RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706306-12
RK nummer: 12/2869
Datum uitspraak: 17 juli 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 april 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 februari 2012 door de Staatsanwaltschaft Osnabrück (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] op [1986],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 17 juli 2012 om 15.30 uur, teneinde alsdan het onderzoek te sluiten en onmiddellijk uitspraak te doen.
Op de zitting van 17 juli 2012 is de behandeling van de vordering voortgezet, in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Habers, advocaat te Amsterdam en waarnemende voor mr. D.E. Wiersum. Met instemming van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing en heeft zij vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op de zitting van 5 juni 2012 heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd en heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden van beide verlengingen is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege de schorsing van het onderzoek niet in slaagt binnen de in artikel 22, eerste en derde lid, van de OLW bedoelde termijnen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 12 februari 2012, uitgevaardigd door het Amtsgericht Meppen, Aktenzeichen 7 Ls620 Js 41817/10 (3/11).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Namens de verdediging is het volgende gesteld. De opgeëiste persoon is op maandag 16 juli 2012, in de zaak die ten grondslag ligt aan het door de Duitse autoriteiten uitgevaardigde EAB, verschenen voor de Duitse rechter bij het Amtsgericht Meppen. De opgeëiste persoon overlegt de oproeping voor de rechtszitting op 16 juli 2011 aan de rechtbank. Er is een bijzondere situatie ontstaan. Het EAB is niet ingetrokken en dus nog van kracht. Echter, de Duitse autoriteiten hebben de opgeëiste persoon na de zitting gewoon naar huis laten gaan en bepaald dat de inhoudelijke behandeling over drie weken zal worden voortgezet.
De officier van justitie heeft niet betwist dat de opgeëiste persoon op 16 juli 2012 aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn strafzaak voor de Duitse rechter. De officier van justitie heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat het EAB niet is ingetrokken en heeft de rechtbank verzocht om onmiddellijk uitspraak te doen.
Na beraad is de rechtbank tot oordeel gekomen dat de overlevering dient te worden geweigerd. Hiertoe is het volgende redengevend.
In artikel 1, onder a, van de OLW is bepaald dat de overlevering de terbeschikkingstelling van een persoon door de justitiële autoriteiten van de ene lidstaat aan de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie is ten behoeve van hetzij een in die andere lidstaat tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel.
In artikel 1, onder b, van de OLW is bepaald dat een EAB een schriftelijke vastgelegde beslissing is van een justitiële autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie strekkende tot de aanhouding en de overlevering van een persoon door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat.
Op grond van artikel 2, tweede lid, onder c, van de OLW dient een EAB melding te maken dat een (nationaal) aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat.
In het EAB van de opgeëiste persoon is onder b) vermeld dat er een aanhoudingsbevel voor gerechtelijk onderzoek van 12 februari 2012 (Aktenzeichen 7 Ls620 Js 41817/10 (3/11) aan het EAB ten grondslag ligt.
In het geval van de opgeëiste persoon heeft zich de bijzondere situatie voorgedaan dat de opgeëiste persoon voorafgaand aan de behandeling van het EAB door deze rechtbank, gehoor heeft gegeven aan de oproep van de Duitse autoriteiten om in persoon aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak, dat ten grondslag ligt aan het EAB. Vervolgens hebben de Duitse gerechtelijke autoriteiten de opgeëiste persoon, zonder hem nader te horen, heengezonden en aangezegd dat de behandeling van de strafzaak aldaar over drie weken zal worden voortgezet.
Nu de Duitse uitvaardigende autoriteit het EAB van 1 februari 2012 niet heeft ingetrokken is deze (formeel) voor tenuitvoerlegging vatbaar en dient de Internationale Rechtshulpkamer zich uit te laten over het verzoek om overlevering.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet meer kan worden geoordeeld dat sprake is van (nationaal) aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing op grond waarvan de overlevering ten behoeve van de terbeschikkingstelling van een opgeëist persoon, dient te worden toegestaan.
De rechtbank overweegt dat dit geval dient te worden gelijkgesteld met de situatie dat het nationale aanhoudingsbevel zou zijn geschorst of ingetrokken aangezien de Duitse autoriteiten dit nationale bevel zelf niet hebben uitgevoerd toen zij daarvoor de mogelijkheid hadden en overigens geen (aanvullende) beslissing tot voorlopige hechtenis hebben genomen.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek om overlevering worden geweigerd nu naar het oordeel van de rechtbank niet wordt voldaan aan artikel 2, tweede lid, van de OLW en een overlevering in strijd is met het doel van een EAB.
Nu is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsartikelen
Artikelen 2, 5, 6, 7 van de Overleveringswet.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Staatsanwaltschaft Osnabrück (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.J. Diemer, voorzit¬ter,
mrs. J.H.J. Evers en R.J.L. van Bokhoven, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.