ECLI:NL:RBAMS:2012:BX9280

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-3116 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en strijdigheid met bestemmingsplan in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de handhaving van een bouwvergunning. Eiseres, een bewoonster van een naastgelegen pand, had verweerder, het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, verzocht om handhavend op te treden tegen de bouwhoogte van een uitbouw en de hemelwaterafvoer van het pand van de vergunninghouder. Eiseres stelde dat de uitbouw in strijd was met de verleende bouwvergunning, omdat deze hoger was dan op de bouwtekeningen was aangegeven, wat haar privacy zou schenden. Daarnaast voerde zij aan dat de hemelwaterafvoer niet op de bouwtekeningen stond en dat dit leidde tot wateroverlast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwinspecteur had geconcludeerd dat de uitbouw conform de vergunning was gebouwd en zelfs lager was dan vergund. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding en dat verweerder terecht geen handhavend optreden had kunnen instellen tegen de bouwhoogte van de uitbouw. Wat betreft de hemelwaterafvoer oordeelde de rechtbank dat deze geen onderdeel uitmaakte van de bouwvergunning en dat de afvoer niet was gewijzigd ten opzichte van de oude situatie, waardoor ook hier geen overtreding was.

Echter, de rechtbank oordeelde dat de luchtafvoerpijp en het daklicht, die in afwijking van de vergunning waren gebouwd, wel degelijk aanleiding gaven tot handhaving. Verweerder had niet voldoende gemotiveerd waarom hij niet direct tot handhaving was overgegaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de luchtafvoerpijp en het daklicht betrof, maar liet de overige onderdelen van het besluit in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3116 GEMWT
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. S. Levelt,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. R. Clarijs.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder],
wonende te [plaats],
vergunninghouder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2011 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres deels gegrond en deels ongegrond verklaard door verweerder.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak gezamenlijk met de zaak met procedurenummer AWB 11/1268 WRO ter zitting behandeld op 9 november 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft op 20 april 2012 een onderzoek ter plaatse verricht in en om de percelen [adres 1] en 39, en aansluitend de zaak ter zitting behandeld gezamenlijk met de zaak met procedurenummer AWB 11/1268 WRO.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, tijdens het onderzoek ter plaatse bijgestaan door [A], aannemer.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. Bij besluit van 25 mei 2010 heeft verweerder een vergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van het pand [adres 1]. De vergunning is verleend voor het realiseren van een uitbouw, het maken van een dakterras, het veranderen van de kozijnen aan de achtergevel op de eerste verdieping en het plaatsen van een dakkapel, met behoud van de bestemming tot woning en bedrijfsruimte. Bij brief van 10 november 2010 heeft eiseres, bewoonster van het naastgelegen pand aan de [adres 2], verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden ter uitvoering van de bouwvergunning van 25 mei 2010. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat het dak van de uitbouw op de eerste verdieping, waarvan de bouwwerkzaamheden op 8 november 2010 zijn begonnen, boven de bovenste rand van haar balkon op de tweede verdieping uitkomt, terwijl dat volgens de bouwtekeningen niet het geval zou zijn. Door deze van de vergunning afwijkende bouwhoogte neemt de schending van de privacy van eiseres, die door het verlenen van de bouwvergunning al in het geding is, nog meer toe, aldus eiseres. Bovendien worden er water- en luchtafvoeren aangelegd die niet op de bouwtekeningen staan.
Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat de bouwtekeningen onduidelijk zijn, waardoor eiseres niet precies weet wat er volgens de vergunning gebouwd mag worden. Eiseres heeft verweerder verzocht om direct een bouwstop op te leggen en op te treden tegen de ontstane illegale situatie.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de bouwinspecteur op 18 november 2010 heeft geconstateerd dat het dak van de uitbouw, conform de bouwtekeningen, aansluit op de balkenlaag die de tweede verdieping in het bestaande hoofdgebouw draagt en niet hoger uitgevoerd is, dan is toegestaan. De uitbouw is dan ook in overeenstemming met de verleende vergunning gebouwd, aldus verweerder.
