap 2], waarvan de waarde wordt bepaald door haar deelneming in [vennootschap 1], van de hand. Dat alles duidt er niet op dat [verdachte] na 22 december 2004 het ingeslagen pad dat tot het faillissement van [vennootschap 1] moest leiden heeft willen verlaten of dat hij na die datum nog heeft gemeend dat de financiële positie van [vennootschap 1] zodanig ten goede was gekeerd dat de onderneming alsnog levensvatbaar zou blijken te zijn.
Mogelijk kan achteraf worden gesteld dat het faillissement van de vennootschap niet op de voorspelde termijn hoefde in te treden, maar dit alternatieve scenario is - zo blijkt uit de feiten - indertijd niet leidend geweest voor [verdachte]. Hij heeft gehandeld vanuit de wetenschap dat een faillissement zou volgen en alle door hem bedachte stappen waren er op gericht om nog voordat deze gebeurtenis op het voorziene tijdstip zou intreden, specifieke crediteuren zouden zijn voldaan. Mede door het handelen van [verdachte] is het verwachte gevolg ook ingetreden, en daarom kan zijn standpunt dat het met [vennootschap 1] ook anders had kunnen aflopen, hem niet baten.
[verdachte] stelt dat de liquiditeitspositie van [vennootschap 1] door de door [vennootschap 2] verschafte lening verbeterde. Dat is niet zo, want het ging niet om een van een derde afkomstige liquiditeitsinjectie. Het geld was afkomstig van [vennootschap 3] en [vennootschap 1] heeft als tegenprestatie een gelijk bedrag betaald aan [vennootschap 3]. Hierbij doet niet ter zake dat [vennootschap 1] een deel van dat bedrag voldeed voor ontvangst van de lening, aangezien [vennootschap 1] op dat moment wist dat zij van [vennootschap 3] de lening zou ontvangen.
[verdachte] laat bovendien buiten beschouwing dat [vennootschap 1] door het aangaan van de lening met [vennootschap 2] zich in een slechtere positie bracht dan daarvoor. Aan de lening waren immers nadelige boetebedingen verbonden, terwijl ten gunste van [vennootschap 2] een pandrecht werd gevestigd dat [vennootschap 3] niet bezat. Voorts waren de voorwaarden van de lening van [vennootschap 2] zo ingericht dat zij vrijwel op elk door haar gewenst moment de lening in het geheel kon opeisen, hetwelk niet gold voor de lening van [vennootschap 3].
Het betoog dat de positie van [vennootschap 1] door de gedeeltelijk kwijtschelding door [vennootschap 3] werd verbeterd, gaat niet op omdat mag worden aangenomen dat [vennootschap 3] haar vordering oninbaar achtte en zij slechts gedeeltelijke betaling daarop heeft verkregen dankzij de met Atradius en [verdachte] gemaakt afspraken.
8.4. Zijn er paulianeuze handelingen verricht?
De betalingen aan [vennootschap 3] en de Atradius-crediteuren
Uit het voorgaande volgt dat de betalingen aan [vennootschap 3] en de crediteuren die waren verzekerd bij Atradius paulianeus zijn. Het door Atradius en [verdachte] gemaakte plan hield immers in dat deze crediteuren zouden worden voldaan (de voormalig aandeelhouder [vennootschap 3] ten dele) en daarna het faillissement van [vennootschap 1] zou volgen, hetgeen vanzelfsprekend tot benadeling van de overige crediteuren heeft geleid. Dat dit laatste de consequentie zou zijn, moeten alle betrokkenen ten volle hebben beseft.
De rechtbank weet dat de civiele rechter bij (tussen)vonnissen, gewezen tussen de curator in het faillissement van [vennootschap 1] en [vennootschap 2], ten dele tot een ander oordeel is gekomen. De strafrechter is echter niet gebonden aan deze tussen deze twee partijen gewezen beslissingen. Opgemerkt wordt dat de civiele rechter over aanzienlijk minder informatie heeft beschikt dan de strafrechter thans.
Uit de reeds genoemde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] bij al deze betalingen die zijn uitgevoerd door het door hem gecontroleerde [vennootschap 1], als medepleger betrokken is geweest.
De betalingen aan crediteuren van [vennootschap 10] BV
Uit het dossier blijkt dat [vennootschap 1] op 15 februari 2005 een bedrag van EUR 20.563,20 heeft betaald aan [vennootschap 12] en twee betalingen heeft verricht aan [vennootschap 11] BV: EUR 697,34 en EUR 154.494,99.cxciv
Voorts is een brief van [vennootschap 11] BV aan [persoon 18] (Atradius) van 14 januari 2005 aangetroffen, waarin [vennootschap 11] verslag doet van een telefonisch onderhoud dat op 12 januari 2005 is gevoerd met hun klanten [vennootschap 10] BV en [vennootschap 1]:
'Wij hebben op 27 december 2004 melding gemaakt van de openstaande stand van (..) [vennootschap 10] BV ad EUR 155.122,85.
Tijdens ons gesprek van 12 januari j.l. hebben wij gevraagd hoe nu te handelen daar er nog geen betalingen door [vennootschap 10] BV verricht zijn.
Hierbij gaf u te kennen dat [vennootschap 10] BV (Hr [verdachte]) met Atradius heeft afgesproken dat onze vordering (..) gewoon betaald gaat worden, enkel dat de periode wanneer nog niet geheel duidelijk is. (..)cxcv
Hiervoor is onder de vastgestelde feiten al melding gemaakt van het verslag van het voortgangsgesprek dat [persoon 18] en [persoon 25] op 11 februari 2005 met [verdachte] hebben gevoerd. Daarin is onder meer het volgende naar voren gekomen:
[vennootschap 10]:
Alle Atradius crediteuren, waarbij belangrijkste [vennootschap 11] (vordering ca. 155k) zullen vandaag worden betaald. Gelden zijn afkomstig van [vennootschap 1].
Uit het samenstel van deze bewijsmiddelen volgt dat [vennootschap 12] en [vennootschap 11], de twee door Atradius gedekte crediteuren van [vennootschap 10], zijn betaald met geld van [vennootschap 1]. Uit de schriftelijke documenten die bij Atradius zijn aangetroffen, volgt dat deze betalingen ertoe strekten Atradius ook inzake [vennootschap 10] - welke onderneming eveneens op de rand van faillissement verkeerdecxcvi - een schadevrije aftocht te bezorgen. Voor dat doel zijn gelden onttrokken aan [vennootschap 1], hetgeen, gelet op de situatie waarin [vennootschap 1] op dat moment verkeerde, een paulianeuze rechtshandeling is.
[verdachte] ontkent betrokkenheid bij deze betalingen, maar uit de zojuist weergegeven gespreksverslagen volgt dat de betalingen in samenspraak met hem tot stand zijn gekomen, en dat hij daarbij dus wel degelijk nauw en bewust betrokken is geweest.
De kwijtscheldingen aan [vennootschap 15] BV, [vennootschap 10 A] en [vennootschap 10] BV
Op 1 juni 2005 heeft [vennootschap 1] twee rekening-courantvorderingen op zustermaatschappijen [vennootschap 15] BV (hierna: [vennootschap 15]) en [vennootschap 10 A] BV (hierna: [vennootschap 10A] ) deels kwijtgescholden.
Van de vordering ad EUR 262.808 op [vennootschap 15] is 65% (EUR 170.825) kwijtgescholden. Van de vordering ad EUR 314.946,10 op [vennootschap 10A] is EUR 173.220 kwijtgescholden.
Het niet kwijtgescholden deel is door de zustermaatschappijen betaald aan [vennootschap 1].cxcvii
Ten aanzien van de kwijtschelding van [vennootschap 10A] heeft de civiele rechter bij eindvonnis van 28 maart 2007 als volgt geoordeeld:
'(..) is van belang dat er in onderhavige zaak sprake is geweest van een merkwaardig samenstel van transacties. Op 16 mei 2005 gaat [vennootschap 1] 'zeer tegen haar zin node (de rechtbank begrijpt: gedwongen) akkoord' met het voorstel van 10 mei 2006 tot betaling van 45% van de opeisbare vordering tegen finale kwijting. Op 1 juni 2005 volgt de betaling van het overeengekomen bedrag. Dan wordt [vennootschap 1] nog diezelfde maand failliet verklaard. Binnen 3 maanden wordt vervolgens [vennootschap 10] overgenomen door, naar eigen zeggen van [vennootschap 10] ([vennootschap 10A], rb), een 'grote' club en worden de activa en passiva verkocht. De onderneming draait door, maar [vennootschap 10] ([vennootschap 10A], rb) blijft als een lege huls achter. Opmerkelijk is dat 'de grote club 'vervolgens alle handelscrediteuren van [vennootschap 10] volledig voldoet. Enkel [vennootschap 1] moet zich tevreden stellen met een deelbetaling op haar vordering. Onder deze specifieke omstandigheden, waarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een geforceerde kwijtschelding kort voor een faillissement, is de benadeling van de schuldeisers in het faillissement in beginsel een gegeven (..).cxcviii
Met betrekking tot de kwijtschelding van [vennootschap 15] heeft de civiele rechter bij eindvonnis van 21 mei 2008 geoordeeld:
'Deze voor [vennootschap 1] in elk geval op het eerste gezicht zeer ongunstige regeling is het resultaat van overleg tussen de directie van [vennootschap 15] en de interim-directie van [vennootschap 1], dat tot kort daarvoor nog onderdeel was van hetzelfde concern als [vennootschap 15]. In een aantal opzichten waren de beide vennootschappen nog verweven: beide directies ontvingen hun financiële gegevens van de heer [persoon 27], die op de hoogte was van de precaire financiële situatie van [vennootschap 1]. Zeer kort na de betaling volgt het faillissement van [vennootschap 1]. De onderneming van [vennootschap 15] is voortgezet en in april 2006 wordt dit bedrijf verkocht. Met de overige schuldeisers wordt niet eenzelfde regeling getroffen als met [vennootschap 1]. Opmerkelijk is nog dat een andere dochtervennoot van [vennootschap 3], [vennootschap 10 A] BV, eveneens op 16 mei 2006 met [vennootschap 3] een nagenoeg gelijkluidende regeling heeft getroffen (..,). Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voorshands moet worden aangenomen dat de curator is geslaagd in het bewijs dat sprake is van benadeling van schuldeisers. Uit de hiervoor geschetste omstandigheden rijst immers het beeld van een geforceerde kwijtschelding door een vennootschap die uit het concern wordt afgestoten, met achterlating daarin van de schulden en tegen een uiterst geringe betaling door de voormalige zustervennootschap.'cxcix
De rechtbank verenigt zich met de door de civiele rechter gegeven motivering en conclusies ten aanzien van het benadelende karakter van de kwijtschelding, maakt deze tot de hare, en gebruikt de in de motivering aangevoerde feiten en omstandigheden tot bewijs van het tenlastegelegde.
Ten tijde van de betalingen wisten alle betrokkenen, de betalingen werden nota bene gedaan aan twee volle dochters van [vennootschap 3], dat het faillissement onvermijdbaar was en dat dus de kwijtscheldingen de overige schuldeisers in het faillissement zouden benadelen.
[verdachte] betwist dat hij bij deze kwijtscheldingen betrokken is geweest. Ten tijde van de kwijting had hij door de verkoop van de aandelen in [vennootschap 2] geen belang meer bij [vennootschap 1] en zijn naam komt nergens voor in de mailwisseling die met betrekking tot deze transactie is gevoerd. Bovendien was hij met [persoon 28] op dat moment al gebrouilleerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat allereerst uit de verklaring van [persoon 27], door hem bij de rechter-commissaris afgelegd, blijkt dat [verdachte] door [persoon 27] is gevraagd op welke grond hij de kwijtscheldingen zou kunnen doen, en dat [verdachte] toen heeft geantwoord 'op zakelijke gronden'.cc Daaruit volgt dat [verdachte] de kwijtscheldingen heeft gewild.
In de tweede plaats heeft [verdachte] tot het faillissement van [vennootschap 1] de afschriften van de door [vennootschap 2] aangehouden bankrekening, waarop de handelscrediteuren van [vennootschap 1] betaalden, op zijn huisadres ontvangen. Zo die kwijtscheldingen al niet blijken uit de bankafschriften - [vennootschap 1] heeft namelijk wel een gedeelte van het haar toekomende van deze debiteuren ontvangen - , dan nog volgt hieruit dat [verdachte] tot aan de dag van het faillissement van [vennootschap 1] het betalingsverkeer van [vennootschap 1] bleef volgen. Uit de verklaring van [persoon 28] volgt dat [verdachte] tot het laatste toe bepaalde wie van de schuldeisers werd betaald:
'[verdachte] bepaalde ook, in overleg met [persoon 30] ([persoon 27], rb), welke schuldeisers wel en niet betaald zouden worden. (..) Tot aan het faillissement had [verdachte] bemoeienis met [vennootschap 1]. Mijn contacten met hem werden wel minder nadat ik hem een boze brief had gestuurd. Deze brief, van begin juni 2005, ging mede over mijn ontdekking dat ik als directeur niet kon beschikken over een bankrekening van [vennootschap 1]. De beschikkingsmacht over deze bankrekening lag, via [vennootschap 2], bij [verdachte]. (..) Ik deed deze ontdekking n.a.v. een conflict over een betaling in juni 2005. Toen bleek dus dat de rekening op naam van [verdachte] stond. (..)'cci
Onder deze omstandigheden is ondenkbaar dat [verdachte] niet van de kwijtscheldingen heeft geweten en deze niet heeft gewild.
