Parketnummer: 13/993088-07
Datum uitspraak: 6 augustus 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1974],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boer-lage en van wat verdachte en zijn raadsman van verdachte, mr. A.J.M. van Roy, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 02 augustus 2007 te Amsterdam ter terechtzitting van de rechtbank Amsterdam als getuige in de zaak (parketnummer: 13-845055-05) tegen medeverdachte [medeverdachte], nadat hij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en / of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling en/of persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid en ten nadele van die medeverdachte [medeverdachte] - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
"Ik heb gehoord hoe u met [medeverdachte] zijn verklaring hebt besproken. Die verklaring is onjuist. Ik heb niet tezamen met [medeverdachte] het bericht wat vandaag besproken is verzonden en opgesteld. Dat was allemaal het werk van [medeverdachte]."
"[medeverdachte] heeft vermoedelijk de publicaties van Belgacom en Versatel gevonden en daaruit het bericht opgesteld. Van dat bericht nam ik pas kennis toen wij na verzending het Aroza hotel verlieten."
"Ik heb mij daarmee niet bezig gehouden dat is [medeverdachte] geweest." en/of "Het is echt niet zo dat we samen achter de pc zijn gaan zitten, dat [medeverdachte] de tekst heeft voorgelezen en dat ik de tekst heb ingetikt.";
artikel 207 lid 2 wetboek van strafrecht
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste ge-legde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank stelt ten behoeve van haar beoordeling van het aan verdachte ten laste gelegde feit het volgende vast.
3.1. Verdachte is op 16 augustus 2007 bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam verschenen in verband met een tegen hem aangespannen strafrechtelijke vervolging. De beschuldiging van het openbaar ministerie hield, kort gezegd en voor zover hier relevant, onder meer in dat verdachte tezamen en in vereniging met de toen eveneens gedagvaarde [medeverdachte] een vals persbericht zou hebben opgemaakt over een mogelijke overname door Versatel Telecom International BV en Deutsche Telecom AG en Talpa Capital BV en dit persbericht via de e-mail zou hebben verspreid onder diverse persdiensten. Verdachte zou zich hiermee in de visie van het openbaar ministerie onder meer aan het medeplegen van valsheid in geschrift schuldig hebben gemaakt .
3.2. Op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2007 heeft verdachte het standpunt ingenomen, kort gezegd, dat hij niet betrokken is geweest bij het opstellen en het verzenden van het persbericht, dat dit het werk van medeverdachte [medeverdachte] is geweest en dat hij pas nadat zij het hostel van waaruit het persbericht was verzonden, hadden verlaten, van [medeverdachte] had vernomen wat laatstgenoemde had gedaan.
Verdachte is vervolgens op diezelfde zitting als getuige in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] gehoord en bij zijn verklaring gebleven. De officier van justitie heeft daarop bij requisitoir gevorderd dat verdachte zou worden vervolgd wegens het afleggen van een meinedige verklaring. Dit heeft geleid tot een tweede strafrechtelijke vervolging voor het feit als hiervoor omschreven. De rechtbank Amsterdam heeft deze meineedzaak op 15 februari 2010 behandeld en besloten tot aanhouding voor onbepaalde tijd om de getuigenverhoren bij het hof Amsterdam en het arrest in de primaire strafzaak tegen verdachte af te wachten.
3.3. De rechtbank Amsterdam heeft verdachte bij vonnis van 16 augustus 2007 veroordeeld wegens het medeplegen van valsheid in geschrift. Tegen deze (gemotiveerde) veroordeling heeft verdachte hoger beroep ingesteld.
3.4. Het hoger beroep in deze strafzaak is in mei 2012 behandeld bij het gerechtshof Amsterdam. Bij arrest van 23 mei 2012 heeft het hof verdachte vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. Het hof heeft deze vrijspraak niet gemotiveerd en enkel overwogen dat ‘hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen is’. Het hof heeft medeverdachte [medeverdachte] op dezelfde datum wel veroordeeld.
3.5. In zijn algemeenheid geldt dat rechterlijke instanties inzicht dienen te verschaffen in de gedachtegang die tot het uiteindelijke oordeel heeft geleid. Deze motiveringsplicht geldt tevens voor verkorte arresten en ook bij een vrijspraak, zeker als het openbaar ministerie, zoals in casu, tot bewezenverklaring concludeert. In dit specifieke geval geldt dit eens te meer, nu voor verdachte grote persoonlijke belangen op het spel stonden en onderhavige meineedzaak daarbij nauw met de primaire strafzaak is verweven en was aangehouden om de beslissing van het hof af te wachten. De rechtbank betreurt het dan ook dat het hof geen enkel inzicht heeft gegeven in de beweegredenen die tot de vrijspraak hebben geleid.
3.6. De rechtbank stelt evenwel vast dat het hof niet alleen verdachte heeft vrijgesproken, maar dat het hof in het arrest van medeverdachte [medeverdachte] blijkens de bewezenverklaring en de kwalificatie van de strafbare feiten wel van valsheid in geschrift, maar niet van medeplegen sprake acht. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat het hof de visie van verdachte, zoals omschreven in de kennelijk als meinedig aangemerkte delen uit zijn verklaring, niet ongeloofwaardig heeft geacht. Verder heeft de rechtbank verdachte op de openbare terechtzitting nogmaals uitvoerig ondervraagd en daarbij tevens kennis genomen van de inhoud van procesdossier, de getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris in de hoofdzaak en de toelichting van de raadsman van verdachte over die laatste zaak. Uit het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat de vrijspraak van het hof op een andere grond dan hiervoor genoemd heeft berust, en evenmin dat verdachte tegenover de rechter in eerste aanleg in de zaak van de medeverdachte een verklaring heeft afgelegd die evident in strijd met de waarheid is.
3.7. De conclusie luidt dan ook, overeenkomstig het eensluidende standpunt van het openbaar ministerie en de verdediging, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het plegen van meineed.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Vogelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2012.