RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3362 WWB (voorlopige voorziening)
AWB 12/3086 WWB (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde E.K.E. Rodrigues Pereira,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. C.J. Telting.
Verzoeker heeft beroep ingediend tegen verweerders besluit van 11 mei 2012 waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard. Verzoeker heeft op 9 juli 2012 tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.3. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek, zodat de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
2. Feiten en omstandigheden
2.1. Verweerder heeft verzoekers aanvraag om bijstand van 1 februari 2012 aanvankelijk buitenbehandeling gesteld. Omdat de gevraagde stukken na twee dagen toch werden geleverd heeft verweerder de aanvraag in bezwaar alsnog inhoudelijk beoordeeld en deze bij het besluit van 11 mei 2012 afgewezen.
2.2. Verweerder heeft bij het besluit van 11 mei 2012 overwogen dat verzoeker met zijn neef Bajrami aan de [adres] te [plaats] een gezamenlijke huishouding voert.
3.1. De voorzieningenrechter gaat uit van de wettelijke omschrijving van een gezamenlijke huishouding, zoals omschreven in artikel 3 van de Wet werk en bijstand (WWB). Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten dan wel anderszins. Nu niet in geschil is dat verzoeker en [A] hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezamenlijke huishouding van belang of sprake is van wederzijdse zorg tussen verzoeker en [A].
3.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan wederzijdse zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkene gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, is bepalend voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
3.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder uitsluitend op basis van de verklaringen van verzoeker, afgelegd op 15 maart 2012, heeft geconcludeerd dat er sprake is van wederzijdse zorg. Een huisbezoek heeft verweerder niet verricht. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder andere het volgende overwogen:
‘Het is een driekamerwoning. Er zijn twee slaapkamers waarvan een hele kleine kamer. (…) U heeft er een eigen kamer. U bewaart uw spullen in de kast en de kamer. (…)’
‘U hoeft geen huur of kostgeld te betalen omdat uw neef u helpt tot u een eigen woonruimte heeft.’
‘(…) tijdens de intake heeft aangegeven dat uw neef ook telefoonrekeningen en zorgverzekeringspremie voor u heeft betaald. (…) U heeft nu een maand niet betaald.’
‘U doet om de beurt boodschappen. U eet niet zoveel dus u koopt niet zoveel. Uw neef kookt en soms kookt u. U eet niet zoveel thuis. U eet veel buiten. U vindt het buiten goedkoper dan thuis eten. U eet overal. Soms eet u een pizza en soms bij de snackbar. Af en toe eet u bij vrienden. U heeft de week voorafgaand aan het gesprek drie dagen thuis gegeten en vier dagen buiten.
‘ Ook als u een inkomen heeft hoeft u uw neef niet te betalen voor de huur.’
‘U maakt wel uw eigen kamer schoon. Verder doet u niet veel aan schoonmaken in de woning. Als u de was doet, vraagt u ook aan uw neef of u zijn was ook moet doen’
‘De afwas doet u de ene keer en de andere keer wordt de afwas door uw neef gedaan’
‘Als er boodschappen door u wordt gedaan maakt u er beiden gebruik van. U houdt de boodschappen niet apart.’
3.4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zich in een door hem niet gewenste positie bevindt. Hij heeft geen inkomsten, heeft zijn eerdere woning moeten verlaten en is daardoor afhankelijk van de goede wil van vrienden en bekenden, die hem geld lenen en onderdak kunnen bieden. Vanwege het ontbreken van inkomsten zal verzoeker logischerwijs grotendeels op hen zijn aangewezen voor wat betreft zijn eerste levensbehoeften. Het zal in zo’n situatie onontkomelijk zijn dat ook enkele activiteiten in het huishouden worden verricht. Zoals in het onderhavige geval eens een keer afwassen en soms een keer koken dan wel mee-eten. Het ontzeggen van inkomsten kan er onder meer toe leiden dat verzoeker dakloos wordt en in een steeds uitzichtlozere situatie terecht komt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat artikel 3 van de WWB niet voor dit soort situaties is geschreven. Dit artikel is bedoeld om misbruik te voorkomen dan wel tegen te gaan. Een al te rigide toepassing van dit artikel door verweerder schiet het doel van de WWB voorbij, waardoor de WWB niet meer als vangnetregeling kan fungeren.
3.5. Gelet op de feiten en omstandigheden die verweerder heeft opgesomd in het bestreden besluit in samenhang bezien met wat onder 3.4 is overwogen en verder ter zitting is gezegd, kan een afweging daarvan in dit concrete geval niet leiden tot de conclusie dat is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog gezegd dat de persoonlijke spullen van verzoeker zowel in de kamer als de slaapkamer lagen en dat verzoeker geen afgesloten kamer had. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter werpt dit geen ander licht op de mate waarin wederzijdse zorg wordt verleend. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 van de WWB, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
3.6. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep van verzoeker gegrond verklaren en het bestreden besluit, vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaarschrift van verzoeker.
3.7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder aan verzoeker met ingang van 9 juli 2012 (de datum van het verzoek) voorschotten verstrekt ter hoogte van de voor verzoeker geldende bijstandnorm, tot zes weken nadat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van verzoeker heeft genomen.
3.8. Nu op grond van 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak is gedaan in de hoofdzaak, zal de voorzieningenrechter het verzoek onder zaaksnummer AWB 12/3362 WWB afwijzen.
3.9. De voorzieningenrechter ziet tot slot aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ad € 437,- per punt). Tevens dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht in beide zaken aan hem te vergoeden.
In de hoofdzaak AWB 12/3086 WWB:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van verzoeker met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder voorschotten aan verzoeker verstrekt vanaf 9 juli 2012;
- bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat verweerder opnieuw een besluit op het bezwaar heeft genomen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 84,-- aan verzoeker vergoedt
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep tot een bedrag van € 874,-.
In het verzoek AWB 12/3362 WWB:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de hoofdzaak en de daarin getroffen voorziening, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
Coll: MN
SB