De betalingen aan [vennootschap 9]
Op 26 mei 2005 heeft [vennootschap 1] EUR 17.754,80 betaald aan [vennootschap 9] (hierna: [vennootschap 9]).ccii [vennootschap 9] stuurde op 23 mei 2005 een factuur voor dit bedrag. Volgens de factuur heeft het bedrag betrekking op 'voor u uitgevoerde werkzaamheden'. Op de factuur staat met de hand geschreven 'contact persoon [verdachte]'.cciii
[vennootschap 9] is een vennootschap van [persoon 12] (hierna [persoon 12]) waarmee [persoon 12] advieswerkzaamheden verricht. [persoon 12] was destijds compagnon van [verdachte] bij [VENNOOTSCHAP 25B].cciv Volgens [persoon 12] was [vennootschap 11] BV geïnteresseerd in een overname van [vennootschap 1]. In dat kader heeft hij advieswerkzaamheden verricht. Zo zou er onder meer op 21 april 2005 een gesprek zijn geweest met [vennootschap 11] bij de directie van [vennootschap 1]. Met betrekking tot de factuur heeft [persoon 12] verklaard, zakelijk weergegeven:
'[boekhouder] heeft als boekhouder van [VENNOOTSCHAP 25B] toen een voorschotnota gestuurd aan [vennootschap 11] namens [vennootschap 25]. [vennootschap 11] wilde niet betalen. (..) Ik heb toen een factuur gemaakt namens [vennootschap 9] aan [vennootschap 1]. Die factuur werd ook direct betaald. [verdachte] ging in ieder geval toen over de bankrekening van [vennootschap 1], vandaar dat het zo snel betaald werd. Ik heb nadat curator [curator 1] over deze factuur begon een creditfactuur gezonden en uiteindelijk heb ik het bedrag teruggestort naar de rekening van de curator. (..) Ik vond dat wel terecht, want de factuur van [vennootschap 9] was natuurlijk veel te hoog. Omgerekend zouden er veel meer uren gefactureerd zijn dan ik ooit had gemaakt. Ik heb die factuur aan [vennootschap 1] opgemaakt in opdracht van [verdachte]. Hij schreef mij voor hoe hoog het bedrag moest zijn wat ik zou factureren.'ccv
De curator heeft verklaard dat ten tijde van de aangifte tegen [verdachte], EUR 11.000 is terugbetaald door [vennootschap 9].ccvi
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] hier misbruik heeft gemaakt van de situatie bij [vennootschap 1] door [vennootschap 9] vanuit [vennootschap 1] te laten betalen voor werkzaamheden die niet waren verricht. [persoon 12] bekent dat de factuur in strijd met de waarheid is, en ook uit de verklaringen van [persoon 28] en [persoon 31] volgt dat behoudens wellicht het eenmalige gesprek op 21 april 2005 geen diensten zijn verricht door [persoon 12].ccvii
[verdachte] ontkent dat hij in het opmaken van de factuur de rol heeft gespeeld die [persoon 12] hem toedicht, maar de rechtbank gelooft dit niet. Immers, ook [persoon 28] heeft verklaard dat [verdachte] wist dat deze factuur was betaald, dat hij [verdachte] heeft gevraagd om het gefactureerde bedrag terug te betalen, maar dat [verdachte] dat niet deed, waardoor hun relatie tot een dieptepunt daalde.ccviii
Het spreekt vanzelf dat hier dus een vordering is verdicht en de boedel is benadeeld.
De betaling aan [VENNOOTSCHAP 25B]
[vennootschap 1] heeft op 2 juni 2005 vanaf de 'inzakerekening' van de Rabobank een bedrag van EUR 23.800 betaald aan [vennootschap 14] BV.ccix
[verdachte] heeft verklaard dat deze betaling betrekking heeft op een voorschotfactuur inzake advieswerkzaamheden die zijn compagnons [persoon 14] en [persoon 5] voor [vennootschap 1] hebben verricht. Ter onderbouwing heeft de verdediging als bijlage bij het rapport van [forensisch onderzoeksbureau] facturen overgelegd van [vennootschap 52]BV (de vennootschap waarmee [persoon 14] de advieswerkzaamheden heeft verricht) en [vennootschap 53] BV (de vennootschap van [persoon 5]). De facturen zijn gericht aan [VENNOOTSCHAP 25B]. De data, gefactureerde bedragen en bijvermelde omschrijving van de werkzaamheden luiden als volgt:
[vennootschap 52] BV:
- factuur 31 mei 2005, EUR 12.625,31 inzake advieswerkzaamheden [vennootschap 54], [vennootschap 1] en [vennootschap 55];
- factuur 30 juni 2005, EUR 9.390,59 'conform afspraak'
[vennootschap 53] BV:
- factuur 31 mei 2005, EUR 502,50 + 19% BTW, '[vennootschap 1]'
- factuur 30 juni 2005, EUR 12.628,82, 'conform afspraak'.ccx
[persoon 14] heeftbij de FIOD verklaard dat hij inderdaad werkzaamheden heeft verricht voor [vennootschap 1] in een stadium dat [persoon 28] en [verdachte] al gebrouilleerd waren.ccxi [persoon 28] bevestigt dit.ccxii
Van werkzaamheden van [persoon 5] is evenwel niets bekend; [persoon 5] heeft zelf eveneens verklaard dat hij helemaal niets weet van [vennootschap 1].ccxiii
Juist is dat betalingen aan een adviseur voor advieswerkzaamheden die zijn verricht in het kader van de bijstand aan een onderneming die in zwaar weer verkeert, in beginsel niet als paulianeus zijn te beschouwen. Die regel zou hier mogelijk voor de werkzaamheden van [persoon 14] kunnen opgaan, omdat er aanwijzingen zijn dat de betaling met zulke adviezen verband houden. Echter, hoewel in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat [persoon 14] enige advieswerkzaamheden heeft verricht, zijn er geen concrete en betrouwbare bewijsstukken waaruit blijkt waar deze werkzaamheden uit hebben bestaan. De enkele verklaring van [persoon 14] en de ingediende facturen blijven wat dat betreft uiterst vaag en ook uit andere bewijsmiddelen blijkt weinig tot niets. De werkzaamheden van [persoon 14] waren dus niet van dien aard en niet van die omvang dat deze het hiervoor gefactureerde bedrag konden rechtvaardigen.
Zowel met de factuur van [persoon 5] als met die van [persoon 14] werden dus vorderingen op de vennootschap verdicht.
[verdachte] ontkent hierbij betrokken te zijn geweest, maar dat is niet aannemelijk omdat [persoon 14] en [persoon 5] in die tijd zijn compagnons waren en hij, als gezegd, tot aan de dag van het faillissement van [vennootschap 1] het betalingsverkeer van [vennootschap 1] controleerde. Hij moet hebben geweten dat de vorderingen waren verdicht en hij moet hebben gewild dat [vennootschap 1] deze vorderingen betaalde.
De vordering op [vennootschap 16] NV (hierna: [VENNOOTSCHAP 16])
In april 2005 had [vennootschap 1] nog een vordering op rederij [VENNOOTSCHAP 16]. De vordering bedroeg EUR 365.000, te vermeerderen met 8% rente over de periode 1 september 2004 tot en met 8 april 2005.ccxiv
Deze vordering hield verband met geld dat [vennootschap 1] nog tegoed had van [VENNOOTSCHAP 16] voor reparatiewerkzaamheden aan het schip '[schip 2]'. De eigenaar van het schip zou nog door de verzekering worden betaald, maar die uitkering liet op zich wachten. Afgesproken werd dat [VENNOOTSCHAP 16] het schip in afwachting van de verzekeringspenningen zou mogen blijven gebruiken om zodoende geld te verdienen om de schuld af te betalen, dat [vennootschap 1] ter meerdere zekerheid van de betaling van haar vordering een tweede recht van hypotheek op het schip zou verkrijgen, dat [VENNOOTSCHAP 16] de vordering van [vennootschap 1] in maandelijkse termijnen zou aflossen met betaling van rente, en dat bij een tussentijdse uitkering van de verzekeringspenningen de schuld ineens zou worden afbetaald.
Tot op dat moment, begin april 2005, voldeed [VENNOOTSCHAP 16] aan zijn maandelijkse aflossingsverplichtingen.ccxv
Op 8 april 2005 heeft [persoon 26]ccxvi gebeld met [persoon 32] (hierna: [persoon 32]), de eigenaar van het schip, met de vraag of hij de vordering niet zou willen afkopen, omdat [vennootschap 1] dringend geld nodig had.ccxvii [persoon 32] meende dat dit wel mogelijk zou zijn met de hulp van een bevriende externe financier. Die financier kon hij echter eerst maandag 11 april 2005 te pakken krijgen.ccxviii
Op 11 april 2005 ontving [persoon 32] echter een fax van de [vennootschap 17] NV ([VENNOOTSCHAP 17]) met de mededeling dat zij de vordering had overgenomen van [vennootschap 1].ccxix [VENNOOTSCHAP 17] is een vennootschap die toen aan [verdachte] en zijn compagnons, onder wie [persoon 5], toebehoorde.
Uit de stukken blijkt dat [vennootschap 1] en [VENNOOTSCHAP 17] op 8 april 2005 zijn overeengekomen dat de vordering tegen een som van EUR 200.000 aan [VENNOOTSCHAP 17] zal worden gecedeerd.ccxx
[persoon 32] heeft toen na ontvangst van de fax van [VENNOOTSCHAP 17] onderhandeld met [verdachte]. Daar is uitgekomen dat hij de vordering voor EUR 300.000 overnam van [VENNOOTSCHAP 17].ccxxi
[verdachte] heeft de hierboven weergegeven gang van zaken niet betwist. Wel heeft hij bestreden dat de cessie aan [VENNOOTSCHAP 17] onder de gegeven omstandigheden nadelig was voor [vennootschap 1].
[verdachte] heeft in dit verband verklaard dat hij op 4 april 2005 een fax heeft ontvangen van [persoon 27] met documenten inzake het schip '[schip 2]'.ccxxii Vervolgens is hij met de drie andere partners van [VENNOOTSCHAP 25C] op vakantie gegaan en heeft daar besproken of zij niet via [VENNOOTSCHAP 17] de vordering voor EUR 200.000 konden kopen. Uiteindelijk zijn de andere partners niet in dit voorstel meegegaan, omdat [persoon 5] een hem bekende werfhouder had geraadpleegd en deze laatste de transactie had afgeraden. Enerzijds omdat het een oud schip was waar mogelijk kostbaar onderhoud aan zou moeten worden verricht. Anderzijds omdat het schip in de Caraïben voer, wat het moeilijk zou maken om met behulp van uitoefening van het hypotheekrecht de vordering te verhalen.
Daarom was dit voor [verdachte] eigenlijk een risicovolle transactie. De daarop door [VENNOOTSCHAP 17] behaalde winst is daarom, aldus [verdachte], geheel naar hem gevloeid. Bovendien was de vordering op [VENNOOTSCHAP 16] bezwaard met de pandrechten, namelijk die van [vennootschap 2] en Atradius. Als deze hun pandrechten openbaar zouden hebben gemaakt aan [VENNOOTSCHAP 16], zou deze nooit aan [VENNOOTSCHAP 17] gaan betalen. Dat maakte het eens temeer een risicovolle transactie.
In het rapport van [forensisch onderzoeksbureau] is met betrekking tot deze transactie nog opgemerkt dat uit niets blijkt dat [VENNOOTSCHAP 17] ten tijde van de cessie op de hoogte was van de bereidheid van een externe financier van [persoon 32] om de vordering voor EUR 300.000 te voldoen.
Tot slot is opgeworpen dat de curator de nietigheid van de cessie niet heeft ingeroepen.
De rechtbank gelooft echter niet dat [verdachte] bij het overnemen van de vordering in de veronderstelling verkeerde dat er voor hem veel risico zou kleven aan deze transactie. Als de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden in chronologische volgorde worden bezien, dan kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 4 april 2005 informatie heeft ingewonnen over deze vordering. Vervolgens heeft [persoon 26] op 8 april 2005 contact opgenomen met [persoon 32] over de mogelijkheid om de vordering af te kopen. In dat gesprek bleek dat [persoon 32] hiervoor wel mogelijkheden zag. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [verdachte] dit niet ter ore is gekomen. Hij was immers degene die het initiatief heeft genomen om deze vordering nog eens nader te onderzoeken, en daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij in die periode nog steeds nauw betrokken was bij [vennootschap 1]. Het moet [verdachte] dan ook duidelijk zijn geweest dat er van de zijde van [VENNOOTSCHAP 16] wel bereidheid en middelen zouden zijn om de schuld af te lossen. Dat vermoeden wordt gesterkt door de omstandigheid dat [verdachte] nog op de dag van het bewuste gesprek een overeenkomst van cessie heeft laten sluiten.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat de vordering in zeer korte tijd winstgevend is gebleken. [persoon 32] bleek bereid de vordering voor EUR 300.000 over te nemen.
Uit deze gang van zaken blijkt niet dat er een gerede kans was dat de overgenomen vordering oninbaar zou blijken of dat de betaling daarop beneden verwachting zou zijn. Dit te minder, omdat de schuldenaar tot op dat moment blijk had gegeven van zijn kredietwaardigheid door steeds keurig aan zijn aflossingsverplichtingen te voldoen. Daarom gaat ook het argument dat uitoefening van de hypotheekrechten en verhaal van de vordering moeilijk zouden blijken, niet op. Nog daargelaten of [verdachte]'s betoog op dat punt voldoende is onderbouwd, was het gezien de bereidheid van de debiteur tot betaling niet aannemelijk dat het zover zou komen.
De rechtbank acht dan ook met onvoldoende argumenten gestaafd dat hier sprake zou zijn geweest van een risicovolle investering. [verdachte] heeft gewezen op de pandrechten van Atradius en [vennootschap 2], maar hij wist dat deze pandrechten in dit verband niet van belang waren aangezien deze schuldeisers van [vennootschap 1] reeds waren voldaan.
Anders dan de verdediging meent, is ook hier dus sprake van benadeling van de schuldeisers van [vennootschap 1]. [verdachte] heeft via [VENNOOTSCHAP 17] op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement onvermijdbaar was, welbewust een inbare debiteurenvordering beneden de waarde overgenomen van de vennootschap. De winst is naar hem toegevloeid. Niet van belang is dat de faillissementscurator de cessie niet zou hebben aangevochten.
De betaling aan [vennootschap 13]
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat de betaling aan [vennootschap 13] ten belope van EUR 25.317 paulianeus was.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat [verdachte]
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
in de periode van 22 december 2004 tot en met 28 juni 2005 in Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [vennootschap 1] ([vennootschap 1]) en met andere rechtspersonen en natuurlijke personen, terwijl [vennootschap 1] bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, bedrieglijk, ter verkorting van de rechten der schuldeisers van [vennootschap 1], telkens lasten heeft verdicht en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 1] en verdachte en zijn mededaders wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen, schuldeisers van [vennootschap 1] op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- een lening tot stand te brengen als gevolg van een op 29 december 2004 tussen [vennootschap 2] en [vennootschap 1] afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van
EUR 610.000, waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [vennootschap 1], en waarbij een akte van verpanding
was opgemaakt waarmee [vennootschap 2] een recht van pand verkreeg op alle vorderingen
van [vennootschap 1], tengevolge waarvan [vennootschap 1] in de periode van 08 februari 2005 tot en met 19
april 2005 in totaal een bedrag van EUR 734.318, zijnde terugbetaling hoofdsom (EUR 610.000) en rente en boete en boetrente (EUR 124.318), heeft betaald aan [vennootschap 2],
- [vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 210.000 voor huurpenningen te laten betalen en in totaal EUR 400.000 af te laten lossen aan [vennootschap 3] op haar concurrente
vordering,
- [vennootschap 1] in totaal EUR 555.651 te laten betalen aan door Atradius verzekerde crediteuren ([vennootschap 4], [vennootschap 5], [vennootschap 6], [vennootschap 7] en/of [vennootschap 8]),
- een factuur ten name van [vennootschap 9] ten bedrage van EUR 17.754,80 en gedateerd 23 mei 2005 in te laten dienen bij [vennootschap 1] en EUR 17.754,80 (op 26 mei 2005) door [vennootschap 1] te laten betalen aan [vennootschap 9],
- [vennootschap 1] geldbedragen van EUR 154.494,99 en EUR 697,34 onverplicht te laten betalen aan een crediteur van [vennootschap 10] BV, [vennootschap 11] BV,
- [vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 20.563,20 onverplicht te laten betalen aan een crediteur van [vennootschap 10] BV, [vennootschap 12],
- [vennootschap 1] een geldbedrag van EUR 23.800 op 02 juni 2005 te laten betalen aan [vennootschap 14] BV,
- op 01 juni 2005 een vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 10 A] BV voor een deel ten bedrage van EUR 173.220 kwijt te laten schelden
- op 01 juni 2005 een vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 15] BV voor een deel ten bedrage van EUR 170.825 kwijt te laten schelden
- een vordering van [vennootschap 1] op [vennootschap 16] NV ter waarde van ongeveer EUR 365.000 te laten verkopen aan [vennootschap 17] BV voor een bedrag onder de werkelijke waarde.