1.3. Op 29 maart 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van de hoorzitting op 15 maart 2011, opnieuw een inspectie ter plaatse laten uitvoeren. De bouwinspecteur heeft geconstateerd dat het dak van de uitbouw, anders dan op de tekening van het vergunde bouwplan is te zien, boven de balkonrand van eiseres uitkomt. Echter, volgens de werkelijke afmetingen, afgezet tegen de afmetingen op de tekening bij de verleende vergunning, is er juist minder hoog gebouwd dan is toegestaan. Het dak van de uitbouw moet volgens de bouwtekeningen gelijk lopen met de vloer van de tweede verdieping en dat laatste is het geval. De uitbouw is dan ook niet hoger dan vergund. De inspecteur heeft toegelicht dat de afwijking van de maatvoering van de bouwhoogte is ontstaan omdat de bouwhoogtes op de archieftekeningen niet overeen komen met de feitelijke situatie. Verder is geconstateerd dat de vergunninghouder, in afwijking van de verleende vergunning, een luchtafvoerpijp en een daklicht op het dak van de uitbouw heeft aangebracht. De bouwinspecteur heeft tot slot aangegeven dat de aannemer een voorziening dient te treffen voor het reinigen van de goot tussen beide panden.
1.4. Op 15 april 2011 heeft verweerder het voornemen tot handhaving in verband met de luchtafvoerpijp en het daklicht op het dak van de uitbouw kenbaar gemaakt aan de vergunninghouder.
1.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voor zover het de luchtafvoerpijp en het daklicht op het dak van de uitbouw betreft, nu beide in afwijking van de bouwvergunning zijn gebouwd. Hiervoor zal een handhavingstraject worden gestart. Het primaire besluit wordt in zoverre herroepen. Het gedeelte van het primaire besluit met betrekking tot de bouwhoogte van de uitbouw blijft in stand. Het bezwaar van eiseres met betrekking tot de hemelwaterafvoer heeft verweerder ongegrond verklaard, nu daarover in het kader van de vergunningverlening al een toets heeft plaatsgevonden, waarbij is gebleken dat het bouwplan op dit punt voldoet en dit nu niet meer ter discussie staat.
1.6. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit onvolledig is, nu verweerder blijkens dit besluit niet direct na het constateren van de illegale situatie een besluit tot handhaving heeft genomen en daadwerkelijk het handhavingstraject heeft gestart. Er is immers geen handhavingsbesluit bijgevoegd. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de bouwhoogte van de uitbouw niet klopt en verweerder ook ten aanzien daarvan handhavend dient op te treden. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het bezwaar over de hemelwaterafvoer niet afdoende heeft behandeld en niet heeft kunnen volstaan met de mededeling dat “er op gelet zal worden” door de inspecteur. Het betreft een feitelijk ongebruikelijke situatie, waarbij sprake is van een horizontale, open goot, die niet langer toegankelijk is voor reiniging doordat er een schot voor is geplaatst.
1.7. De vergunninghouder heeft op 26 juli 2011 verzocht om een omgevingsvergunning ter legalisatie van de luchtafvoerpijp en het daklicht op het dak van de uitbouw.
1.8. Ter zitting op 9 november 2011 heeft eiseres aangevoerd dat het gebouwde dakterras in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften, omdat het voor een groot deel is gebouwd op de bestemming “Tuinen en erven”. Daarvoor is in de vergunning geen vrijstelling verleend. De Commissie welstand en monumenten zou voor een dergelijk groot dakterras nooit een positief advies hebben gegeven. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de voorgeschreven afstand van twee meter tussen het hekwerk van het dakterras en de erfgrens met haar perceel niet is gerespecteerd.
1.9. Na heropening van het vooronderzoek heeft verweerder bij brief van 22 november 2011 nader gereageerd op de ter zitting naar voren gebrachte punten, en het proces-verbaal meegestuurd van de op 21 november 2011 verrichte meting door de bouwinspecteur. Daarbij is gemeten dat de afstand tussen het hek van het dakterras op [adres 1] tot de erfgrens met het buurpand op [adres 2], 1.72 meter bedraagt. Voorts heeft verweerder aangegeven dat het dakterras van vergunninghouder gedeeltelijk is gebouwd op de bestemming “Tuinen en erven” en dat voor dat gedeelte geen vrijstelling is verleend, noch zal worden verleend. Voor het gedeelte van het dakterras dat in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd, zal handhavend worden opgetreden, aldus verweerder.
