RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/707070-11
RK nummer: 12/3456
Datum uitspraak: 18 juli 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 mei 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 25 november 2011 door the District Prosecutor of the District Prosecutor’s Office te Helsinki (Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Irak) op [1972],
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven woonadres [adres], [postcode] [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juli 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. C. van Oort, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak dient te doen (met terugwerkende kracht) met dertig dagen verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht en vanwege haar volle agenda, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een decision in a pre-trial detention matter van 21 november 2011, uitgevaardigd door the Helsinki District Court (referentienummer 11/9627).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan vier naar het recht van Finland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en een aanvullend schrijven van 2 juli 2012 (e-mail) van de uitvaardigende autoriteiten. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van deze onderdelen zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Genoegzaamheid der stukken
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de criminele intentie van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd onvoldoende is omschreven. Hierdoor voldoet de omschrijving van de feiten niet aan de vereisten van artikel 2 lid 2, onder e, OLW en dient om die reden de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadsvrouw.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt van de verdediging betwist. De beoordeling van het bewijs ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht valt buiten de toets van de overleveringsrechter. Overigens schrijven de uitvaardigende autoriteiten in de aanvullende informatie over de criminal intention van de opgeëiste persoon. Mede gelet hierop is de verdenking voldoende omschreven en voldoet de omschrijving van de feiten aan de vereisten van artikel 2 lid 2, onder e, OLW.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten door de uitvaardigende autoriteit in het EAB en de aanvullende informatie van 2 juli 2012 voldoende zijn omschreven. De opgeëiste persoon wordt er van verdacht op verschillende tijdstippen in juli en augustus 2009 zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting.
Mede gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het EAB ten aanzien van de feiten een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De omschrijving van het feit is voorts zodanig dat
het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan. De rechtbank acht de specialiteit voldoende gewaarborgd.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Verweer met betrekking tot ontbreken van dubbele strafbaarheid ten aanzien van alle feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid op grond van artikel 7 OLW niet is voldaan. De genoemde feiten leveren namelijk naar Nederlands recht een civiele wanprestatie op, nu het gaat om de niet-nakoming van de verplichtingen uit creditcard dan wel koop-op-afbetalingovereenkomsten door de opgeëiste persoon. Uit het dossier blijkt geen criminele opzet van de opgeëiste persoon. Om die reden is geen sprake van strafbare gedragingen naar Nederlands recht en is niet voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De overlevering dient dan ook voor alle feiten te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de omschrijving van de feiten in het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteiten duidelijk blijkt dat de overlevering voor het naar Nederlands recht strafbare feit oplichting wordt verzocht. Daarnaast geven de Finse autoriteiten uitdrukkelijk aan dat bij de opgeëiste persoon sprake was van een criminele intentie.
5.1. Het oordeel van de rechtbank t.a.v. feiten 1 en 2 waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de onder 1 en 2 genoemde feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 en 2 genoemde eveneens naar Nederlands recht zijn te kwalificeren als een strafbaar feit, te weten oplichting.
De vraag of in de Finse strafzaak al dan niet vastgesteld zal kunnen worden dat bij de opgeeïste persoon sprake was van opzet dan wel een criminele intentie, valt buiten deze beoordeling.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De rechtbank stelt dan ook vast dat deze feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Finland als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Oplichting, meermalen gepleegd
5.2. Het oordeel van de rechtbank t.a.v. feiten 3 en 4 vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De rechtbank stelt allereerst vast dat de onder 3 en 4 genoemde feiten door de uitvaardigende autoriteit zijn aangeduid als lijstfeiten. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank is van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens en mede gelet op hetgeen in de aanvullende e-mail van 2 juli 2012 is gesteld met betrekking tot de opzet van de opgeëiste persoon, in redelijkheid de onder 3 en 4 genoemde feiten als lijstfeiten heeft aangemerkt.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Nader onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet derhalve achterwege blijven. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 8 en 20, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waarvoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. De garantie als bedoeld in artikel 6, lid 1 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Public Prosecutor te Helsinki heeft bij schrijven van 2 juli 2012 de volgende garantie gegeven:
“(…) I guarantee you that [opgeëiste persoon, born [1972] in Iraq, now Dutch nationality, that in case he is sentenced to an unconditional prison sentence without appeal after the surrender, he will be entitled to undergo his punishment in The Netherlands. Furthermore, I guarantee that at the takeover of the enforcement of the sentence, the conversion proceedings as laid down in Article 11 of the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of March 21, 1983 can be applied.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 5 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Oplichting, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Prosecutor of the District Prosecutor’s Office te Helsinki (Finland) ten behoeve van het in Finland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. J.O. Rutten en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.