ECLI:NL:RBAMS:2012:BX6307

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
518468 - HA ZA 12-671
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende ontvankelijkheid eisers in hoofdzaak en vernietiging arbitraal vonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers [A] c.s. een vordering tot vernietiging ingesteld tegen de besloten vennootschap [C] B.V. De procedure is gestart met een dagvaarding op 21 mei 2012, waarbij de eisers in de hoofdzaak en verweerders in het incident betrokken zijn. De rechtbank heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van de eisers in de hoofdzaak, waarbij de termijn van artikel 1064 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) centraal staat. De eisers vorderen vernietiging van arbitraal vonnis dat door het appelscheidsgerecht is gewezen, en stellen dat de termijn voor het instellen van deze vordering niet is verstreken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het incident dat door [C] is opgeworpen, niet in de wet is geregeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het van belang is om eerst te beslissen over de incidentele vordering, omdat deze kan leiden tot een beëindiging van de procedure zonder inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers hun vordering tot vernietiging tijdig hebben ingesteld, omdat deze is gedaan binnen de termijn van drie maanden na de afwijzing van hun verzoek om een aanvullend vonnis.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering in het incident gedeeltelijk toegewezen en de eisers in de hoofdzaak niet-ontvankelijk verklaard voor de overige gronden van vernietiging. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij de eisers de gelegenheid krijgen om hun vorderingen verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 518468 / HA ZA 12-671
Vonnis in incident van 8 augustus 2012
in de zaak van
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [plaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. J.B. de Jong te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
gevestigd te Huizen (Noord-Holland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. D.R. Versteeg te Amsterdam.
Eisers in de hoofdzaak/verweerders in het incident zullen hierna in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [A] c.s. Gedaagde in de hoofdzaak/eiseres in het incident zal hierna worden aangeduid als [C].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 mei 2012;
- de akte overlegging producties van [A] c.s., met producties;
- de incidentele conclusie houdende verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring eiseressen, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. Tussen [A] c.s. en [C] zijn arbitrageprocedures gevoerd bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: RvA). In deze procedures is in eerste aanleg vonnis gewezen.
2.2. [A] c.s. zijn van de in eerste aanleg gewezen vonnissen in hoger beroep gegaan bij het appelscheidsgerecht van de RvA (hierna: het appelscheidsgerecht). De procedures zijn in hoger beroep bij het appelscheidsgerecht gevoerd onder de zaaksnummers 71.381 en 71.642.
2.3. Het appelscheidsgerecht heeft in beide procedures op 30 december 2011 vonnis gewezen, in de vorm van één gecombineerd vonnis in beide zaken. Het vonnis in beide zaken is op 2 januari 2012 bij de griffie van deze rechtbank gedeponeerd.
2.4. [A] c.s. heeft het appelscheidsgerecht bij faxbericht van 31 januari 2012 verzocht om een naar zijn mening kennelijke verschrijving in het vonnis te corrigeren. Het appelscheidsgerecht heeft dit verzoek bij brief van 22 februari 2012 afgewezen.
2.5. [A] c.s. heeft het appelscheidsgerecht bij faxbericht van 31 januari 2012 verzocht om een aanvullend vonnis te wijzen. Het appelscheidsgerecht heeft dit verzoek bij brief van 22 februari 2012 afgewezen.
2.6. De hiervoor onder 2.5 vermelde brief van het appelscheidsgerecht is op 23 februari 2012 onder nummer 4/2012 bij de griffie van deze rechtbank gedeponeerd.
3. Het geschil in het incident
3.1. [A] c.s. vordert in de hoofdzaak – voor zover voor de beoordeling in het incident van belang – vernietiging van de tussen hem en [C] door het appelscheidsgerecht gewezen arbitrale vonnissen.
3.2. [C] vordert in het incident dat [A] c.s. in de hoofdzaak niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, met veroordeling van [A] c.s. in de kosten. [C] legt aan haar vordering ten grondslag dat de arbitrale vonnissen van het appelscheidsgerecht op 2 januari 2012 bij de rechtbank zijn gedeponeerd. De bevoegdheid van [A] c.s. om de vordering tot vernietiging in te stellen is daarmee, gelet op artikel 1064 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), op 3 april 2012 vervallen.
3.3. [A] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen zal, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling
in het incident
4.1. Vastgesteld wordt dat het door [C] opgeworpen incident een niet in de wet geregeld incident betreft en dat er geen bijzondere wettelijke regel is op grond waarvan de incidentele vordering eerst en vooraf moet worden behandeld en beslist. De rechtbank moet daarom, gelet op het bepaalde in artikel 209 Rv, allereerst beoordelen of de zaak meebrengt dat de incidentele vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De aard en de inhoud van de incidentele vordering strekken ertoe dat de procedure zonder inhoudelijke behandeling wordt beëindigd, omdat de termijn voor het instellen van de vordering door [A] c.s. zou zijn vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen er belang bij dat op dit punt eerst en vooraf wordt beslist en leidt een voorafgaande behandeling van de incidentele vordering niet tot een onredelijke vertraging van het geding.
4.2. [A] c.s. heeft gesteld dat hij zijn vordering tot vernietiging grondt op artikel 1065 lid 1 onder c Rv. Volgens [A] c.s. heeft het appelscheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht gehouden, onder meer doordat het geen uitspraak heeft gedaan over het merendeel van het door hem gevorderde.
Uit de door [A] c.s. overgelegde stukken, waarvan de inhoud niet is weersproken (ofschoon [C] daartoe in de gelegenheid is gesteld) kan worden afgeleid dat [A] c.s. het appelscheidsgerecht heeft verzocht om een aanvullend vonnis te wijzen, dat het appelscheidsgerecht dit verzoek heeft afgewezen en dat een afschrift van die afwijzing op 23 februari 2012 ter griffie van deze rechtbank is gedeponeerd.
Uit artikel 1065 lid 7 Rv jo. 1065 lid 6 Rv en 1065 lid 1 onder c Rv volgt dat de in artikel 1064 lid 3 Rv bepaalde termijn voor het instellen van de vordering tot vernietiging, op de grond dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, vervalt na drie maanden na de dag waarop het aanvullend vonnis dan wel het afschrift van de afwijzing van het verzoek tot het geven van een aanvullend vonnis, bij de griffie van de rechtbank is gedeponeerd. Nu de dagvaarding in de hoofdzaak dateert van 21 mei 2012, heeft [A] c.s. zijn vordering binnen drie maanden na 23 februari 2012 en derhalve tijdig ingesteld.
4.3. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat [A] c.s. in zijn vordering in de hoofdzaak kan worden ontvangen voor zover hij – op de in zijn verzoek tot het wijzen van een aanvullend vonnis genoemde gronden – betoogt dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde (artikel 1065 lid 6 en lid 7 Rv). In zoverre zal de vordering in het incident worden afgewezen.
4.4. Voor het overige zal de vordering in het incident worden toegewezen en zal [A] c.s. in zijn vorderingen in de hoofdzaak niet-ontvankelijk worden verklaard. De verlenging van de termijn van artikel 1064 lid 3 tweede zin Rv, welke verlenging in artikel 1065 lid 7 Rv besloten ligt, geldt immers uitsluitend voor de in artikel 1065 lid 6 Rv bedoelde vernietigingsactie, namelijk de vernietigingsactie op de grond dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Voor alle overige gronden tot vernietiging geldt blijkens de parlementaire geschiedenis – óók indien op de daarvoor geldende grond een aanvullend vonnis wordt gevraagd – de termijn van artikel 1064 lid 3 Rv (memorie van antwoord, Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 18464, nr. 6, p. 38: ‘Indien het verzoek tot een aanvullend vonnis geheel of ten dele is afgewezen, kan, ingevolge het gewijzigde zesde lid van artikel 1065, daarna eveneens de vordering tot vernietiging worden ingesteld. [Er is] sprake van een aparte vorderingsactie van een vonnis waarin een scheidsgerecht heeft nagelaten, te beslissen omtrent een of meer zaken welke aan zijn oordeel waren onderworpen. Bestaan er nog andere gronden tegen het oorspronkelijke vonnis, dan dienen deze in een vordering tot vernietiging binnen de termijn van artikel 1064, derde lid, voor de rechtbank te worden gebracht. Zo kan men twee vorderingsacties tegen hetzelfde vonnis hebben lopen.’).
Partijen gaan ervan uit dat het arbitraal vonnis op 2 januari 2012 is gedeponeerd (2.3 hiervoor). De termijn van artikel 1064 lid 3 tweede zin Rv is op dat tijdstip gaan lopen. De dagvaarding tot vernietiging is pas in mei 2012 uitgebracht. Dit is, voor zover het andere gronden betreft dan de – in het verzoek tot het wijzen van een aanvullend vonnis meegenomen – grond dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, te laat.
4.5. Nu iedere partij deels in het ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak
4.6. Gelet op het voorgaande zal [A] c.s. in zijn vorderingen deels niet-ontvankelijk worden verklaard, zoals hierna in de beslissing is vermeld, en zal de zaak naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van [A] c.s., waarbij [A] c.s. de gelegenheid zal hebben om toe te lichten welke delen van de dagvaarding
(a) betrekking hebben op de grond dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde en (b) zijn meegenomen in het verzoek tot het wijzen van een aanvullend vonnis.
In dit stadium kan, gelet op al het voorgaande en bij gebreke van deze nadere toelichting, redelijkerwijs niet van [C] worden verlangd dat zij haar conclusie van antwoord neemt, nu in dit stadium onvoldoende duidelijk is waartegen zij verweer moet voeren.
4.7. Daarna zal [C] de gelegenheid hebben voor een conclusie van antwoord.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst de vordering af voor zover [A] c.s. – op de in zijn verzoek tot het wijzen van een aanvullend vonnis genoemde gronden – betoogt dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde;
5.2. wijst de vordering voor het overige toe;
5.3. compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.4. verklaart [A] c.s. niet-ontvankelijk in zijn vorderingen behoudens voor zover hij – op de in zijn verzoek tot het wijzen van een aanvullend vonnis genoemde gronden – betoogt dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen over een onderdeel van het gevorderde;
5.5. verwijst de hoofdzaak naar de rol van 5 september 2012 voor akte aan de zijde van [A] c.s. tot het onder 4.6 hiervoor beschreven doel;
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.?