1.10. Bij brief van 23 november 2011 heeft eiseres een nadere reactie op het verweerschrift van 28 juli 2011 gegeven en haar eerdere beroepsgrond met betrekking tot het in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelen, herhaald. Nu in het bestreden besluit wel is geconcludeerd dat aan het handhavingsverzoek (gedeeltelijk) tegemoet wordt gekomen, kan niet worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een handhavingsbesluit, aldus eiseres. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de wijze van hemelwaterafvoer zoals deze nu is gerealiseerd, niet op de bouwtekeningen is aangegeven en dus niet is vergund. De wijze van hemelwaterafvoer is tevens strijdig met artikel 3.41 van het Bouwbesluit, omdat deze vochtschade en schimmel heeft veroorzaakt en er een mogelijk gevaar van overstroming is, waardoor water tussen de panden kan komen. Tevens is sprake van strijd met artikel 3.44 van het Bouwbesluit, omdat de afvoer niet de voorgeschreven capaciteit heeft, aldus eiseres.
1.11. Bij brief van 25 januari 2012 heeft eiseres gereageerd op de brief van 22 november 2011 van verweerder. Zij heeft daarin aangegeven dat verweerder een last onder dwangsom dient op te leggen ten aanzien van de geconstateerde overtredingen, te weten het in afwijking van de vergunning bouwen van het achterste deel van het dakterras en het niet respecteren van de twee meter grens tot de erfscheiding met het perceel van eiseres.
1.12. Bij brief van 26 januari 2012 heeft verweerder aangegeven dat bij het bestreden besluit ten onrechte is volstaan met de aankondiging van het handhavingstraject ten aanzien van de afvoerpijp en het daklicht op het dak van de uitbouw. Verweerder had een nieuw besluit moeten nemen, maar heeft dat niet gedaan omdat het handhavingstraject al gestart was. Op 15 april 2011 is immers een vooraanschrijving verstuurd aan de vergunninghouder. De vergunninghouder heeft inmiddels een omgevingsvergunning aangevraagd voor de afvoerpijp en het daklicht. Over het dakterras heeft verweerder opgemerkt dat de overtreding ten aanzien van het achterste gedeelte van het dakterras pas is geconstateerd bij de meting op 21 november 2011. Bij de eerdere inspectie, op 29 maart 2011, was er nog geen sprake van bouwen in afwijking van de bouwvergunning door vergroting van het dakterras. Zoals eerder aangegeven – in de brief van 22 november 2011 – zal op dit punt handhavend worden opgetreden, aldus verweerder.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
2.2. Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:31d van de Awb wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.3. Ingevolge artikel 3.41, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 heeft een te bouwen bouwwerk een zodanige voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater dat een voor de gezondheid nadelige situatie wordt voorkomen.
Ingevolge artikel 3.44 van het Bouwbesluit 2003 heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, of een samengevoegde voorziening, als bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit die ten minste gelijk is aan de volgens de NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt vast dat het aanvankelijke verzoek van eiseres om handhaving van 10 november 2010 zag op de bouwhoogte van de uitbouw op de eerste verdieping en de hemelwaterafvoer die niet op de bouwtekeningen staat.
3.2.1 Eiseres heeft op de zitting van 9 november 2011, en herhaald op de zitting van 20 april 2012, aangegeven dat haar handhavingsverzoek tevens opgevat dient te worden als een verzoek om handhaving ten aanzien van (het vergroten van) het dakterras van de vergunninghouder.
3.2.2. De stelling van eiseres dat haar handhavingsverzoek ook ziet op de vergroting van het dakterras van de vergunninghouder wordt niet gevolgd door de rechtbank. Ter zitting is vast komen te staan dat het dakterras in de zomer van 2011, dus eerst na het bestreden besluit, is gerealiseerd. De enkele stelling dat al tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase door de vergunninghouder is meegedeeld dat het dakterras verder naar achteren gebouwd zou worden, is onvoldoende om het handhavingsverzoek ten aanzien van het dakterras onder de reikwijdte van het onderhavige geschil te brengen. Eiseres had, na aanvang van de bouwwerkzaamheden aan het dakterras, een nieuw of aanvullend verzoek om handhaving kunnen indienen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Hetgeen eiseres over (de vergroting van) het dakterras in het onderhavige geschil naar voren heeft gebracht, kan dan ook verder onbesproken blijven.
