vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 522835 / KG ZA 12-1063 Pee/MV
Vonnis in kort geding van 20 september 2012
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 10 augustus 2012,
advocaat mr. H.J. Tulp te Leeuwarden,
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en ABN Amro worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 5 september 2012 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Zij hebben ter zitting aangekondigd hun eis te vermeerderen. Nu die vermeerdering van eis niet overeenkomstig het procesreglement tenminste 24 uur van tevoren is aangekondigd en ABN Amro hiertegen bezwaar heeft gemaakt, heeft de voorzieningenrechter de vermeerdering van eis niet toegelaten.
ABN Amro heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig: [eiser sub 1] met mr. Tulp en [naam 1], jurist bij ABN Amro, met mr. Van Rijswijk.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. Ten behoeve van de aanschaf van hun woning aan het adres [adres] hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] een hypothecaire lening afgesloten bij ABN Amro. Als productie 1 hebben zij de offerte van ABN Amro van 26 maart 2009 in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat de hypothecaire lening bestaat uit vijf delen. Het gaat in dit geding om drie van de vijf leningdelen. Over de drie leningdelen is in de offerte het volgende opgenomen:
leningdeelnummer 700.064.039.137 Aflossingsvrije hypotheek
Nominaal rentepercentage 2,840 %
Rentevastheidsperiode 1 maand Euribor
Effectief rentepercentage 2,9 %
Leningsbedrag € 120.000,-
Economische looptijd 30 jaar
Aantal maandelijkse betalingen 360
Maandelijks bedrag rente € 284,00
Op dit leningdeel zijn van toepassing de bijgevoegde Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (1 september 1995), Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheekproducten (september 2008) en Algemene Bepalingen voor geldleningen (15 oktober 2007), hierna tezamen te noemen: ‘Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheken’
leningdeelnummer 700.064.039.149 Aflossingsvrije hypotheek
Nominaal rentepercentage 2,840 %
Rentevastheidsperiode 1 maand Euribor
Effectief rentepercentage 2,9 %
Leningsbedrag € 120.000,-
Economische looptijd 30 jaar
Aantal maandelijkse betalingen 360
Maandelijks bedrag rente € 284,00
Op dit leningdeel zijn van toepassing de bijgevoegde Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (1 september 1995), Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheekproducten (september 2008) en Algemene Bepalingen voor geldleningen (15 oktober 2007), hierna tezamen te noemen: ‘Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheken’
leningdeelnummer 700.064.039.150 Aflossingsvrije hypotheek
Nominaal rentepercentage 2,840 %
Rentevastheidsperiode 1 maand Euribor
Effectief rentepercentage 2,9 %
Leningsbedrag € 115.000,-
Economische looptijd 30 jaar
Aantal maandelijkse betalingen 360
Maandelijks bedrag rente € 272,17
Op dit leningdeel zijn van toepassing de bijgevoegde Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. (1 september 1995), Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheekproducten (september 2008) en Algemene Bepalingen voor geldleningen (15 oktober 2007), hierna tezamen te noemen: ‘Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheken’
2.2. In de acceptatieverklaring die onderdeel uitmaakt van de offerte is onder meer het volgende opgenomen:
De ondergetekenden [eiser sub 1] en [eisers sub 2]
- verklaren de in deze offerte genoemde Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheken te hebben ontvangen en daarvan kennis te hebben kunnen nemen en accepteren de bij deze offerte aangeboden lening onder de gestelde voorwaarden.
(…)
2.3. Als productie 7 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] artikel 4.1.4 van de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Woninghypotheken in het geding gebracht (versie 1 april 2008). Dit artikel luidt als volgt:
4.1.4 Euriborrente
Is op de Lening het Euriborrentetarief van toepassing dan geldt het éénmaands Euribortarief. Het éénmaands Euribortarief wordt vastgesteld op de voorlaatste werkdag van de maand en geldt voor de volgende maand, vermeerderd met een opslag. Dit rentepercentage wordt afgerond op drie cijfers achter de komma. Het door u te betalen bedrag zal bij elke rentewijziging worden herberekend onder handhaving van de looptijd. De Bank is bevoegd de opslag te wijzigen. Over die wijziging zult u op voorhand schriftelijk geïnformeerd worden.
Als productie 3 heeft ABN Amro dezelfde voorwaarden in het geding gebracht, doch versie 1 september 2008. Het hiervoor geciteerde artikel 4.1.4 is gelijkluidend aan artikel 4.1.4 in deze laatstgenoemde voorwaarden.
2.4. Bij brief van 24 april 2012 heeft ABN Amro [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onder meer het volgende medegedeeld:
Hogere opslag op uw hypotheek met Euribor rentetarief
(…)
U heeft een hypotheek bij ABN AMRO. Een of meer leningdelen van uw hypotheek zijn gebaseerd op het ‘1-maands Euribor rentetarief’. Boven op het Euribor rentetarief betaalt u twee opslagen, waaronder een opslag voor onze kosten. Vanaf juni 2012 gaat u 1% meer opslag betalen voor onze kosten. Wij verhogen de opslag van 1% naar 2%. Wij begrijpen dat dit bijzonder vervelend voor u is. In deze brief leest u waarom wij de opslag verhogen en wat dit voor u betekent.
Waarom verhogen wij de opslag?
Wij vinden het belangrijk dat onze klanten een eerlijke rente betalen voor hun hypotheek. En dat wij open zijn over onze rente. Om u geld te kunnen lenen voor uw hypotheek, lenen wij zelf geld. Wij proberen dit zo goedkoop mogelijk te doen, zodat ook u zo min mogelijk betaalt. Doordat de economie de laatste jaren sterk veranderd is, is het voor ons al lange tijd duurder om geld te lenen. Onze kosten zijn hierdoor al langere tijd hoger dan de opslag die u betaalt. Omdat wij niet verwachten dat deze kosten snel lager worden, zijn wij genoodzaakt om de kosten te verhogen. Dit mogen wij doen volgens de voorwaarden van uw hypotheek.
(…)
2.5. Bij e-mail van 27 april 2012 van [eiser sub 1] gericht aan ABN Amro heeft hij geprotesteerd tegen de verhoging van de opslag met 1%.
2.6. Bij brief van 18 mei van de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gericht aan ABN Amro is wederom geprotesteerd tegen de verhoging van de opslag met 1%.
2.7. Bij brief van 27 juni 2012 van ABN Amro aan de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is – kort gezegd – medegedeeld dat ABN Amro geen reden ziet om de verhoging van de opslag met 1% niet door te voeren.
3.1. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen – kort gezegd – het volgende:
A. ABN Amro op straffe van dwangsommen te verbieden de opslag te verhogen;
B. ABN Amro te veroordelen de reeds betaalde opslag terug te betalen;
C. ABN Amro te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat de offerte slechts melding maakt van het 1-maands Euribor rentepercentage. De offerte zegt niets over een opslag, laat staan over het feit dat die opslag eenzijdig mag worden aangepast. Zij wisten weliswaar dat ABN Amro in hun geval een opslag van 1% voor kosten in rekening bracht en een opslag van 0,3% in verband met overkreditering (onderwaarde), maar zij wisten niet dat de opslag voor kosten zou mogen worden aangepast. De Algemene Voorwaarden waarin is opgenomen dat ABN Amro de opslag mag wijzigen zijn niet vóór of bij het sluiten van de overeenkomst aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ter hand gesteld, althans, zo heeft [eiser sub 1] ter zitting verklaard, hij kan zich in ieder geval niet herinneren dat hij de Algemene Voorwaarden heeft gekregen. Bovendien kan de wijzigingsbevoegdheid van ABN Amro niet als een algemene voorwaarde worden aangemerkt, doch moet dit als een kernbeding worden beschouwd. Een dergelijk beding moet in de overeenkomst zelf worden opgenomen. Overigens heeft ABN Amro niet aangetoond dat verandering van marktomstandigheden noopt tot een verhoging van de opslag, laat staan tot een verdubbeling van die opslag. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben een spoedeisend belang bij toewijzing van hun vorderingen. De aangekondigde verhoging van 1% komt neer op een extra maandlast van ongeveer € 300,-. Omdat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] recent zijn gescheiden en [eiser sub 1] om die reden de woning alleen bewoont (en ook alleen voor de lasten van die woning moet opdraaien), is deze verhoging voor hem amper op te brengen.
3.3. ABN Amro heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat zij de offerte aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] heeft toegestuurd “met de daarbij behorende bijlagen”. Dit blijkt uit de brief van 26 maart 2009 die door ABN Amro als productie 1 in het geding is gebracht. Bij die bijlagen behoren de algemene voorwaarden. De procedure bij ABN Amro is gestandaardiseerd en de algemene voorwaarden worden altijd meegezonden. Met de acceptatieverklaring (zie 2.2) hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ook getekend voor ontvangst van de algemene voorwaarden. Overigens is [eiser sub 1] zelf advocaat, dus hij weet dat op een hypothecaire lening algemene voorwaarden van toepassing zijn. Artikel 4.1.4 van die voorwaarden bepaalt dat ABN Amro de opslag mag verhogen. ABN Amro bestrijdt dat sprake is van een kernbeding dat niet in de algemene voorwaarden mag worden opgenomen. Het effectieve rentepercentage en het maandelijks te betalen bedrag zoals beide opgenomen in de offerte zijn inclusief de opslag en uiteraard was bekend dat dit percentage en dit bedrag per maand variabel zijn. De verhoging van de opslag is noodzakelijk vanwege de financiële crisis. Hierdoor zijn de risicokosten gestegen. ABN Amro heeft de opslag verhoogd om haar verlies te beperken, niet om haar winst te vergroten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben aan hun vordering allereerst ten grondslag gelegd dat een exemplaar van de Algemene Voorwaarden, waarin het bewuste artikel 4.1.4 is opgenomen, niet aan hen vóór of tijdens het sluiten van de overeenkomst is overhandigd. ABN Amro heeft dit gemotiveerd bestreden (zie 3.3 van dit vonnis). Gezien het op dit punt door ABN Amro gevoerde verweer kan er in dit kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de Algemene Voorwaarden [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet tijdig ter hand zouden zijn gesteld. Op deze grond, die er op neer komt dat de Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst, kunnen hun vorderingen in dit kort geding dan ook niet worden toegewezen.
Uitgangspunt voor de verdere beoordeling in dit kort geding is dan ook dat vooralsnog moet worden aangenomen dat de Algemene Voorwaarden genoemd in de offerte door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn geaccepteerd, zodat ze deel uitmaken van hun overeenkomst met ABN Amro.
4.3. Vervolgens hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] – voor het geval de voorzieningenrechter er niet van uit gaat dat de Algemene Voorwaarden niet tijdig ter hand zijn gesteld – aan hun vordering ten grondslag gelegd dat artikel 4.1.4 als een kernbeding moet worden aangemerkt. Blijkens hun stellingen opgenomen onder 2.5 van de dagvaarding zijn [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om die reden van mening dat het desbetreffende beding in de overeenkomst (offerte) zelf had moeten worden opgenomen en niet in de Algemene Voorwaarden. De opslag op de rente is immers medebepalend voor de prijs die [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voor het product van ABN Amro, de hypothecaire geldleningen, betaalt, en behoort daarom tot de essentialia van de overeenkomst, aldus [eiser sub 1] en [eiseres sub 2]. De voorzieningenrechter begrijpt hun stellingen zo dat ABN Amro zich thans niet op het beding kan beroepen omdat het in dit geval niet in de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geaccepteerde offerte met zoveel woorden is opgenomen, maar slechts kenbaar is uit de Algemene Voorwaarden waarnaar in de offerte wordt verwezen. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen hierin voorshands niet worden gevolgd. De vraag of een beding als een kernbeding moet worden aangemerkt ziet niet op de vraag of het beding onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, doch slechts op de vraag of een beding deel uitmaakt van de Algemene Voorwaarden als bedoeld in artikel 6:231 BW en volgende. De relevantie hiervan is de wijze waarop een dergelijk beding kan worden getoetst. Een beding dat onderdeel uitmaakt van Algemene Voorwaarden wordt getoetst aan de hand van artikel 6:233 BW en volgende. Kort gezegd dient dan te worden getoetst of het beding onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Een kernbeding, dat op grond van artikel 6:231 BW geen onderdeel uitmaakt van de Algemene Voorwaarden, maar door aanvaarding van die Algemene Voorwaarden wel deel uit maakt van de overeenkomst, wordt getoetst langs de lijn van artikel 6:248 lid 2 BW. Kort gezegd dient dan te worden getoetst of toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.4. Zoals onder 4.2 van dit vonnis overwogen, is uitgangspunt voor de verdere beoordeling van dit geschil dat artikel 4.1.4 van de Algemene Voorwaarden deel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen. Voor zover [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] bedoeld hebben zich erop te beroepen dat artikel 4.1.4, omdat het in hun visie een kernbeding is, naar andere maatstaven moet worden beoordeeld dan die gelden voor bedingen uit Algemene Voorwaarden, volgt de voorzieningenrechter hen niet, omdat artikel 4.1.4 geen kernbeding is als bedoeld in artikel 6:231 BW. Niet alleen blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat bedingen die de modaliteiten, zelfs de belangrijkste, van de prestaties (nader) bepalen, zoals bijvijvoorbeeld clausules inzake prijsverhoging, niet tot de kernbedingen werden gerekend, maar ook uit artikel 6:236 i BW blijkt dat slechts een bepaalde – en dus niet iedere – bevoegdheid van de gebruiker tot prijsverhoging als onredelijk bezwarend in de wet is opgenomen. Uit de opname van deze bepaling in artikel 6:236 BW volgt tevens dat prijsbedingen als zodanig geen kernbedingen zijn en in Algemene Voorwaarden kunnen worden overeengekomen. Dit beding is slechts vernietigbaar indien feiten en omstandigheden vast zouden komen te staan waaruit zou volgen dat het gelet op de aard en de inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend zou zijn voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] (zie artikel 6:233 onder a BW). Uit het enkele feit dat ABN Amro zich de vrijheid tot verhoging van de opslag heeft voorbehouden volgt niet dat het beding reeds daarom onredelijk bezwarend is. Bij de thans bekende feiten en omstandigheden is het onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat artikel 4.1.4 onredelijk bezwarend is, zodat de voorzieningenrechter hierop niet kan vooruitlopen. Of de wijze waarop ABN Amro artikel 4.1.4 jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] toepast (namelijk het verhogen van de opslag met 1%) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, als bedoeld in artikel 6:248 BW, kan bij de thans bekende feiten en omstandigheden evenmin door de voorzieningenrechter met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Ook dit oordeel zal aan de bodemrechter moeten worden overgelaten.
4.5. De conclusie tot zover is dat de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen worden afgewezen. Hun beroep op de in het geding gebrachte jurisprudentie in de Obvion-zaken kan hen niet baten. In die zaken ging het er immers om dat in de geaccepteerde offertes werd gesproken van een “vaste opslag” en ging het om het uitleggen van het begrip “vast”. In deze zaak is dit niet het geval.
4.6. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van ABN Amro.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van ABN Amro begroot op, € 575,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat,
5.3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Veraart op 20 september 2012.?