9. [vennootschap 36]
De verdediging betoogt dat de tenlastelegging voor wat betreft het vermelde achter het eerste gedachtestreepje (ten aanzien van de succesfee uit de boedel van [vennootschap 36]/[vennootschap 37] Heemstede) en achter het derde gedachtestreepje (de betaling van per saldo EUR 249.332 aan de vennootschappen van [persoon 7], de vader van [persoon 8] en [persoon 9] en voorheen de aandeelhouder van de vennootschappen die behoren tot de hierna te noemen [vennootschap 36] groep c.s., hierna aan te duiden als: [persoon 7] of vader [persoon 7]) nietig zijn, maar de rechtbank verwerpt dit verweer omdat uit het door verdachte ter terechtzitting ingenomen standpunt en uit het namens hem in de zaak van de faillissementen [vennootschap 36] ingediende verweerschrift blijkt dat verdachte goed heeft begrepen waartegen hij zich dient te verweren.
Vanaf januari 2006 heeft de [vennootschap 36] groep c.s. op advies van [verdachte] een plan uitgevoerd dat tot doel had de groep te ontmantelen door de activa van de betrokken vennootschappen te verkopen en uit de opbrengst daarvan de door haar geselecteerde crediteuren, onder wie vader [persoon 7], geheel of gedeeltelijk te voldoen. Hoewel bekend was dat er nog fiscale schulden waren, hebben de aandeelhouders en bestuurders van de [vennootschap 36] groep c.s., de broers [persoon 8] en [persoon 9], op advies van [verdachte] de betrokken vennootschappen na naamswijziging 'afgezonken'. De leeggehaalde vennootschappen zijn namelijk verhuisd naar een slooppand in het oosten van het land, terwijl een stroman als hun directeur werd aangesteld. Voordien was een van de vennootschappen die een fiscale eenheid voor de heffing van de omzetbelasting vormde met de andere vennootschappen, failliet verklaard. [verdachte] en de aandeelhouders hebben erop gegokt dat de andere vennootschappen met rust zouden worden gelaten. Niettemin zijn ook zij in staat van faillissement verklaard. De in de tenlastelegging genoemde betalingen aan vader [vennootschap 36] en de succesfee's die aan [verdachte] en de beide broers [vennootschap 36] zijn betaald, zijn onder deze en nog nader te noemen omstandigheden paulianeus.
Uit het dossier blijken namelijk de volgende feitenccxxiii
1) De [vennootschap 36] groep c.s., waarvan de broers [persoon 8] en [persoon 9] na overdracht aan hen van de door hun vader [persoon 7] gehouden aandelen, de bestuurders warenccxxiv, omvatte zes werkmaatschappijen, te weten:
* [vennootschap 36] Leiden BV (hierna: [vennootschap 36] Leiden)
* [vennootschap 36] Alphen aan den Rijn BV (hierna: [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn)
* [vennootschap 36] Heemstede BV (hierna: [vennootschap 36] Heemstede)
* [vennootschap 36] Autoschade BV (hierna: [vennootschap 36] Autoschade)
* [vennootschap 36] Autoverhuur BV (hierna: [vennootschap 36] Autoverhuur).
* [vennootschap 36] Katwijk BV (hierna: [vennootschap 36] Katwijk,
en daarnaast [vennootschap 36] Groep BV, de moeder van voorgaande vennootschappen, wier aandelen werden gehouden door [vennootschap 36] Service Centrum BV (hierna: Service Centrum). Deze vennootschappen hielden zich bezig met het dealerschap van auto's van het merk BMWccxxv en vormen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.ccxxvi
2) Vader [persoon 7] heeft via zijn vennootschap Autobedrijf [vennootschap 36] Beheer BV aan zijn beide zonen [persoon 8] en [persoon 9] via hun vennootschap Service Centrum een lening verstrekt van (omgerekend) EUR: 1.361.341. ccxxvii Deze lening is achtergesteld ten opzichte van de vorderingen van de huisbank van de groep, ING Bank NV (hierna: ING)ccxxviii, tegenover wie alle vennootschappen van de groep zich hoofdelijk hebben verbonden.ccxxix De lening is eveneens achtergesteld ten opzichte van de financieringsmaatschappij van BMW Group Nederland BV (hierna: BMW), BMW Financial Services BV (hierna BMW FS),ccxxx die de voorraad nieuwe en gebruikte auto's van de groep financiert. In 2003 heeft BMW FS daarnaast aan Service Centrumccxxxi een lening verstrekt voor de overname door de groep van [vennootschap 36] Heemstede. Voorts zijn door BMW FS diverse bedrijfsmiddelen van Heemstede en Katwijk gefinancierd via financial- en operational lease overeenkomsten.ccxxxii
3) Eind 2005 heeft de groep al enige tijd te kampen met tegenvallende resultaten.ccxxxiii Dit is onder meer te wijten aan de toegenomen omvang van het bedrijf en de landelijke terugslag in de autoverkoop.ccxxxiv In dat verband vinden in oktober en november 2005 besprekingen plaats met BMW. Naar aanleiding van een van die besprekingen schrijft BMW op 22 november 2005 het volgende aan de algemeen directeur van de groep:
'Geachte heer [persoon 33] (..),
Hiermee bevestigen wij de afspraken/uitgangspunten die op 31 oktober 2005 zijn gemaakt. (..)
Doel van de besprekingen was de toekomst met de [vennootschap 36] bedrijven vast te stellen. (..)
De volgende afspraken zijn gemaakt:
[vennootschap 36] heeft ervoor gekozen om alle activiteiten af te stoten. De [vennootschap 36] bedrijven te Heemstede en Alphen aan den Rijn zullen aan collega BMW dealers ter overname worden aangeboden. (..)
(..) Na realisatie van de verkoop van de activiteiten te Alphen aan den Rijn en Heemstede zal er naar gestreefd worden om ook voor de activiteiten te Katwijk uiterlijk medio 2006 een koper te hebben gevonden. Met betrekking tot de vestiging te Leiden gaat de voorkeur er naar uit bij [vennootschap 36] om deze vestiging, gezien de grote verliezen die er worden geleden, zo snel mogelijk te sluiten. (..) Sluiting wordt uiterlijk 1 april aanstaande voorzien of zoveel eerder als mogelijk.
(..)
De naar verwachting te realiseren goodwill voor de te verkopen vestigingen bedraagt, op basis van activa/passiva transacties, respectievelijk EUR 500.000,= voor Alphen aan den Rijn en EUR 725.000,= voor Heemstede.ccxxxv
4) Ongeveer een maand later, op 29 december 2005, tekent [persoon 34], toenmalig [functie] van BMW, met betrekking tot de groep op een kladblok het volgende aan:
(..)
Aandelen Heemstede overnemen door BMW NL
--> vorderingen voorraden zekerstellen en druk op [vennootschap 36] verminderen
Leiden sluiten
Blijft over Katwijk --> als alles is overgedragen blijft over service / schade / verhuur / dealerbedrijf / kosten zijn dan uit balans
Doel faillissement voorkomen
Proberen op te lossen
Schade is niet te vermijden
3 partijen ING, BMW Group, [vennootschap 36] fam
Feitelijk technisch faillietccxxxvi
Achtergrond hiervan was, aldus [persoon 34]:
'Er waren meer partijen betrokken bij [vennootschap 36] dan alleen BMW Nederland. Daarom moest er ook met ING en Financial Services gesproken worden over de krappe liquiditeit. (..) Op dat moment (29 december 2005, rb) werd wel duidelijk dat wij niet alle vorderingen terug zouden krijgen. De uitspraak 'feitelijk technisch failliet' is een kreet van [persoon 33]. Wij wilden geen faillissement aanvragen omdat een BMW dealer niet failliet gaat. (..) De verwachting is dat als deze drie partijen, [vennootschap 36], BMW en de ING bank, een faillissement konden voorkomen er dan geen schade zou zijn voor andere partijen.'ccxxxvii
5) Bij brief van 30 december 2005 schrijft BMW aan de groep dat vanwege betalingsachterstanden de '20-dagen regeling', krachtens welke de groep leverancierskrediet geniet van BMW, komt te vervallen en dat BMW de kentekens van verkochte automobielen pas zal vrijgeven na ontvangst van de betaling op haar rekening.ccxxxviii
6) Op 4 januari 2006 vindt bij BMW in Rijswijk een gesprek plaats over de situatie bij de groep. Bij dit gesprek zijn vertegenwoordigers van BMW en ING aanwezig, alsmede vader [persoon 7], zijn zoon [persoon 8] en de toenmalig algemeen directeur van de groepccxxxix [persoon 33]. In het door ING opgestelde verslag van deze bespreking valt onder meer het volgende te lezen:
(..)
[persoon 33] schetst de huidige situatie en geeft nadrukkelijk aan dat het '1 voor 12' is. (...)
BMW [vennootschap 36] BV heeft nu 3 zware verliesjaren achter de rug en het is duidelijk dat het bedrijf in deze vorm het niet lang zal kunnen volhouden. De overheadkosten, en dan met name de personeelslasten, zijn te hoog.
Men heeft in 2005 een reorganisatieplan opgesteld (..)
(..)
Relatie is er nu achter gekomen dat deze organisatie enerzijds teveel tijd kost en anderzijds gepaard zal gaan met hoge kosten (400/m a 500/m).
Vandaar dat met (men, rb) het reorganisatieplan nu heeft omgezet in een saneringsplan, welk bestaat uit:
- verkoop Alphen a/d rijn
- verkoop filiaal Heemstede
- sluiting filiaal Leiden
- doorgang van Katwijk in een nieuwe entiteit
In concreto betekent dit dat de relatie het filiaal in Leiden, het schadebedrijf en servicecentrum zal laten failleren. Dit is de enige manier om zonder al te grote kosten van de aldaar aanwezige personeelsleden af te komen.
(..)
BMW Nederland onderschrijft de plannen van relatie en geeft nadrukkelijk aan achter relatie te staan.
(..)
Per saldo zal relatie dus filiaal Katwijk in nieuwe entiteit doorzetten, filialen Heemstede en Alphen verkopen, en de overige BV's failliet laten gaan.ccxl
7) Op dat moment heeft de groep nog EUR 766.422 aan schuld bij BMW FSccxli, terwijl zij in rekening-courant aan ING EUR 567.226 is verschuldigd plus aan twee leningen elk nog eens EUR 317.646.ccxlii Op de lening van vader [persoon 7] aan zijn beide zoons is per 1 januari 2006 nog niets afgelost.ccxliii
8) Op 30 december 2005 laat ING weten dat zij het krediet in rekening-courant met EUR 400.000 zal verlagen (naar EUR 167.226) in verband met de voorgenomen verkoop van de vestiging Alphen aan den Rijn. De bank gaat akkoord met vrijgave van haar pandrecht op de activa van deze vestiging tegen ontvangst van EUR 400.000.ccxliv
9) Op 6 januari 2006 zegt de afdeling Recovery van ING het krediet aan de groep op, maar eist het krediet nog niet op. Zij schrijft voorts dat zij wil dat een terzake deskundige externe adviseur het reorganisatieplan van de groep zal beoordelen, dat haar krediet voorshands wordt beperkt tot EUR 167.226 en dat zij op basis van de bevindingen van de bedoelde adviseur zich nader wenst te beraden over de afwikkeling van het krediet. Op 9 januari 2006, zo voegt zij hieraan toe, zal de adviseur zich voor een eerste bespreking melden.ccxlv
10) Deze adviseur is [verdachte], die zijn adviespraktijk heeft ondergebracht in de vennootschap [vennootschap 25A1] (hierna: [vennootschap 25]). [verdachte] heeft op 9 januari 2006 in Katwijk een eerste gesprek bij de [vennootschap 36] groep. Daarbij zijn ook vertegenwoordigers van BMW aanwezig.ccxlvi
11) In dit gesprek komt onder meer de verkoop van de vestiging te Heemstede ter sprake. [verdachte] komt nog diezelfde dag met [persoon 8] overeen dat [vennootschap 25] voor de bemiddeling bij de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede een beloning zal ontvangen van [vennootschap 36] Heemstede, voor de hoogte waarvan de bij de transactie te bedingen goodwill als maatstaf zal dienen. Als [verdachte] er in slaagt een verkoopsom danwel goodwill te realiseren van meer dan EUR 300.000 zal hij 50% van het meerdere ontvangen. De overeenkomst is vastgelegd in een brief van dezelfde dag van [vennootschap 25].ccxlvii
12) Per 1 januari 2006 verkoopt de groep de activa van [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn, onder het bedingccxlviii dat de vestiging in Leiden zal worden gesloten.ccxlix De koopsom (EUR 578.000) wordt op 13 januari 2006 overgemaakt naar Service Centrum. Service Centrum lost vervolgens één van de nog bij ING uitstaande leningen (EUR 317.646) af en stort de koopsom daarna door naar [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn.ccl Vanaf de bankrekening van [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn worden vervolgens nog openstaande vorderingen van BMW FS op [vennootschap 36] Alphen a/d Rijn voldaan.ccli
13) De Stichting Beheer BMW Dealerbedrijven koopt op 23 januari 2006 de activa van [vennootschap 36] Heemstede. Op 9 februari 2006 ondertekenen partijen de koopovereenkomst. De totale koopsom bedraagt EUR 2.786.684,76. De goodwill is op EUR 700.000 gewaardeerd. cclii Tevens is overeengekomen dat de koper de rechten en verplichtingen overneemt die voortvloeien uit de operational lease overeenkomsten (nrs. 30 en 31) die op 3 oktober 2003 met BMW FS zijn afgesloten.ccliii [vennootschap 36] Katwijk betaalt op 26 en 27 januari 2006 de schulden die de groep nog uit hoofde van de financial lease overeenkomsten met BMW FS had (EUR 343.748,71 en EUR 31.438,69).ccliv
Daarmee is de gehele schuld die de groep op 31 december 2005 nog had aan BMW FS in verband met de leaseovereenkomsten voldaan. De koopsom voor [vennootschap 36] Heemstede wordt voldaan op de bankrekening van [vennootschap 36] Heemstede.cclv Daarna betaalt [vennootschap 36] Heemstede op 28 en 30 januari 2006 in totaal EUR 353.800 aan Service Centrum, cclvi waarna Service Centrum op 30 januari 2006 de andere lening bij ING (EUR 317.646) aflost.cclvii
14) Voorts is met BMW overeengekomen dat BMW EUR 150.000 zal inbrengen voor de afwikkeling van de vestiging te Leiden en EUR 295.000 (EUR 500.000 minus openstaande lening van EUR 205.000 van BMW FS aan de groepcclviii) zal betalen aan extra goodwill.cclix Op 16 februari 2006 betaalt BMW de afgesproken EUR 150.000 (vermeerderd met BTW) aan [vennootschap 36] Leiden.cclx Op 23 februari 2006 betaalt BMW de afgesproken EUR 351.050,00 (295.000 aan extra goodwill vermeerderd met 19% BTW) op de bankrekening van [vennootschap 36] Heemstede. Diezelfde dag betaalt [vennootschap 36] Heemstede EUR 355.184,08 aan BMW FS.cclxi
15) [vennootschap 25] factureert op 20 januari 2006 aan [vennootschap 36] Heemstede een bedrag van EUR 663.425 (incl. 19% BTW) 'conform afspraak inzake de overeengekomen Goodwill Fee met betrekking tot de verkoop van de activiteiten van [vennootschap 36] Heemstede'.cclxii Het bedrag wordt in twee deelbetalingen (op 19 en 27 januari 2006) overgemaakt naar de bankrekening van [vennootschap 25].cclxiii Op 26 januari 2006 crediteert [vennootschap 25] een bedrag van EUR 440.300 aan [vennootschap 36] Service Centrum.cclxiv Op 31 januari 2006 vindt de betaling van dit bedrag plaats.cclxv Volgens [verdachte] heeft hij dit bedrag terugbetaald, omdat bleek dat de groep de liquiditeiten niet kon missen.cclxvi Daarnaast boekt [vennootschap 25] geld over naar de vennootschappen [vennootschap 56] BV (EUR 124.355) en [vennootschap 57] BV (EUR 65.450).cclxvii Dit zijn de persoonlijke vennootschappen van de broers [persoon 8] en [persoon 9].cclxviii Op de hierop betrekking hebbende facturen van [vennootschap 56] BV en [vennootschap 57] BV staat: 'hierbij belasten wij u conform mondelinge afspraak inzake Heemstede'.cclxix
Verder betaalt [vennootschap 25] op 23 januari 2006 EUR 65.450 aan Holding [persoon 33] BV, een vennootschap van [persoon 33], eveneens ter betaling van succesfee. Van dat bedrag wordt echter op 3 maart 2006 EUR 58.905 terugbetaald.