3.2.3. In geschil is derhalve of verweerder het verzoek om handhaving ten aanzien van de bouwhoogte van de uitbouw op de eerste verdieping en de hemelwaterafvoer terecht heeft afgewezen. Verweerder is slechts bevoegd om over te gaan tot handhaving als sprake is van een overtreding. De rechtbank zal dan ook eerst moeten beoordelen of in dit geval sprake was van een overtreding.
3.2.4 De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter plaatse geconstateerd dat het dak van de uitbouw op de eerste verdieping een paar centimeter boven de rand van het balkon van eiseres op de tweede verdieping uitkomt. De bouwinspecteur, een ter zake deskundige, heeft in zijn rapport van de op 29 maart 2011 uitgevoerde inspectie, geconcludeerd dat de uitbouw overeenkomstig de verleende bouwvergunning is gebouwd en zelfs nog iets lager is uitgevallen, in vergelijking tot de bouwhoogte die op de bouwtekeningen is aangegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder deze conclusie, die wordt gedragen door de motivering en de door de bouwinspecteur gegeven toelichting in het rapport, niet mocht volgen. Nu eiseres haar stelling dat de hoogte van de uitbouw in strijd is met de bouwvergunning ook niet met (tegen)onderzoek heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder moest twijfelen aan de bevindingen van de bouwinspecteur. Dat het vergunde ter plaatse in realiteit anders in verhouding staat tot zijn omgeving dan op de bouwtekening is weergegeven, maakt niet dat daarmee in afwijking van hetgeen is vergund is gebouwd. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat geen sprake was van een overtreding. Om die reden kwam verweerder geen bevoegdheid toe handhavend op te treden tegen de hoogte van de uitbouw.
3.2.5. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter plaatse verder geconstateerd dat de uitbouw op de eerste verdieping deels is gebouwd over de bestaande dakgoot, die horizontaal langs het schuine dak van de aanbouw van de vergunninghouder op de begane grond - en deels tussen de panden van eiseres en vergunninghouder - loopt. De rechtbank is, gelet op de inhoud van de bouwvergunning en de daarbij behorende tekeningen, van oordeel dat de betreffende afvoer geen deel uitmaakt van die bouwvergunning en dat de wijze waarop het hemelwater wordt afgevoerd niet is gewijzigd ten opzichte van de oude situatie. Er is dus ook geen sprake van bouwen in afwijking van een bouwvergunning. Verweerder heeft zich dan ook, gelet op het ontbreken van een overtreding, terecht niet bevoegd geacht hiertegen handhavend op te treden.
3.3.1. Eiseres heeft nog aangevoerd dat haar belangen worden geschaad, omdat zij als gevolg van het plaatsen van een schot aan de uitbouw boven de goot, niet meer bij een deel van de goot kan om die schoon te maken. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat in dat verband sprake is van een overtreding waartegen door verweerder handhavend kon worden opgetreden. Tijdens het onderzoek ter plaatse is gebleken dat dit schot met enkele schroeven is vastgezet. Eiseres, noch de vergunninghouder hebben geprobeerd om het schot boven de goot te verwijderen, teneinde de goot te reinigen. Niet is dan ook vast komen te staan dat de toegankelijkheid van de goot geheel en blijvend belemmerd is. Verder merkt de rechtbank nog op dat een eventuele - door eiseres gestelde - samenhang tussen wateroverlast als gevolg van de afwatering- en de bouwwerkzaamheden van de vergunninghouder, niet binnen het beoordelingskader van dit bestuursrechtelijke geschil valt, nu dit niet de handhaving van (vergunningvoorschriften behorende bij) een bouwvergunning, maar veeleer de aansprakelijkheid voor gestelde schade tussen buren
- private partijen - betreft.
De rechtbank is verder van oordeel dat van de door eiseres gestelde strijd met het bepaalde in de artikelen 3.41 en 3.44 van het Bouwbesluit over hemelwaterafvoer niet is gebleken. Eiseres heeft haar stellingen in dat verband overigens ook niet nader concreet gemaakt of anderszins gespecificeerd.
3.3.2. Geconcludeerd moet worden dat nu geen sprake was van een overtreding met betrekking tot de bouwhoogte van de uitbouw op de eerste verdieping, noch terzake van de hemelwaterafvoer, verweerder niet bevoegd was om daartegen handhavend op te treden. Verweerder heeft het verzoek om handhaving ten aanzien van die punten dan ook terecht afgewezen en, vervolgens, de bezwaren van eiseres op die onderdelen ongegrond verklaard.
