ECLI:NL:RBAMS:2012:BX9564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-706466-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Hongaarse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 26 mei 2012, naar aanleiding van een EAB dat op 24 maart 2011 was uitgevaardigd door de Investigative Judge bij het Szegedi Városi Biróság in Hongarije. De opgeëiste persoon, geboren in Letland, werd beschuldigd van oplichting, een feit dat op de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW) staat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW, omdat het slachtoffer zich in Hongarije bevindt en het onderzoek daar is aangevangen. De verdediging heeft echter betoogd dat de overlevering aan de Hongaarse autoriteiten niet de voorkeur verdient, gezien de omstandigheden van internetoplichting en de betrokkenheid van een Nederlandse bankrekening.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om tijdelijke overlevering en terugkeergarantie afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onafgebroken rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland gedurende vijf jaar, wat een vereiste is om gelijkgesteld te worden aan een Nederlander. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de vereisten voor overlevering is voldaan en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.H.J. Evers, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706466-12
RK nummer: 12/4072
Datum uitspraak: 31 juli 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 mei 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 maart 2011 (per mail ontvangen op 25 mei 2012) door de Investigative Judge bij het Szegedi Városi Biróság (City Court of Szeged) in Hongarije en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Letland) op [1980],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 juli 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. S.V. Jansen, advocaat te ’s Gravenhage en door een tolk in de Russische taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB met nummer 6.Bny.235/2011/2 wordt de overlevering verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20 te weten:
Oplichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- het slachtoffer bevindt zich in Hongarije;
- het onderzoek is aangevangen in Hongarije;
- het valse aanbod is op Hongaars grondgebied toegankelijk geweest.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Hongarije autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Hongaarse autoriteiten en de verdere vervolging in Hongarije de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
Er is sprake van internetoplichting en dit raakt meer de Nederlandse rechtssfeer dan alle buitenlandse. Het betreft een Nederlandse bankrekening waarop de koopsom is gestort. Het ligt meer in de lijn van de verwachting dat het Nederlandse Openbaar Ministerie werk maakt van in Nederland te lokaliseren verdachten van internetoplichting met buitenlandse slachtoffers. De opgeëiste persoon heeft belang bij vervolging in Nederland. Hij is hier geworteld, zal hier moeten re-integreren in de samenleving, zal hier niet langdurig in voorlopige hechtenis zitten en in Nederland bevindt zich het technisch bewijs.
De officier van justitie heeft gepersisteerd in zijn vordering.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
6. Overige verweren
6.1. Tijdelijke overlevering
De raadsman heeft voorts verzocht om – indien de overlevering zou worden toegestaan – deze overlevering slechts tijdelijk toe te staan ter feitelijke berechting in zijn aanwezigheid binnen een bepaalde termijn, zodat de hand kan worden gehouden op een onredelijk lange voorlopige hechtenis. Hongarije staat er immers om bekend dat, anders dan in Nederland, een lang voorarrest eerder regel dan uitzondering is. Hier speelt mogelijk ook een flagrante schending als bedoeld in artikel 11 van de OLW. De raadsman heeft als onderbouwing hiervan een citaat aangehaald uit een recent - niet nader gedateerd - stuk, genaamd “Een kwestie van vertrouwen, vraagtekens bij de export van gevangenen naar hun EU-thuisland” uit het Strafblad van prof. dr. [auteur], hoogleraar detentierecht Universiteit Maastricht. Omdat de opgeëiste persoon een buitenlander in Hongarije is, zal voorarrest zeker gaan plaatsvinden. In Nederland zou hij hiervoor niet in voorlopige hechtenis terecht komen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om eerst nadere informatie bij de Hongaarse autoriteiten in te winnen over de duur van het te verwachten voorarrest en of Hongarije niet alsnog de vervolging aan Nederland zou willen overdragen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat aan de verzoeken van de raadsman niet kan worden voldaan nu door de raadsman slechts is gesteld en niet concreet onderbouwd dat sprake zal zijn van een lang voorarrest. Een enkele verwijzing naar een citaat uit een recent artikel van een hoogleraar is hiertoe onvoldoende. Het citaat heeft overigens enkel betrekking op detentieomstandigheden en ziet niet op de duur van de voorlopige hechtenis in Hongarije. Afgezien van het ontbreken van een concrete onderbouwing, biedt de Overleveringswet voor het verzoek van de raadsman geen enkele grondslag. Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat het stellen van nadere vragen over de te verwachten duur van het voorarrest niet zinvol is, omdat de Hongaarse autoriteiten hierop geen antwoord zouden kunnen geven en een antwoord ook niet relevant is voor de beoordeling van de rechtbank of aan alle vereisten voor overlevering is voldaan.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de raadsman uitdrukkelijk geen beroep heeft gedaan op artikel 11 van de OLW omdat hij bekend is met de jurisprudentie van de rechtbank hieromtrent. De rechtbank zal zich dan ook onthouden van een oordeel hierover.
6.2. Terugkeergarantie
De raadsman heeft – indien de overlevering wordt toegestaan - verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en een terugkeergarantie te bedingen. De opgeëiste persoon is een gewortelde vreemdeling. Hij woont sinds 2005 in Nederland. Hij heeft eventjes in Engeland verbleven omdat zijn moeder ziek was. Nederland heeft rechtsmacht en de opgeëiste persoon heeft voldoende zicht op een toekomst in de Nederlandse samenleving.
De opgeëiste persoon is aldus voldoende geworteld in Nederland om te vallen onder de bepaling van artikel 6, vijfde lid, van de OLW, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan het vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van tenminste vijf jaren en dus niet gelijk kan worden gesteld aan een Nederlander. Het verblijf van de opgeëiste persoon in Engeland was niet van korte duur, maar zag op een periode van twee jaar.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor de algemene overwegingen ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 6, vijfde lid, van de OLW voor EU-onderdanen verwijst de rechtbank naar haar eerdere jurisprudentie, waaronder haar uitspraak van 2 december 2009 (LJN BK5504) en van 5 januari 2010 (LJN BK9117).
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onafgebroken rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland gedurende vijf jaar. De opgeëiste persoon staat sinds
2 oktober 2008 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Het verblijf sinds 2005 is door de opgeëiste persoon niet onderbouwd. Er bestaat derhalve geen aanleiding om de opgeëiste persoon gelijk te behandelen als een vreemdeling in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Nu de opgeëiste persoon aldus niet voldoet aan één van de in artikel 6, vijfde lid, van de OLW gestelde vereisten, kunnen de overige vereisten onbesproken blijven.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6, 7, 13 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Investigative Judge bij het Szegedi Városi Biróság (City Court of Szeged) ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers , voorzitter,
mrs. P. Rodenburg en R.J.L. van Bokhoven rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 juli 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]