Tot slot betaalt [vennootschap 25] een bedrag van EUR 8.841,26 aan [vennootschap 36] Katwijk.
Per saldo resteert voor [vennootschap 25] van de gestorte succesfee dus EUR 17.934.cclxx
16) Op 17 januari 2006 ontvangt vader [persoon 7] via zijn vennootschap [vennootschap 36] Autocentrum BVcclxxi van Service Centrum EUR 136.100.cclxxii De betaling maakt deel uit van een overeenkomst tussen de groep en [persoon 7], welke inhield dat laatstgenoemde 10% van zijn lening aan zijn beide zonen betaald zou krijgen tegen kwijting van het resterende bedrag.cclxxiii [verdachte] heeft deze regeling voorgesteld.cclxxiv
Daarnaast maakt [vennootschap 36] Katwijk op 16 januari 2006 een (totaal)bedrag van EUR 350.000 over [vennootschap 36] Autocentrum BV.cclxxv In aantekeningen van BMW staat: 'vordering senior (de rechtbank begrijpt: [persoon 7]) afgekocht tegen EUR 350.000,='cclxxvi Vanaf 17 januari 2006 tot en met 30 maart 2006 vinden over en weer overboekingen plaats tussen de tot de groep behorende vennootschappen cclxxvii en diverse vennootschappen die toebehoren aan [persoon 7]cclxxviii Na de laatste overboeking heeft de groep per saldo EUR 249.322 meer aan vennootschappen van [persoon 7] betaald dan zij heeft ontvangen.cclxxix De overboekingen van (per saldo) EUR 350.000 en EUR 249.322 zijn het gevolg van deze verrekeningen in rekening-courant.cclxxx
17) In januari 2006 wordt de vestiging [vennootschap 36] Leiden gesloten.cclxxxi Haar naam wordt op 7 februari 2006 gewijzigd in [vennootschap 37] Leiden BV.cclxxxii [vennootschap 37] Leiden wordt op eigen aanvraag bij vonnis van 10 mei 2006 van de rechtbank Den Haag in staat van faillissement verklaard. Mr. [curator 3] wordt tot curator in het faillissement benoemd.cclxxxiii
18) Op 7 februari 2006 worden de namen van [vennootschap 36] Alphen aan den Rijn en [vennootschap 36] Heemstede gewijzigd in '[vennootschap 37] Alphen aan den Rijn BV' en '[vennootschap 37] Heemstede BV'.cclxxxiv
19) Op 8 februari 2006 zegt ING het krediet aan de groep definitief op en eist hetgeen zij uit hoofde van de kredietovereenkomst te vorderen heeft, met onmiddellijke ingang op. In een interne mail van de bank van 8 februari 2006 staat 'dit potentieel probleemkrediet is dus lekker snel geheel opgelost (met dank aan [vennootschap 25] (rechtbank: [vennootschap 25]))'.cclxxxv Het krediet van de bank is op 7 maart 2006 geheel afgelost.cclxxxvi
20) Eveneens op 8 februari 2006 komt [verdachte] met [persoon 8]cclxxxvii een aan [vennootschap 25] te betalen succesfee ingeval van verkoop van de vestiging te Katwijk overeen, indien voor die vestiging een overname tot stand komt waarbij BMW of BMW FS een deel van haar vordering zal kwijtschelden. In dat geval bedraagt de succesfee 40% van het totale door de groep behaalde voordeel.cclxxxviii
21) De activa van [vennootschap 36] Autoschade worden op 14 februari 2006 voor een bedrag van EUR 5.700 verkocht.cclxxxix
22) De groep doet op 10 maart 2006 voor alle vennootschappen (met uitzondering van [vennootschap 36] Katwijk) een melding betalingsonmacht aan de Belastingdienst in verband met de loonheffing en af te dragen omzetbelastingccxc over de maand januari 2006. Volgens de melding is de groep uit dien hoofde nog EUR 458.313 verschuldigd aan de fiscus.ccxci
23) BMW zegt bij brief van 15 maart 2006 de 'dealer- en miniservice' overeenkomst met [vennootschap 36] Katwijk met onmiddellijke ingang op. Volgens de brief heeft dat de volgende redenen:
'(..)
Het was de bedoeling dat de vestiging [vennootschap 36] Katwijk zelfstandig haar activiteiten zou voortzetten en dat deze vestiging te zijner tijd zou worden verkocht aan een geschikte derde partij. (..)
Onder verwijzing naar onze brieven d.d. 23 december 2005 (..), 9 maart 2006 (..), per fax aan u verzonden op 14 maart 2006, constateren wij dat [vennootschap 36] herhaaldelijk niet aan haar betalingsverplichtingen jegens BMW NL en BMW FS heeft voldaan, ondanks dringende verzoeken van de zijde van BMW NL en BMW FS en betalingstoezeggingen uwerzijds.
Bovendien blijkt uit de informatie die u aan ons ter beschikking heeft gesteld dat de financiële positie van de [vennootschap 36] groep zodanig is verslechterd dat een normale voortzetting van de BMW dealer- en mini Serviceactiviteiten binnen de vestiging te Katwijk in de toekomst niet langer mogelijk zal zijn.
(..)
Tenslotte hebt u, door de vordering van [persoon 7] af te kopen tegen een bedrag tegen finale kwijting, in strijd gehandeld met de achterstellingsovereenkomst d.d. 29 december 2004, volgens welke overeenkomst de vordering van de heer [persoon 7] is achtergesteld bij de vorderingen van BMW FS.
(..)'ccxcii
24) BMW heeft van [vennootschap 36] Groep de activa in pand. Met haar toestemming verkoopt [vennootschap 36] Groep deze op 17 maart 2006, waarbij [vennootschap 36] Groep ook haar goodwill verkoopt voor EUR 205.000, verminderd met EUR 50.000 aan nog uit te betalen pensioenpremies.ccxciii De prijs voor de goodwill (EUR 159.500) ontvangt [vennootschap 36] Groep, de rest van de koopsom betaalt de koper rechtstreeks aan de pandhouder.ccxciv
25) [vennootschap 25] ontvangt in de periode van 28 maart 2006 tot en met 26 juli 2006 van de bankrekening van [vennootschap 36] Autoverhuur EUR 102.000.ccxcv Dit is volgens [verdachte] een succesfee die [vennootschap 25] op grond van de hiervoor onder 20) genoemde afspraak toekomt.ccxcvi
26) Op 18 april 2006 worden de namen van [vennootschap 36] Groep, [vennootschap 36] Katwijk en [vennootschap 36] Service Centrum gewijzigd in '[vennootschap 37] Groep BV', '[vennootschap 37] Katwijk BV' en '[vennootschap 37] Servicecentrum BV'.ccxcvii
27) Op 1 augustus 2006 wordt [persoon 35], die door [verdachte] bereid is gevonden als bestuurder op te treden, bestuurder van [vennootschap 37] Service Centrum (zoals eerder vermeld, de holdingvennootschap van de groep). [persoon 8] en [persoon 9] treden kort daarna uit functie als bestuurder van die vennootschap.ccxcviii [verdachte] omschrijft [persoon 35] als iemand 'die het niet uitmaakt dat hij een aantekening bij de incassobureaus, creditmanagementbureaus en het ministerie van justitie, inzake het oprichten van vennootschappen krijgt'.ccxcix
28) Op 8 augustus 2006 worden de vestigingsadressen van de vennootschappen van de groep verplaatst naar het adres [adres] te Hengelo.ccc Dit is een leeg bedrijvencomplex dat deels is gesloopt. Volgens een gerechtsdeurwaarder wordt dit adres herhaaldelijk gebruikt als 'spookadres'.ccci
29) Op aanvraag van curator [curator 3] worden [vennootschap 37] Servicecentrum, [vennootschap 37] Groep, [vennootschap 36] Autoschade en [vennootschap 36] Autoverhuur op 8 november 2006 in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Den Haag. De faillissementen van [vennootschap 37] Alphen aan den Rijn en [vennootschap 37] Heemstede volgen op respectievelijk 22 en 28 november 2006, eveneens op aanvraag van de curator, uitgesproken door de rechtbank Den Haag respectievelijk de rechtbank Haarlem.cccii
30) Curator [curator 3] doet op 18 maart 2008 aangifte wegens faillissementsfraude.ccciii
9.4. Rechtmatigheid faillissement/benadeling schuldeisers?
De verdediging voert met betrekking tot het faillissement van de verschillende tot de groep behorende vennootschappen (met uitzondering van dat van [vennootschap 36] Leiden) het volgende aan.
(i) De faillissementen zijn in november 2008 ten onrechte uitgesproken, nu curator [curator 3] op oneigenlijke wijze de faillissementen heeft uitgelokt en daarbij de faillissementsrechter vermoedelijk bewust van onjuiste informatie heeft voorzien. Allereerst stelt de curator in de faillissementsaanvraag dat de Belastingdienst aan de vestiging Leiden, als onderdeel van de fiscale eenheid, een belastingaanslag heeft opgelegd van circa 1 miljoen euro en dat de gefailleerde vennootschap [vennootschap 36] Leiden ten gevolge daarvan een regresvordering zou hebben op de moeder- en zustermaatschappijen. Dat is onjuist. De beweerde aanslag betreft in werkelijkheid een aansprakelijkstelling en bovendien heeft [vennootschap 36] Leiden niet betaald aan de Belastingdienst, zodat geen regresvordering is ontstaan. Daarnaast was de steunvordering die de curator in zijn aanvraag opvoerde eveneens een vordering van de fiscus, zodat van een voor een faillissement vereiste pluraliteit van schuldeisers geen sprake was.
Nu in casu, zo betoogt de verdediging, geen rechtsmiddel is ingesteld tegen de faillissementsuitspraken en de verdediging op dit punt een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren heeft gebracht, zal de strafrechter zelfstandig de rechtmatigheid van de uitspraken waarbij de verschillende vennootschappen in staat van faillissement zijn verklaard, moeten onderzoeken. Indien de rechtbank evenals de verdediging tot de conclusie komt dat de faillissementen ten onrechte, althans onrechtmatig, tot stand zijn gekomen, zal dit tot gevolg hebben dat de grondslag komt te ontvallen aan het voor een bewezenverklaring vereiste bestanddeel van de tenlastelegging dat de verschillende tot de groep behorende vennootschappen 'in staat van faillissement zijn verklaard'. In dat geval moet vrijspraak volgen.
(ii) Daarnaast heeft het openbaar ministerie onvoldoende bewijs geleverd dat in de faillissementen nadeel zou zijn geleden door schuldeisers. Uit het faillissementsverslag van de curator van 27 januari 2007 blijkt dat enkel de Belastingdienst zich ter verificatie als schuldeiser in het faillissement van [vennootschap 36] Leiden heeft gemeld met een vordering van circa 1 miljoen euro. Daarop valt veel af te dingen. Allereerst betreft het geen belastingaanslag, maar slechts een aansprakelijkstelling. Daarnaast was in werkelijkheid geen sprake van een belastingschuld, zoals door de curator beweerd, want:
(1) ten onrechte wordt omzetbelasting geclaimd in verband met de overdracht van de onderneming over de maanden januari tot en met maart 2006 (EUR 610.702): op grond van artikel 31 Wet OB 1968 (oud) is de vennootschap met betrekking tot die overdracht geen omzetbelasting verschuldigd,
(2) de [vennootschap 36] vennootschappen hebben uit hoofde van verliesverrekening nog een vordering ad EUR 267.384 op de Belastingdienst (carry back) en
(3) een andere belastingaanslag is na bezwaar zodanig naar beneden bijgesteld dat de vennootschappen EUR 102.815 teveel betaald hebben, hetgeen zij eveneens terug mogen vorderen.
Als met het vorenstaande rekening wordt gehouden, is de beweerde schuld al bijna tot nihil teruggebracht. De officier van justitie zal daarom beter moeten onderbouwen waarom er ten tijde van het faillissement een schuld aan de fiscus was.
In dat verband verzoekt de verdediging, mocht de rechtbank aannemen dat er wel degelijk een belastingschuld van betekenis was, in de gelegenheid te worden gesteld het debat hierover te heropenen.
Deze verweren lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat de [vennootschap 36] groep c.s. vanaf januari 2006 een plan heeft uitgevoerd dat tot doel had de groep stukje bij beetje te ontmantelen door de activa van de vennootschappen te verkopen en vanuit de opbrengst daarvan de door haar gekozen crediteuren, te weten ING, BMW en vader [persoon 7], geheel of gedeeltelijk te voldoen.
De verdediging bestrijdt dat de groep nog enig bedrag van betekenis aan de fiscus verschuldigd was, maar uit het dossier moet worden opgemaakt dat de broers [persoon 8 en persoon 9] wisten dat de Belastingdienst zich nog met een claim bij de groep zou melden, hoewel de omvang van die claim toen niet precies bekend was en thans evenmin bekend is. Er liep immers al sinds april 2005 een fiscaal boekenonderzoek in verband met de gedane aangiften omzetbelasting over de jaren 2000 tot en met 2004ccciv en daarnaast zou de groep in de maanden vanaf januari 2006 ook nog belasting moeten afdragen in verband met de gebruikelijke loonheffingverplichtingen. De wijze waarop de directie van de groep vervolgens te werk is gegaan, duidt er op dat de directie wel degelijk rekening hield met deze toen nog toekomstige belastingschulden. Voor elk van de van de vennootschappen van de groepcccv werden zogenoemde 'actielijsten afwikkeling' opgesteld, waarin als eerste actiepunt voor 9 januari 2006 was opgenomen: 'melden betalingsonmacht loonbelasting kluis [persoon 8] privé'.cccvi Daarna is het conceptrapport van de Belastingdienst van haar boekonderzoek binnengekomencccvii, is dit rapport besproken (op 10 maart 2006)cccviii en is nog diezelfde dag de melding van betalingsonmacht bij de Belastingdienst ingediend. Voor de directie van de groep was toen derhalve duidelijk dat de Belastingdienst meende dat de groep nog EUR 370.000 aan achterstallige omzetbelasting schuldig wascccix en dat daarnaast de diverse vennootschappen ook nog enkele tonnen aan loonheffing over de maand januari 2006 moesten afdragen. Dat de directie van de groep van een en ander wist en met dit een en ander rekening hield, blijkt ook uit aantekeningen van BMW: [vennootschap 36] 8/3 (..) (..) Fiscus EUR 1 miljoen - jan 400.00,= - naheff 410.000,= -feb 200.000,= (..)'cccx en interne aantekeningen die vermoedelijk zijn opgesteld om aan de directie verslag te doen van een met de Belastingdienst gevoerde bespreking: '[persoon 36] (..) [PERSOON 37] ([persoon 37], rb) (..)'Gesprek belastingdienst ging heel goed (..) naheffing EUR 7,5/EUR 8 ton (..)'cccxi.
De rechtbank leidt hieruit af dat er een aanzienlijke Belastingschuld bestond en dat de directie van de groep dit wist. Gelet op deze ook van de groep zelf afkomstige gegevens, ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van het zojuist genoemde voorwaardelijk verzoek van de verdediging.
De argumenten die de raadsman aanvoert, komen er op neer dat achteraf bezien in twijfel kan worden getrokken of de fiscus wel een rechtsgeldige vordering had op de vennootschappen. Dat betoog kan echter niet slagen. Als gezegd, de directie van de groep wist voordat zij een ander in haar plaats stelde, dat er nog een aanzienlijk bedrag aan de fiscus was verschuldigd.
Bovendien geldt dat, voor zover de vordering van de Belastingdienst al voor enige discussie vatbaar was, de toenmalige directie van de groep er niet voor heeft gekozen de nu betwiste schulden te betalen of langs de daartoe geëigende weg aan te vechten, maar alle activa van de vennootschappen heeft verkocht, de namen van de vennootschappen heeft gewijzigd, de vennootschappen elders in het land op een spookadres heeft ondergebracht en een katvanger in haar plaats heeft aangesteld als directeur. Door zo te werk te gaan heeft de toenmalige directie van de groep willens en wetens afgezien tegen de vorderingen van de fiscus verweer te voeren, met het aanmerkelijke risico dat de fiscus alsnog tot inning daarvan zou overgaan.
Om deze redenen faalt ook het verweer dat de faillissementen achteraf bezien ten onrechte zijn uitgesproken. Welbewust is het risico genomen dat een of meer schuldeisers, onder wie in elk geval de fiscus, door het aanvragen van het faillissement van de 'afgezonken' vennootschappen tot inning van hun vordering zouden proberen te komen. Bovendien heeft de toenmalige directie van de vennootschappen op deze wijze bewust het risico genomen dat tegen een faillissementsaanvraag geen verweer zou worden gevoerd en dat evenmin na het uitspreken van een faillissement daartegen geen rechtsmiddel zou worden aangewend. Onder deze omstandigheden kan niet achteraf worden geklaagd dat de faillissementen van de verschillende groepsmaatschappijen ten onrechte zijn uitgesproken en evenmin dat deze op onrechtmatige wijze zijn uitgelokt. Het baat verdachte dus niet dat, indien dit al zo is, er geen pluraliteit van schuldeisers was.
In het voorgaande is reeds vastgesteld dat er ten tijde van het 'afzinken' van de vennootschappen al een aanzienlijke belastingschuld bestond. Daarover heeft de officier van justitie ter terechtzitting een overzicht van de FIOD overgelegd, waarin uiteen is gezet dat zelfs na het op nul zetten van aansprakelijkheidsaanslagen, systeemaanslagen en naheffingen die zijn opgelegd na het faillissement, alsmede na aftrek van diverse door de raadsman opgegeven verrekenposten, nog steeds een minimale, openstaande belastingschuldcccxii resteert van circa 1,27 miljoen euro.cccxiii
Uit het voorgaande volgt dat geen van de verweren stand houdt. De groep had een aanmerkelijke belastingschuld die zij welbewust onbetaald heeft gelaten en die nog steeds onbetaald is gebleven, ook nog nadat de faillissementen van de verschillende tot de groep behorende vennootschappen zijn uitgesproken. Achteraf kan niet worden geklaagd dat de faillissementen ten onrechte zijn uitgesproken.
9.5. Tijdstip waarop het faillissement niet meer kon worden voorkomen?
[verdachte] betwist dat het faillissement van de [vennootschap 36] vennootschappen in zicht was. Er is gesaneerd met het doel de onderneming in kleinere vorm vanuit de vestiging in Katwijk voort te zetten.
Met betrekking tot dit verweer stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat de liquiditeitspositie van de groep op 1 januari 2006 slecht was, dat de personeelslasten van de groep te hoog waren, dat er schulden waren bij de huisbankier ING en leverancier/financier BMW en dat op de lening van de voormalig aandeelhouder [persoon 7] nog niets was afgelost. Uit de besprekingen met BMW en de bank kan worden afgeleid dat alle betrokken partijen inzagen dat de onderneming niet in de bestaande vorm kon worden voortgezet. ING en BMW namen hun voorzorgsmaatregelen door ten aanzien van de kredietverlening de teugels steeds strakker aan te halen. De bank zegde het krediet tot nader order op, hoewel [vennootschap 36] nog wel gebruik mocht maken van een gelimiteerde kredietruimte, en BMW wijzigde de afspraken met betrekking tot de financiering van nieuwe automobielen. Uit de stukken blijkt voorts dat BMW al voorzag dat de kans gering was dat de groep, gelet op de toenmalige stand van zaken, nog in staat zou zijn haar schuld aan BMW en BMW FS volledig te voldoen.
Vaststond dat op 1 januari 2006 voor alle betrokkenen duidelijk was dat de vennootschappen van de groep zonder ingrijpende sanering afstevenden op een faillissement.
Het kan niet anders dan dat [verdachte] bij zijn binnenkomst bij de groep op 9 januari 2006 eveneens deze conclusie heeft getrokken. [verdachte] heeft zelf verklaard dat hij zich telkens bij het aanvaarden van een nieuwe opdracht precies liet informeren hoe een klant er in financieel opzicht voor stond, terwijl [verdachte] hier bovendien door de huisbankier van de klant was gevraagd te adviseren. In dit verband is van belang de door [persoon 8] bij de rechter-commissaris in het faillissement van [vennootschap 36] Leiden afgelegde verklaring, voor zover luidend: '[verdachte] heeft de financiële cijfers (grootboeken, proefsaldibelansen e.d.) opgevraagd. Het bleek nog slechter te zijn dan gedacht.'cccxiv
De feiten wijzen uit dat de [vennootschap 36] groep c.s. reeds voor de eerste bespreking van 9 januari 2006 met [verdachte] doende was onderdelen van haar bedrijf te verkopen. Na de komst van [verdachte] is daarmee in versneld tempo doorgegaan. De ingrepen waren niet gericht op een sanering die ertoe zou kunnen leiden dat onderdelen van het bedrijf levensvatbaar werden gemaakt om deze te kunnen voortzetten. In wezen werden met medewerking van BMW de activa van de verschillende vennootschappen verkocht. De opbrengst daarvan werd gebruikt om de bank, BMW, BMW FS en enige anderen, onder wie de voormalig aandeelhouder [persoon 7], te betalen. Nadat lege vennootschappen waren overgebleven, zijn deze van een andere naam voorzien en in het Oosten van het land onder de directie van een stroman te ruste gelegd.
Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat dit gebeurde overeenkomstig een vooropgezet plan en dat [verdachte] en [persoon 7] dit samen met de toenmalige directie van de groep hebben uitgevoerd. Over de betrokkenheid van [verdachte] komt de rechtbank hierna nog te spreken.
Weliswaar heeft [verdachte] aangevoerd dat alles er op gericht was om ten minste één vennootschap te redden, [vennootschap 36] Katwijk, maar dat verweer wijst de rechtbank van de hand, omdat uit niets is gebleken dat een serieus plan is gemaakt die vennootschap te redden, terwijl daarmee niet in overeenstemming valt te brengen dat de andere vennootschappen niet op een ordentelijke wijze zijn geliquideerd.
De rechtbank voegt hier nog het volgende aan toe.
Ten eerste zijn de kredietverschaffers van de groep voldaan, zodat zij hun relatie met de groep konden beëindigen, hetgeen niet goed in overeenstemming valt te brengen met de wens [vennootschap 36] Katwijk voort te zetten, aangezien dat bedrijf ongetwijfeld voor voortzetting van haar activiteiten niet zonder krediet zou kunnen.
Daarop sluit aan dat zonder gebleken noodzaak reeds lang bestaande schulden aan vennootschappen van vader [persoon 7] zijn afgelost. Uit de stukken blijkt namelijk dat al jaren hierop geen rente of aflossing plaatsvond, terwijl, indien het streven zou zijn geweest [vennootschap 36] Katwijk te redden, mag worden aangenomen dat vader [persoon 7] hieraan zijn medewerking zou hebben verleend door met uitstel van betaling in te stemmen.
Ten derde geldt dat voor zover al door de tussenkomst van [verdachte] extra liquide middelen werden verkregen door de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede, deze middelen niet zijn aangewend voor de redding van enige vennootschap. [verdachte] heeft weliswaar in de onderhandelingen met BMW resultaat geboekt, maar dat resultaat is aangewend ten dele voor een betaling aan Service Centrum, die daarmee niet [vennootschap 36] Katwijk van een nieuw financieel fundament heeft voorzien, en voor een ander deel om de beide broers [persoon 8 en persoon 9] een vergoeding te betalen waarop zij geen aanspraak konden maken.
Ten vierde was als gezegd bekend dat er nog een deels latente belastingschuld was en is niet gebleken dat in dit verband serieuze pogingen zijn ondernomen om met de ficus te onderhandelen met het oog op een voorgenomen doorstart in Katwijk of om tot een betalingsregeling te komen.
Ten vijfde kan worden vastgesteld dat [verdachte] al op 8 februari 2006 een succesfee van 40% heeft bedongen voor een verkoop van de vestiging Katwijk. Die afspraak valt niet te rijmen met de nu geponeerde stelling dat aan een doorstart van de vestiging te Katwijk werd gewerkt.
Ten zesde is van belang dat een dag daarvoor al naamswijzigingen waren doorgevoerd voor de vennootschappen die al van de activa waren ontdaan (Alphen a/d Rijn, Heemstede en Leiden). De enige goede reden die daarvoor valt te geven, is dat men voorzag dat een aanmerkelijke kans bestond dat deze vennootschappen failliet zouden worden verklaard en moest worden voorkomen dat de naam [vennootschap 36] aan een faillissement zou worden verbonden en BMW reputatieschade zou oplopen.
Dat iemand werkelijk een doorstart van een of meer van de vennootschappen van de groep heeft voorgestaan, wijst de rechtbank dan ook van de hand.
De bedoeling was dus dat na betaling van de crediteuren, met uitzondering van de Belastingdienst, lege vennootschappen zouden overblijven met nog slechts één belangrijke crediteur die geen verhaal voor zijn vordering zou kunnen vinden. Daartoe strekten de door [verdachte] gedirigeerde betalingen en saneringen van de diverse tussen de vennootschappen bestaande rekening-courant verhoudingen, alsmede de ook door [verdachte] gedirigeerde sanering van de tussen de vennootschappen van de groep en de vennootschappen van vader [persoon 7] bestaande rekening-courant verhoudingen. De daarop volgende naamswijziging, verhuizing en wijziging in de directie van de vennootschappen van de groep kan geen ander doel hebben gehad dan om de vennootschappen, hoewel men wist dat een aanzienlijke belastingschuld ongeregeld was gebleven, aan het zicht te onttrekken. Kennelijk hebben de toenmalige directie van de groep en hun adviseur [verdachte] gehoopt dat de Belastingdienst het erbij zou laten zitten en dat geen faillissementsaanvraag zou worden gedaan, te minder omdat de Belastingdienst mogelijk geen steunvordering zou kunnen vinden en dus van een pluraliteit van schuldeisers geen sprake zou zijn.
Dat dit ook het motief is geweest, vindt steun in de hiervoor al onder 3.3.2. genoemde aantekeningen, dit keer die van BMW, waarin staat: [vennootschap 36] 8/3 (..) Als Katwijk omvalt dan valt alles om (heeft met intercompany vorderingen te maken) (..) Fiscus EUR 1 miljoen - jan 400.00,= - naheff 410.000,= -feb 200.000,= (..) - Fiscus vraagt geen faillissement aan ivm staken activiteiten en niet oplopen vordering - Pensioenfonds MN (is niet zo agressief) Zonder steunvordering gaan ze op de bluftoer. Werkt vaak bij een rechter (..) Als hij alleen de fiscus overhoudt krijg je geen faillissement (..) Leiden gaat failliet eind april 100% [naam] (..)cccxv. De rechtbank gaat ervan uit dat met deze '[naam]' [verdachte] wordt bedoeld.
Uit aantekeningen, gemaakt door iemand van de groep, blijkt dat de controller [persoon 37] een vermoeden had wat er stond te gebeuren. In die aantekeningen staat namelijk: 'Gesprek belastingdienst ging heel goed (..) naheffing EUR 7,5/EUR 8 ton (..) [persoon 37] wil geen deelgenoot meer zijn (..) Let op andere BV's, schadebedrijven, verhuur staat veel geld op 1 januari geld rondpompen ook met [vennootschap 25]. Er worden gelden weggesluisd! Ten koste van BMW NL/belastingdienst (..) Druist tegen rechtsgevoel incccxvi
[persoon 37] heeft voorts nog verklaard: 'Op het moment dat [verdachte] binnen was, had hij het voor het zeggen en dirigeerde.(..) [verdachte], [persoon 33] en [persoon 8] bepaalden vanuit welke BV gelden waar naartoe werden geboekt.(..) Deze overboekingen werden gedaan door [persoon 8].(..) Wij, mevrouw [persoon 38] en ik, moesten op een gegeven moment bij [verdachte] en [persoon 8] komen, waarna [verdachte] aangaf waar naartoe de bedragen geboekt moesten worden. De gelden gingen onder meer naar de diverse autobedrijven, voor een deel naar de bedrijven van [persoon 7], [vennootschap 56] en [vennootschap 57] en voor een deel naar [vennootschap 25]. Het werd mij echter niet duidelijk wat er nu precies gebeurde met deze gelden. Ik begreep niet meer wat er gebeurde en wilde er verder geen verantwoordelijkheid voor dragen. Medio maart 2006 ben ik weggegaan.(..)cccxvii
Gebleken is dat het faillissement van [vennootschap 36] Leiden moest worden aangevraagd mede omdat een tweetal personeelsleden een procedure had aangespannen bij de kantonrechter wegens kennelijk onredelijk ontslag.cccxviii Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat dit faillissement was gepland.
Uit het voorgaande blijkt dat dit niet het geval was met betrekking tot de op aanvraag van curator [curator 3] uitgesproken faillissementen. Niettemin volgt uit het voorgaande evenzeer dat de voormalige directie van de groep en hun adviseur [verdachte] de situatie hebben gecreëerd waarin, evenals in januari 2006, de faillissementen van de vennootschappen onvermijdbaar waren in de zin van artikel 341 sub a onder 3 Sr, ook al hadden zij er op kunstmatige wijze voor gezorgd dat nog slechts één belangrijke schuldeiser overbleef en deze daardoor wellicht geen steunvordering zou kunnen vinden voor het doen van een faillissementsaanvraag.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat vanaf januari 2006 de faillissementen van [vennootschap 36] Service Centrum, [vennootschap 36] Groep, [vennootschap 36] Heemstede en [vennootschap 36] Autoverhuur onvermijdbaar waren.
9.6. Zijn er paulianeuze handelingen verricht?
De betalingen aan vader [persoon 7]
Uit hetgeen hiervoor al is overwogen volgt dat de betalingen aan vader [persoon 7] als deel van de uitvoering van het hiervoor omschreven plan paulianeus zijn. Er was anders dan in het kader van de uitvoering van het plan geen goede reden of noodzaak voor die betalingen, zij beoogden niet het dreigende faillissement af te wenden en door deze betalingen is in elk geval de fiscus bewust in haar verhaalsmogelijkheden verkort.
Uitzondering vormt de betaling van EUR 350.000 aan vader [persoon 7]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze betaling, die kennelijk betrekking heeft op verrekeningen in rekening-courant tussen de vennootschappen van de groep en vennootschappen van vader, is gedaan vanaf de rekening van [vennootschap 36] Katwijk BV en niet, zoals de tenlastelegging stelt, [vennootschap 36] Groep BV.
Hoewel zich ook bij de vennootschap [vennootschap 36] Katwijk BV de verdachte omstandigheid heeft voorgedaan dat zij is 'afgezonken' naar het meergenoemde slooppand in Hengelo, is deze vennootschap als enige van de groep niet in staat van faillissement verklaard, zodat niet kan worden gezegd dat deze betaling tot boedelnadeel heeft geleid.
Mogelijk zou deze betaling wel tot nadeel van de schuldeisers in de faillissementen van de andere vennootschappen kunnen strekken, maar om dat vast te stellen is meer informatie nodig over de herkomst van de betaalde EUR 350.000 en/of de onderlinge rekening-courantverhoudingen tussen de diverse vennootschappen. Die informatie biedt het dossier niet, althans in onvoldoende mate.
De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel voor de tenlastelegging.
Als gezegd ligt dat anders voor de overboekingen van (per saldo) EUR 249.332 aan de vennootschappen van vader [persoon 7]. Op dit punt is het verweer gevoerd dat er (achteraf gezien) een schuld was van de groep aan een of meer van de vennootschappen van [persoon 7] wegens achterstallige rente en huur voor een bedrijfspand, welke schuld hoger was dan de meergenoemde per saldo betaalde EUR 249.332. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat de betalingen niet op die verplichtingen zagen, terwijl ook indien voor die betaling een andere titel wordt aangewezen, nog steeds blijft staan dat per saldo een selectieve betaling van EUR 249.000 is gedaan.
De omstandigheid dat de curator in de faillissementen wellicht de door BMW op 19 januari 2006 verkregen pandrechten en de vervroegde aflossing door de groep aan ING niet aanvecht, en deze feiten voorshands door de FIOD niet als paulianeus zijn aangemerkt, noopt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel ten aanzien van het strafwaardige karakter van de gedeeltelijke aflossing van de lening aan vader [persoon 7].
De rechtbank kwalificeert de betalingen aan [persoon 7] (met uitzondering van de EUR 350.000) als een selectieve bevoordeling van een schuldeiser in het zicht van het faillissement. Uit de nog hierna te noemen bewijsmiddelen volgt dat over deze betalingen is overlegd tussen [verdachte] en [persoon 7]. [persoon 7] moet gelet op zijn nauwe betrokkenheid bij de besprekingen met BMW en ING tevens hebben geweten hoe de ondernemingen er voorstonden. Op basis van die omstandigheden moet worden aangenomen dat de betalingen het gevolg zijn van samenspanning tussen [persoon 7], de directie van de groep en [verdachte], zodat onbesproken kan blijven of de betalingen al dan niet verplicht waren.
Zoals hiervoor is vermeld heeft [vennootschap 25], inclusief BTW een bedrag van ruim EUR 660.000 ontvangen van [vennootschap 36] Heemstede. Dit zou een succesfee zijn voor de vergoeding van de goodwill die [verdachte] bij de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede heeft bedongen. In dit gefactureerde bedrag zat een succesfee begrepen, eveneens voor de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede, voor de broers [persoon 9] (EUR 65.450) en [persoon 8] (EUR 124.355) en was volgens [verdachte] mondeling met de broers afgesproken dat hun succesfee op deze wijze zou worden betaald.cccxix
Vrijwel niets van dit alles is waar.
In de eerste plaats is het de rechtbank niet duidelijk waarom [verdachte] in casu een succesfee zou toekomen. Uit de koopovereenkomst blijkt dat de koper voor de goodwill een prijs van EUR 700.000 heeft betaald. Die prijs stond al voor de komst van [verdachte] vast, getuige een brief van de groep van 28 december 2005: '(..)Uw voorstel om de aandelen van [vennootschap 36] Heemstede over te nemen tegen een goodwill betaling van EUR 725.000,- is wat ons betreft akkoord. (..)'cccxx De enige meerwaarde van de bijdrage van [verdachte] kan derhalve hebben bestaan in de overeengekomen financiële injectie van EUR 150.000 van BMW voor de afwikkeling van de vestiging te Leiden en de bedongen extra goodwill van EUR 500.000 voor de vestiging te Heemstede, die na verrekening van een openstaande vordering van BMW FS leidde tot een uiteindelijke betaling van EUR 295.000.
Bovendien, zelfs als wordt aangenomen dat dit 'extra' bedrag van EUR 650.000 inderdaad te danken was aan de inspanningen van [verdachte], dan nog valt niet te begrijpen waarom hij recht had op een bedrag van de door hem gefactureerde omvang, aangezien dit laatste bedrag hoger is dan in de overeenkomst met [persoon 8] staat (50% van het meerdere).
Evenmin valt vanuit dit perspectief te begrijpen waarom [verdachte], als hij al meende dat hij recht op had op dit bedrag, een groot deel van de ontvangen succesfee heeft doen terugbetalen, en dan bovendien ook nog eens niet aan de vennootschap die de fee had betaald, maar aan een andere vennootschap.
In de derde plaats valt niet in te zien waarom via deze weg een succesfee zou moeten worden betaald aan de beide broers [persoon 8 en persoon 9], van wie niet is gebleken dat zij enige bijdrage, buiten hun normale werkzaamheden in hun hoedanigheid van directeuren van de groep, hebben verricht met betrekking tot de verkoop van de vestigingen in Heemstede en Alphen a/d Rijn.
Gelet op deze omstandigheden en gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld ten aanzien van het plan dat tot betaling van de geselecteerde crediteuren moest leiden, houdt de rechtbank het ervoor dat de facturering voor de succesfee door [vennootschap 25] voor een bedrag van ruim EUR 660.000 een schijnhandeling is geweest die uitsluitend tot doel had te verhullen dat een zeer groot deel van de voor de activa van [vennootschap 36] Heemstede betaalde koopsom terecht kwam bij de persoonlijke vennootschappen van de beide broers [persoon 8 en persoon 9], bij de algemeen directeur [persoon 33] en bij Service Centrum.
De betalingen aan de beide broers, aan [persoon 33] en aan Service Centrum zijn zonder rechtsgrond verricht en dus uit dien hoofde paulianeus. [persoon 33] vond dat indertijd al en heeft daarom vrijwel het gehele door hem ontvangen bedrag teruggestort.
Hetgeen voor [vennootschap 25] uit de succesfee resteerde is, voor zover [verdachte] meer heeft bedongen dan BMW al van plan was te betalen voor de overname van [vennootschap 36] Heemstede, ten onrechte door [vennootschap 25] aan de vennootschap in rekening gebracht van wie de activa werden verkocht, nu het faillissementen van die vennootschap onvermijdelijk was, zoals hiervoor is vastgesteld. Zo er iemand voordeel genoot van de inspanningen van [verdachte], dan was het niet deze leeggemaakte vennootschap, maar waren het de broers [persoon 8 en persoon 9] en anderen aan wie selectief is betaald, en had [verdachte] zijn rekening aan die (rechts)personen moeten doen uitbrengen.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de door [vennootschap 25] gedeclareerde succesfee voor de bemiddeling van [verdachte] bij de verkoop van de vestiging Katwijk. Zo [vennootschap 25] hiervoor een succesfee mocht uitbrengen, dan niet ten koste van een van de leeggemaakte vennootschappen van de groep (in dit geval is de rekening betaald door [vennootschap 36] Autoverhuur), waarvan het faillissement als gezegd onvermijdbaar was, maar aan die (rechts)personen aan wie het voordeel van de bemoeienissen van [verdachte] zijn toegevallen.
Met betrekking tot de rol en wetenschap van [verdachte] zijn hiervoor al diverse redengevende feiten en omstandigheden weergegeven, waaruit kan worden afgeleid dat [verdachte] van alle relevante financiële cijfers van [vennootschap 36] op de hoogte was en dat hij, na zijn komst, samen met onder meer [persoon 8] bepaalde hoe het betalingsverkeer moest verlopen. Hierover heeft [persoon 8] verklaard:'Uiteindelijk is het wel zo geweest dat [verdachte] de zaken bepaalde en ik uitvoerend was.'cccxxi
Daarom en gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen met betrekking tot de kennis die [verdachte] moet hebben verworven over de financiële staat van de groep, moet [verdachte] al in een vroeg stadium van zijn advisering hebben geweten van de deels nog latente belastingschulden van de groep en moet worden aangenomen dat op zijn advies de belastingschuld onbetaald is gebleven. [verdachte] heeft geadviseerd de onmachtmelding bij de Belastingdienst te doen.cccxxii Bovendien heeft [verdachte] geadviseerd tot de naamswijziging van de vennootschappen. Volgens [persoon 8] wilde men voorkomen dat de naam [vennootschap 36 / achternaam van persoon 7, persoon 8 en persoon 9] naar voren zou komen als er sprake zou zijn van faillissement en is [verdachte] ergens begin februari 2006 met het idee van de naamswijziging gekomen.cccxxiii Daarnaast heeft hij geadviseerd dat de vestigingsadressen van de vennootschappen moesten worden verplaatst naar Hengelo. Ook heeft hij [persoon 35] aangedragen als nieuwe bestuurder. Daarvoor kreeg [verdachte] EUR 5.000 van [persoon 8].cccxxiv
Verder blijkt uit de verklaring van vader [persoon 7] dat [verdachte] het advies heeft gegeven 10% van de lening van 1,36 miljoen euro af te lossen tegen finale kwijtingcccxxv, dat [verdachte] tevens had gezegd dat [persoon 7] recht had op de EUR 350.000 uit de verrekening in rekening-courant,cccxxvi dat [verdachte] ook op enig moment in het bijzijn van onder meer [persoon 8] en [persoon 7] heeft gezegd dat de rekening-courant moest worden opgeschoondcccxxvii en dat zij, [persoon 8], [persoon 7] en [persoon 33], in opdracht van [verdachte] diverse over en weer boekingen hebben gedaan.cccxxviii Voor zijn diensten kreeg [verdachte] een bedrag van bijna EUR 250.000 van vader [persoon 7]. Dit was een succesfee die [verdachte] vooraf had bedongen voor het bedrag dat vader [persoon 7] zou krijgen door de verrekening van de rekening-courantverhouding met het bedrijf van zijn zonen.cccxxix Uit dit een en ander blijkt dat de betalingen aan de vennootschappen van [persoon 7] het gevolg zijn van een samenspanning tussen [persoon 7], de directie van de groep en [verdachte]; deze paulianeuze betalingen hebben tot voordeel van zowel [persoon 7] als [verdachte] geleid.