3.4.1. In de bezwaarfase heeft eiseres tevens gewezen op de luchtafvoerpijp en het daklicht op het dak van de vergunde uitbouw. Deze staan niet op de bouwtekening en zijn dus in afwijking van de verleende vergunning gerealiseerd.
3.4.2. In geschil is of verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, bij het bestreden besluit direct een besluit tot handhaving ten aanzien van de luchtafvoerpijp en het daklicht had moeten nemen of dat verweerder heeft kunnen volstaan met de aankondiging in het bestreden besluit dat een handhavingstraject zal worden opgestart. Niet in geschil is dat de luchtafvoerpijp en het daklicht in afwijking van de op
25 mei 2010 verleende bouwvergunning zijn gebouwd en dat verweerder ter zake van die overtredingen bevoegd was om handhavend op te treden.
3.4.3. Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. In de uitspraak van 25 mei 2011 (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer BQ5943) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat dit artikel met zich brengt dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit tot afwijzing van een verzoek om handhaving, alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, dat besluit herroept en gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving neemt. Niet kan worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een handhavingsbesluit.
3.4.4. De rechtbank is van oordeel dat het deel van het bestreden besluit dat ziet op handhaving met betrekking tot het daklicht en de luchtafvoerpijp, gelet op het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, onvoldoende is gemotiveerd. Uit het bestreden besluit blijkt immers niet dat verweerder het handhavingstraject daadwerkelijk in gang heeft gezet door een besluit strekkende tot handhaving te nemen, maar slechts dat verweerder voornemens is het traject in gang te zetten. Verweerder heeft de vergunninghouder weliswaar bij brief van 15 april 2011 op de hoogte gebracht van zijn voornemen om tot handhaving over te gaan, maar niet is gebleken dat dit voor eiseres kenbaar was en dat zij er dus op kon vertrouwen dat verweerder daadwerkelijk over zou gaan tot handhaving. Verweerder had hierover duidelijkheid moeten verschaffen in het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de beslissing op het handhavingsverzoek ten aanzien van het daklicht en de luchtafvoerpijp, vernietigen vanwege strijd met artikel 7:11, tweede lid, en artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerder inmiddels is overgegaan tot een vooraanschrijving en de vergunninghouder als uitvloeisel daarvan een omgevingsvergunning heeft aangevraagd ten behoeve van legalisatie van het daklicht en de luchtafvoerpijp, is de rechtbank van oordeel dat eiseres met een nieuw te nemen besluit op bezwaar, strekkende tot handhaving, op dit moment niet meer kan bereiken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten.
3.5. Zoals hiervoor onder 3.2.2. is overgewogen valt het dakterras buiten dit geschil. Niettemin merkt de rechtbank nog op dat verweerder op de zitting van 20 april 2012 heeft aangegeven dat het handhavingstraject ten aanzien van het achterste gedeelte van het dakterras in gang is gezet en dat daarbij de gebruikelijke termijnen voor zienswijzen en begunstiging in acht genomen worden. Verder heeft verweerder op deze zitting nog verklaard dat hij met betrekking tot de door vergunninghouder te respecteren twee metergrens tot het perceel van eiseres aan de vergunninghouder heeft opgedragen om het hekwerk aan de zijkant van het vergunde deel van het dakterras te verplaatsen, opdat de afstand vanaf de buitenkant van het hekwerk tot de erfscheiding met het perceel van eiseres twee meter bedraagt en het gebouwde met de – inmiddels aangepaste - bouwtekening in overeenstemming zal zijn.
3.6. Eiseres heeft in beroep tot slot verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt in de bezwaarfase. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu verweerder haar deze vergoeding reeds heeft toegekend bij het bestreden besluit.
3.7. Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Voorts bestaat aanleiding, op grond van artikel 8:75 van de Awb, verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van het onderzoek ter plaatse, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, € 437 per punt, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het in rechtsoverweging 3.4.4. genoemde gedeelte van het bestreden besluit dat ziet op het daklicht en de luchtafvoerpijp;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 152 (zegge: honderd tweeënvijftig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 1.311 (zegge: dertienhonderd elf euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, mrs. M. de Rooij en P.H.A. Knol, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.
de griffier bij verhindering van de voorzitter en de oudste rechter getekend door de jongste rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB