RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706389-12
RK nummer: 12/3460
Datum uitspraak: 18 juli 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 mei 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 4 april 2012 door the Judge of the Regional Court te Radom (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1983],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juli 2012. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn en heeft zijn raadsman uitdrukkelijk gemachtigd namens hem verweer te voeren tegen de vordering.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak dient te doen (met terugwerkende kracht) met dertig dagen verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht en vanwege haar volle agenda, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 22 februari 2006 van the District Court in Radom (Polen), met referentienummer VII K 727/05 – herzien bij vonnis van 23 juni 2006 van the Regional Court in Radom –, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaren en zes maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB niet voldoet aan het vereiste van artikel 2 lid 2, onder c, OLW, nu de uitvaardigende autoriteiten niet duidelijk in beeld hebben gebracht voor welke vonnissen de overlevering wordt verzocht. Om die reden dient de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit onderdelen b) en c) van het EAB kan worden afgeleid dat het vonnis van 22 februari 2006 (VII K 727/05) is samengesteld uit
? een vonnis van the District Court in Radom van 5 december 2002 (II K 733/02), waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden;
? een vonnis van the District Court in Radom van 26 november 2003 (II K 689/02), waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaren.
Uit de aanvullende informatie van de Judge of the Regional Court in Radom, verstrekt bij brief van 13 juni 2012, volgt dat het vonnis van 22 februari 2006 (VII K 727/05) vervolgens bij vonnis van 23 juni 2006 ( V Ka 455/06) in hoger beroep is bekrachtigd.
De rechtbank begrijpt dan ook dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden opgelegd in de zaak met dossiernummer VII K 727/05.
Van de opgelegde straf resteert één jaar, drie maanden en 28 (achtentwintig) dagen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het vonnis betreffen twee feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
5. Openstaande Nederlandse strafzaken
De verdediging heeft voorts gewezen op het feit dat tegen de opgeëiste persoon nog strafvervolgingen in Nederland gaande zijn, maar dat dit gegeven geen belemmering voor de feitelijke overlevering zoals bedoeld in artikel 36 OLW behoeft te zijn. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat hij als gemachtigd raadsman in de lopende Nederlandse strafzaken zal optreden. Mede gelet op het feit dat de opgeëiste persoon heeft gehoord dat de Nederlandse overleveringsdetentie in Polen niet altijd van de opgelegde straf wordt afgetrokken verdient spoedige overlevering de voorkeur. De raadsman heeft daarom ook verzocht om uitdrukkelijk in het vonnis op te nemen dat de Nederlandse detentie van de in Polen opgelegde en nog niet ten uitvoer gelegde straf zal worden afgetrokken.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat de OLW aan de rechtbank niet de bevoegdheid geeft een overlevering te weigeren of een beslissing omtrent de overlevering aan te houden indien in Nederland een straf dient te worden geëxecuteerd ter zake van een ander feit dan waarvoor de overlevering wordt verzocht. Artikel 36 OLW ziet op de feitelijke overlevering in de situatie dat de rechtbank de overlevering reeds heeft toegestaan maar in Nederland nog een vervolging ter zake van een ander feit gaande is, dan wel nog een strafvonnis geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De officier van justitie dient in een dergelijk geval de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering uit te stellen.
Voorts wijst de rechtbank op artikel 26 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Kaderbesluit). Op grond van dit artikel dient de uitvaardigende lidstaat elke periode van vrijheidsbeneming – ook de vrijheidsbeneming in de uitvoerende staat – ten gevolge van de tenuitvoerlegging van het EAB in mindering te brengen op de totale duur van de vrijheidsstraf. Mede gelet op het tussen de lidstaten geldende vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat Polen deze verdragsverplichting niet zal nakomen. De rechtbank ziet daarom geen reden om uitdrukkelijk te overwegen dat de Nederlandse overleveringsdetentie van de in Polen nog resterende vrijheidsstraf zal worden afgetrokken.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 311 en 312 Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5 en 7 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Judge of the Regional Court te Radom (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. J.O. Rutten en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.