[verdachte] heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij de factuur van [vennootschap 25] voor de succesfee voor de verkoop van [vennootschap 36] Heemstede heeft doen uitgaan en dat hij vervolgens ervoor heeft zorg gedragen dat het grootste deel daarvan werd overgeboekt naar de vennootschappen van de beide broers [persoon 8 en persoon 9] en van de algemeen directeur [persoon 33] en naar Service Centrum.cccxxx Illustratief is dat [verdachte] [persoon 8] heeft gezegd de kwestie met de via [vennootschap 25] aan de broers doorbetaalde succesfee niet met de curator te bespreken, omdat hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) daar problemen mee zou kunnen krijgen.cccxxxi
Uit al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat [verdachte] de faillissementsfraude in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met de gefailleerde vennootschappen en andere (rechts)personen heeft gepleegd.
9.8. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat [verdachte]
ten aanzien van het onder 5 primair tenlastegelegde:
in de periode van 9 januari 2006 tot en met 1 december 2006 in Katwijk en elders in Nederland tezamen en in vereniging met [vennootschap 37] Groep BV (voorheen [vennootschap 36] Groep BV) en [vennootschap 37] Servicecentrum BV (voorheen [vennootschap 36] Service Centrum BV) en [vennootschap 37] Heemstede BV (voorheen [vennootschap 36] Heemstede BV) en [vennootschap 36] Autoverhuur BV en met andere natuurlijke personen en met andere rechtspersonen, terwijl [vennootschap 37] Groep BV en [vennootschap 37] Servicecentrum BV en [vennootschap 36] Autoverhuur BV bij vonnissen van de rechtbank Den Haag van 8 november 2006 en [vennootschap 37] Heemstede bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 28 november 2006 in staat van faillissement zijn verklaard, bedrieglijk, ter verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersonen, telkens lasten heeft verdicht en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken en/of op een tijdstip waarop [vennootschap 37] Groep BV en [vennootschap 37] Servicecentrum BV en [vennootschap 37] Heemstede BV en [vennootschap 36] Autoverhuur BV en verdachte wisten dat de faillissementen niet konden worden voorkomen, schuldeisers van [vennootschap 37] Groep BV en [vennootschap 37] Servicecentrum BV en [vennootschap 37] Heemstede BV en [vennootschap 36] Autoverhuur BV op enige wijze heeft bevoordeeld door:
- geldbedragen uit de boedel van [vennootschap 37] Heemstede BV ter grootte van EUR 17.934, EUR 124.355 en EUR 65.450 over te laten maken aan [vennootschap 25] ten titel van succesfee, terwijl een succesfee niet had hoeven te worden betaald,
- een geldbedrag van EUR 136.000 (10% van een achtergestelde lening van [vennootschap 36] Beheer BV) door [vennootschap 36] Servicecentrum BV te laten betalen aan [vennootschap 36] Autocentrum BV,
- geldbedragen, per saldo EUR 249.332, door [vennootschap 36] Servicecentrum BV en [vennootschap 36] Groep BV en [vennootschap 36] Autoschade BV en [vennootschap 36] Autoverhuur BV (samen hierna aan te duiden als [vennootschap 36] groep c.s.) te laten betalen aan [persoon 7] Holding BV en Autobedrijf [vennootschap 36] Beheer BV en [vennootschap 36] Autocentrum BV (hierna aan te duiden als de vennootschappen van [persoon 7]),
- een geldbedrag van EUR 102.000, benoemd als succesfeeinzake verkoop van de activa van [vennootschap 36] Katwijk BV over te laten maken van de rekening van [vennootschap 36] Autoverhuur BV aan [vennootschap 25C1].
De rechtbank leest in het onder het tweede gedachtestreepje vermelde '10 van % van een achtergestelde lening van [vennootschap 36] Autocentrum BV aan [vennootschap 36] Service Centrum BV' als '10 van % van een achtergestelde lening van [vennootschap 36] Beheer BV aan [vennootschap 36] Service Centrum BV'. Het betreft hier een evidente misslag. Verdachte is door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.
10. Algehele conclusie ten aanzien van het bewijs, de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair (zaak [vennootschap 1]), onder 2 primair (zaak [persoon 4]), onder 3 primair (zaak [vennootschap 23]) en onder 5 primair (zaak [vennootschap 36]) ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van al hetgeen hem onder feit 4 (zaak [vennootschap 30]) ten laste is gelegd.
De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
11. Motivering van de straf
11.1. De vordering van de officier van justitie
De officier heeft een gevangenisstraf van 24 maanden gevorderd. Hiertoe stelt de officier dat [verdachte] een insolventiespecialist is die curatoren bewust en systematisch met ingewikkelde constructies en onwaarheden het zicht op de werkelijke verhoudingen en gebeurtenissen heeft onthouden. Hierdoor wordt het wettelijke kader waarin faillissementen moeten worden afgewikkeld ondermijnd. Het boedelnadeel door het handelen van [verdachte] bedraagt meer dan een miljoen euro per faillissement. Aan dit alles heeft [verdachte] fors verdiend.
11.2. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte [verdachte] heeft in vier faillissementen op grootschalige wijze faillissementsfraude gepleegd. In al deze zaken is hij het geweest die het initiatief tot de fraude heeft genomen door het onderliggend plan te ontwikkelen en dit plan vervolgens in bewuste en nauwe samenwerking met de gefailleerde vennootschappen en andere (rechts)personen uit te voeren. Met zijn handelwijze heeft verdachte willens en wetens de schuldeisers van de betreffende ondernemingen zeer aanzienlijke schade berokkend.
De gebruikmaking van de diensten van verdachte werd veelal dwingend geadviseerd door de huisbankier of kredietverzekeraar van de noodlijdende bedrijven. Hierdoor en door zijn overrompelende optreden en snelle analyses nam hij na binnenkomst al snel een sleutelpositie in. Hiervan heeft hij listig gebruik gemaakt. Met zijn jarenlange ervaring als adviseur van bedrijven die in slecht weer verkeren, zijn snelheid van handelen en door selectief te communiceren over de door hem ontworpen plannen, was hij de enige die volledig overzicht had over hetgeen vervolgens plaatsvond in en rond de betrokken vennootschappen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij van deze aldus ingenomen positie op grove wijze misbruik heeft gemaakt door de voor hem relevante relaties te bevoordelen. Verdachte heeft zelf heel veel geld verdiend aan deze door hem uitgevoerde handelingen. Een ontnemingsprocedure is dan ook aangezegd.
Bij de uitvoering van zijn opdrachten en plannen was sprake van vergaande belangenverstrengeling. Hoewel verdachte was aangesteld als adviseur van het noodlijdende bedrijf, stelde hij zonder enige schroom zijn eigen belang en de belangen van andere partijen voorop. Verder nam hij deelnemingen in de bedrijven die hij adviseerde en kocht hij goederen op uit deze vennootschappen die hij vervolgens met substantiële winst doorverkocht. Tevens leende hij op voor hem persoonlijk zeer voordelige wijze bedragen uit aan deze noodlijdende vennootschappen. Hiermee is verdachte ver verwijderd geraakt van hetgeen van een professioneel adviseur mag worden verwacht.
Verdachte heeft op geen enkele wijze acht geslagen op de belangen van andere crediteuren en betrokken partijen, waaronder de werknemers van de betreffende bedrijven. De schaamteloze ongevoeligheid waarmee hij te werk is gegaan wordt geïllustreerd door het misbruik dat hij heeft gemaakt van de personen die na zijn tussenkomst als directeur of interimmanager van de te failleren vennootschappen zijn aangesteld. Deze personen kregen als opdracht mee hard te werken om de vennootschap te behoeden voor de ondergang en zijn door verdachte bewust onwetend gehouden van het feit dat het doek voor de vennootschap op korte termijn zou vallen. Zij waren in de ogen van verdachte kennelijk niet meer dan pionnen die geofferd konden worden.
Verdachte heeft op ongekend sluwe, behendige en grootschalige wijze zijn slag weten te slaan. Hij heeft gedurende lange tijd schuldeisers benadeeld ter verrijking van zijn opdrachtgevers en zichzelf. Door het op zo een structurele wijze ondermijnen van het faillissementsysteem wordt het vertrouwen dat kredietverlening vereist, beschaamd en wordt de vermogenspositie van schuldeisers geschaad. De pakkans bij overtreding van deze regels is zeer gering, terwijl jaarlijks de schade op veel meer dan een miljard euro wordt geschat. Aan het aspect van generale preventie kent de rechtbank daarom een belangrijke rol toe bij het bepalen van de straf.
Het is zorgelijk dat verdachte, die nog steeds werkzaam is in de ondernemingsadviespraktijk en insolventiebranche, op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van enig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.
De rechtbank heeft er acht op geslagen dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie, ziet de rechtbank gezien de bovenomschreven ernst en laakbaarheid van hetgeen aan strafbare feiten resteert, aanleiding om ten nadele van verdachte van de door de officier van justitie gevorderde straf af te wijken. Nu verdachte nog steeds werkzaam is in de adviespraktijk en in de insolventiebranche, is van de hierna te noemen gevangenisstraf een voorwaardelijk deel passend en geboden om verdachte er van te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Verder neemt de rechtbank in ogenschouw dat zowel het vooronderzoek als de inhoudelijke behandeling lang heeft geduurd. In de rechtspraak is de redelijke termijn waarbinnen een zaak moet worden berecht gesteld op twee jaren; in deze zaak zijn er sinds de aanhouding van verdachte ruim vier jaren verstreken voordat de rechter tot een eindoordeel is gekomen. De rechtbank acht het onbillijk die termijnoverschrijding in enig deel aan de verdachte toe te rekenen. Het betreft immers een complexe strafzaak waar een zware beschuldiging aan ten grondslag ligt; dan mag de verdachte niet worden verweten dat hij van zijn verdedigingsrechten gebruik maakt en grondig tegenonderzoek laat verrichten.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet een termijnoverschrijding van meer dan een jaar tot een korting van 10% op de strafmaat leiden, maar de rechtbank komt tot een hogere korting omdat de verdachte in dit geval als gevolg van de door de rechtbank verlengde uitspraaktermijn nog twee weken langer in onzekerheid over de uitkomst van zijn zaak heeft moeten verkeren.
Zonder deze termijnoverschrijdingen zou de rechtbank een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, hebben opgelegd. Op grond van het vorenstaande wordt het onvoorwaardelijk deel van deze straf verminderd met 4 maanden.
11.3. De vorderingen van benadeelde partijen
In de zaak [vennootschap 36] heeft de rechtbank vorderingen van twee benadeelde partijen ontvangen.
Allereeerst heeft de curator van de gefailleerde [vennootschap 36] vennootschappen een vordering tot vergoeding van de door de boedels geleden schade ingediend. Echter, alleen al uit de hiervoor al aangehaalde uitvoerige discussie over de exacte omvang van de schuld aan de Belastingdienst volgt dat het behandelen van deze vordering een onevenredige belasting voor de strafrechter met zich zal brengen.
Daarnaast heeft een voormalig werknemer van [vennootschap 36] Leiden een vordering ingediend tot vergoeding van, kort gezegd, loonderving en verloren pensioenuitkeringen. De rechtbank kan echter niet tot behandeling van deze vordering overgaan, omdat (i) de gevorderde schade onvoldoende rechtstreeks verband houdt met de feiten die aan de strafrechter zijn voorgelegd en (ii) behandeling van deze arbeidsrechtelijke procedure een te grote last op het strafproces zou drukken. De benadeelde partij kan zich, zoals te doen gebruikelijk, met deze vordering wenden tot de curator in het faillissement van zijn voormalige werkgever.
Beide benadeelde partijen zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder feit 4 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair ten laste gelegdefeiten heeft begaan zoals hiervoor is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 5 primair:
Medeplegen van door een rechtspersoon begane 'bedrieglijke bankbreuk', een en ander meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de benadeelde partijen die zich in de zaak [vennootschap 36] hebben gesteld, te weten curator [curator 3] en [persoon 39] (voormalig werknemer [vennootschap 36] Leiden), niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Zij kunnen zich daarvoor tot de civiele rechter wenden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A. Vogelaar en H. Leeuwenkamp, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2012.
Mr. Leeuwenkamp is buiten staat te ondertekenen
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Bij elke zaak staat vermeld aan welk specifiek zaaksdossier de genoemde bewijsmiddelen zijn ontleend. De rechtbank zal de processen-verbaal van verhoor van getuige/verdachte 'x' aanhalen als: 'verklaring x, paginanummer etc.). De term 'opv' verwijst naar het ambtsedig opgemaakt overzichtsproces-verbaal dat de FIOD in het desbetreffende zaaksdossier heeft opgesteld.
ii De hierna te noemen bewijsmiddelen zijn ontleend aan het eindproces-verbaal '[verdachte]'.
iii OPV, p. 50.
iv Verklaring [persoon 1], p. 361.
v Verklaring [persoon 1], p. 362.
vi Verklaring [persoon 1], p. 620.
vii Verklaring [persoon 40], p. 433.
viii OPV, p. 53.
ix Verklaring [persoon 2], p. 641.
x OPV, p. 52.
xi Verklaring [persoon 13], p. 645.
xii Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
xiii OPV, p. 29.
xiv Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012 in samenhang met OPV, p. 56.
xv OPV, p. 30.
xvi OPV, p. 30.
xvii Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
xviii Verklaring [verdachte], p. 254.
xix Verklaring [persoon 5], p. 462.
xx Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
xxi OPV, p. 59.
xxii OPV, p. 57.
xxiii Zie hierna dossier [vennootschap 36].
xxiv Verklaring [boekhouder], p. 352.
xxv OPV, p. 33.
xxvi OPV, p. 33.
xxvii OPV, p. 34.
xxviii Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
xxix Verklaring [verdachte], p. 251.
xxx OPV, p. 34.
xxxi OPV, p. 35.
xxxii Verklaring [persoon 5], p. 510. [verdachte] houdt vanaf 2002 middels [vennootschap 2] circa 55% van de certificaten van aandelen in [VENNOOTSCHAP 25C]. [persoon 12] houdt circa 18%, [persoon 5] en [persoon 14], [persoon 41] elk circa 9%xxxii. De netto jaarwinst van [VENNOOTSCHAP 25C] wordt overenkomstig deze verhouding verdeeld. In 2005 gaan [persoon 5], [persoon 12] en [persoon 14] elk 16% van de certificaten van aandelen houden. [verdachte] houdt dan 52%.
xxxiii OPV, p. 35.
xxxiv Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
xxxv Verklaring [persoon 12], p. 433.
xxxvi Verklaring [boekhouder], p. 351.
xxxvii De hierna te noemen bewijsmiddelen zijn ontleend aan het door de FIOD opgestelde eindproces-verbaal '[vennootschap 23]'.
xxxviii OPV, p. 56.
xxxix OPV, p. 63.
xl B/113, p. 803.
xli B/107.
xlii B/120.
xliii Verklaring [persoon 3], p. 1397.
xliv B/218, B/222 en B/214.
xlv Verklaringen [verdachte] ter terechtzitting d.d. 28 maart 2012.
xlvi B/128.
xlvii Verklaring [persoon 3], p. 1397 en verklaring [persoon 16], p. 1410.
xlviii B/128.
xlix B/107.
l B/129.
li B/147a.
lii Verklaring [persoon 3], p. 1373.
liii Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting d.d. 28 maart 2012.
liv B/120.
lv Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 28 maart 2012.
lvi B/130.
lvii B/130, p. 924.
lviii B/133.
lix B/133, p..960.
lx B/135.
lxi B/135, p. 981.
lxii B/135, p. 978 en 979.
lxiii B/135,
lxiv B/136 (akte verpanding vorderingen) en B/137 (akte verpanding zaken).
lxv B/137, p. 1004 (artikel 5 van de pandakte).
lxvi B/140, 1013 t/m 1018 (bankafschriften [VENNOOTSCHAP 25B]) en p. 1012 (brief van [VENNOOTSCHAP 25B] aan [vennootschap 26A] ivm verkeerde omschrijving BV).
lxvii B/140, p. 1013 t/m 1083 (bankafschriften [VENNOOTSCHAP 25B]).
lxviii B/141, p.1019 t/m 1027 (bankafschriften [vennootschap 24]).
lxix B/140, p. 1019 (overzicht BD) en p. 1029 (grootboekrek [vennootschap 23]).
lxx B/143, p. 1033 t/m 1034 (ovk koop/verkoop woordmerken).
lxxi Verklaring [persoon 3], p. 1386.
lxxii Verkl. [verdachte] ter terechtzitting d.d. 28 maart 2012.
lxxiii B/146.
lxxiv B/146.
lxxv B/146.
lxxvi B/145.
lxxvii B/138, p. 1009 t/m 1011 (akte van cessie).
lxxviii B/118, p. 870 en 871 (begeleidend schrijven [persoon 16])
lxxix B/110.
lxxx B/150.
lxxxi Verklaring [verdachte], p. 1448
lxxxii B/156.
lxxxiii B/152.
lxxxiv B/156
lxxxv B/166, p. 1129 (factuur v [veilingbureau] aan [VENNOOTSCHAP 29])
lxxxvi B/167, p. 1130 (factuur v [veilingbureau] aan [VENNOOTSCHAP 25B])
lxxxvii Verklaring [verdachte], p. 1450, met dien verstande dat dit redengevende feit is ontleend aan hetgeen de FIOD verdachte op deze pagina voorhoudt.
lxxxviii OPV, p. 22.
lxxxix B/113, p. 809.
xc Verklaring [persoon 17], p. 1359
xci Verklaring [persoon 18], p.1349.
xcii B/108a, p. 733 t/m 735 (voorstel overdracht naar bijzonder beheer)
xciii B/108a, p. 734.
xciv B/107 en verklaring [persoon 3], p. 1383
xcv B/156.
xcvi OPV, p. 155-157.
xcvii Verklaring [persoon 3] ter terechtzitting.
xcviii B/121 en B/122.
xcix B/123.
c B/123 (notitie [verdachte]).
ci De hierna te noemen bewijsmiddelen zijn ontleend aan het door de FIOD opgestelde eindproces-verbaal '[persoon 4]'.
cii OPV, p. 39.
ciii OPV, p.72
civ B/131.
cv B/132.
cvi B/122.
cvii Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 29 maart 2012.
cviii B/129.
cix Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 29 maart 2012.
cx B/135.
cxi B/136.
cxii B/137.
cxiii OPV, p. 101.
cxiv OPV, p. 105.
cxv B/146
cxvi B/147.
cxvii B/158.
cxviii B/159.
cxix OPV, p. 118 en 119.
cxx B/150.
cxxi B/151.
cxxii B/152, p. 1835 - 1836.
cxxiii OPV, p. 122.
cxxiv B/154.
cxxv B/001.
cxxvi OPV, p. 135.
cxxvii B/160.
cxxviii B/161.
cxxix B/163.
cxxx B/184.
cxxxi OPV, p. 157.
cxxxii B/002.
cxxxiii B/152, p. 840.
cxxxiv Zo getuige B/125.
cxxxv B/147, bijlage 6, p. 794.
cxxxvi B/155, p. 860.
cxxxvii B/216, p. 1183.
cxxxviii Verklaring [persoon 11], p. 1037.
cxxxix Verklaring [persoon 11], p. 1036.
cxl Verklaring [persoon 11], p. 1037.
cxli Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 29 maart 2012.
cxlii Verklaring [persoon 5], p. 1214.
cxliii Verklaring [persoon 11], p. 1060.
cxliv Verklaring [persoon 11], p. 1043.
cxlv Verklaring [persoon 11], p. 1041.
cxlvi Verklaring [persoon 10], p. 1075.
cxlvii Verklaring [persoon 11], p. 1044.
cxlviii Verklaring [persoon 11], p. 1043-1044.
cxlix Verklaring [persoon 5], p. 1214.
cl Verklaring [persoon 6], p. 1166.
cli Verklaring [persoon 20], p. 1100.
clii Verklaring [persoon 19], p. 1097.
cliii Verklaring [persoon 10], p. 1070.
cliv Verklaring [persoon 19], p. 1098.
clv Verklaring [persoon 19], p. 1096.
clvi OPV, p. 150.
clvii B/166 en B/168.
clviii Bewijsmiddel: faxdatum en tijdstip B/152, p. 1835.
clix De hierna te noemen bewijsmiddelen zijn ontleend aan het door de FIOD opgestelde eindproces-verbaal '[vennootschap 1].'
clx Verklaring [verdachte], p. 785.
clxi OPV, p. 32.
clxii Verklaring [persoon 27], p. 678.
clxiii Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 30 maart 2012.
clxiv Verklaring [persoon 18], p. 758.
clxv B/67.
clxvi B/67, p. 370 -372.
clxvii B/78, p. 411.
clxviii B/76.
clxix B/78.
clxx B/79.
clxxi B/81, p. 434 e.v.
clxxii OPV, p. 58,
clxxiii OPV, p. 59.
clxxiv B/58, p. 325.
clxxv OPV, p. 59.
clxxvi B/81.
clxxvii OPV, p. 72.
clxxviii B/95,
clxxix Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 30 maart 2012
clxxx B/69.
clxxxi OPV, p. 63.
clxxxii B/92.
clxxxiii B/74.
clxxxiv B/75.
clxxxv B/114. Het totaalbedrag is ontleend aan de handgeschreven aantekening op p. 567.
clxxxvi B/114, p. 588-590.
clxxxvii B/93.
clxxxviii OPV, p. 62 en 63.
clxxxix B/116.
cxc Rapport [forensisch onderzoeksbureau], bijlage 3.
cxci B/61.
cxcii B/01.
cxciii Verklaring [persoon 18], p. 749.
cxciv B/121.
cxcv B/122, p. 605.
cxcvi Het faillissement is blijkens OPV, p. 91 op 10 mei 2005 gevolgd.
cxcvii B/01.
cxcviii B/129, p. 631
cxcix B/128, p. 620.
cc Verklaring [persoon 27] bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, d.d. 27 april 2010.
cci B/149.
ccii B/117.
cciii B/118.
cciv Verklaring [persoon 12], p. 718.
ccv Idem.
ccvi B/001.
ccvii Verklaring [persoon 28], p. 705 en verklaring [persoon 31], p. 667.
ccviii Verklaring [persoon 28], p. 705.
ccix B/117, p. 593.
ccx Rapport [forensisch onderzoeksbureau], p. 51 en bijlage XI.
ccxi Verklaring [persoon 14], p. 722.
ccxii Verklaring [persoon 28], p. 707.
ccxiii Verklaring [persoon 5] bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, d.d. 20 mei 2010.
ccxiv B/135, p. 644.
ccxv Verklaring [persoon 26], p. 807.
ccxvi Verklaring [persoon 32], p. 765.
ccxvii B/133.
ccxviii Verklaring [persoon 32], p. 765.
ccxix B/136.
ccxx B/137.
ccxxi Verklaring [persoon 32], p. 766.
ccxxii Verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, d.d. 11 maart 2011.
ccxxiii De hierna te noemen bewijsmiddelen zijn ontleend aan het door de FIOD opgestelde eindproces-verbaal '[vennootschap 36]'.
ccxxiv OPV, p. 33.
ccxxv OPV, p. 33.
ccxxvi OPV, p. 36.
ccxxvii B/140.
ccxxviii B/137.
ccxxix B/138.
ccxxx B/140 en B/152.
ccxxxi B/103.
ccxxxii OPV, p. 117 en 119.
ccxxxiii OPV, p. 49.
ccxxxiv Verklaring [persoon 7], p. 1548.
ccxxxv B/71, p. 646-648.
ccxxxvi B/72, p. 650.
ccxxxvii Verklaring [persoon 34], p. 1458.
ccxxxviii B/75.
ccxxxix Verklaring [persoon 33], p. 1404.
ccxl B/79, p. 664.
ccxli B/153, stand per 31 december 2005.
ccxlii BG/83, p.637. stand per 4 januari 2006.
ccxliii OPV, p. 125.
ccxliv B/94, p. 945.
ccxlv B/85.
ccxlvi Verklaring [verdachte], p. 1511.
ccxlvii B/163, p. 1319-1320.
ccxlviii Verklaring [persoon 8] bij de faillissementsrechter-commissaris, p. 247.
ccxlix B/89.
ccl B/98, p. 759, 764, p. 767.
ccli B/95 en B/98.
cclii B/101.
ccliii B/101.
ccliv OPV, p. 119-120.
cclv OPV, p. 95.
cclvi B/98, p. 772-773.
cclvii B/98, p. 772-773.
cclviii Zie ook visie van de verdediging inzake [vennootschap 36], opgesteld door mr. Castelijn, punt 81.
cclix B/110.
cclx OPV, p. 100.
cclxi OPV, p. 96.
cclxii B/163, p. 1321.
cclxiii B/167.
cclxiv B/163, p. 1322.
cclxv B/167.
cclxvi Verklaring [verdachte], p. 1521.
cclxvii B/167, [vennootschap 56] BV: betalingen van 28 januari 2006 (2x) en 1 april 2006 (2x); [vennootschap 57] BV: betalingen van 31 januari 2006 (2x).
cclxviii Zo blijkt bijvoorbeeld uit de verklaring van [persoon 8], p. 1603.
cclxix B/163, p. 1326 t/m 1328.
cclxx OPV, p. 151-152.
cclxxi Zie verklaring [persoon 7], p. 1541.
cclxxii B/98, p. 965.
cclxxiii B/156.
cclxxiv Verklaring [persoon 7], p. 1545.
cclxxv OPV, p. 131.
cclxxvi B/127, p. 1052.
cclxxvii Bron: B/158. Aan de zijde van de [vennootschap 36] groep cs: Service Centrum/[vennootschap 36] Groep/[vennootschap 36] Leiden/[vennootschap 36] Alphen/[vennootschap 36] Autoschade/[vennootschap 36] Verhuur; aan de zijde van vader [persoon 7]: [persoon 7] Holding BV, Autobedrijf [vennootschap 36] Beheer BV, [vennootschap 36] Autocentrum BV en [vennootschap 36] Vastgoed Alphen BV.
cclxxviii Uit de verklaring [persoon 7], p. 1539, volgt dat de genoemde vennootschappen aan hem toebehoren.
cclxxix B/158.
cclxxx Verklaring [persoon 7], p. 1545.
cclxxxi OPV, p. 97.
cclxxxii OPV, p. 161.
cclxxxiii B/001.
cclxxxiv OPV, p. 161.
cclxxxv B/87.
cclxxxvi B/128.
cclxxxvii Blijkt uit de verklaring van [persoon 8]
cclxxxviii B/163
cclxxxix B/117.
ccxc Dit laatste alleen ten aanzien van Service Centrum en [vennootschap 36] Autoschade.
ccxci B/133.
ccxcii B/134.
ccxciii B/122.
ccxciv OPV, p. 103
ccxcv OPV, p. 156.
ccxcvi Schriftelijk verweerschrift van Mr. Castelijn, punt 116.
ccxcvii OPV, p. 161.
ccxcviii B/169.
ccxcix Verklaring [verdachte], p. 1527.
ccc OPV, p. 163.
ccci OPV, p. 163. Zie ook p. 252.
cccii B/001.
ccciii B//04.
ccciv Verklaring [persoon 37], p. 1422.
cccv OPV, p. 83. Het gaat om alle vennootschappen uitgezonderd Katwijk BV.
cccvi B/88.
cccvii B/131.
cccviii B/131, voor wat betreft de aanwezigheid van [persoon 8]: verklaring [persoon 37], p. 1422.
cccix B/131.
cccx B/127.
cccxi B/132.
cccxii Omzetbelasting, loonheffing, motorrijtuigenbelasting en vennootschapsbelasting.
cccxiii Proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2012, overgelegd op de zitting van 2 april 2012.
cccxiv Verklaring [persoon 8] bij de faillissementsrechter-commissaris, p. 247.
cccxv B/127.
cccxvi B/132.
cccxvii Verklaring [persoon 37], p. 1420.
cccxviii B/04, p. 256.
cccxix Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
cccxx B/92, p. 725.
cccxxi Verklaring [persoon 8], p. 1617.
cccxxii Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 27 maart 2012.
cccxxiii Verklaring [persoon 8], p. 1650.
cccxxiv Verklaring [persoon 8] bij de faillissementsrechter-commissaris, p. 248.
cccxxv Verklaring [persoon 7], p. 1570.
cccxxvi Verklaring [persoon 7] p. 1571.
cccxxvii Verklaring [persoon 7], p. 1573
cccxxviii Verklaring [persoon 7], p. 1574.
cccxxix Verklaring [persoon 7], p. 1582.
cccxxx Verklaring [verdachte] ter terechtzitting van 27 maart 2012.
cccxxxi B/002 (brief curator [curator 3] d.d. 7 december 2006). [persoon 8] bevestigt dit in zijn verklaring bij de faillissementsrechter-commissaris, p. 248.
??
Vonnis d.d. 1 juni 2012
Inzake: [verdachte]