ECLI:NL:RBAMS:2012:BX5392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
450543 / HA ZA 10-446 (tussenvonnis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van autodealerschap en vorderingen in verband met wettelijke handelsrente en bonusregelingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben de eiseressen, [A] Waalwijk B.V. en [A] Zaltbommel B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Renault Nederland N.V., met betrekking tot de afwikkeling van hun dealerschap. De procedure is gestart met een dagvaarding op 31 december 2009, en de rechtbank heeft verschillende processtukken en tussenvonnissen in overweging genomen, waaronder een tussenvonnis van 21 april 2010 en een vonnis van 11 mei 2011. De eiseressen vorderen onder andere betaling van verschillende bedragen, waaronder wettelijke handelsrente over diverse bonussen en vergoedingen die zij van Renault menen te vorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Renault op 6 juni 2008 een bedrag van € 223.011,41 aan RCI heeft betaald, dat aan de eiseressen verschuldigd was. De eiseressen stellen dat Renault in verzuim is geweest door deze bedragen niet eerder te betalen, en dat zij daardoor schade hebben geleden in de vorm van wettelijke handelsrente. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen beoordeeld en geconcludeerd dat Renault tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft de eiseressen opgedragen bewijs te leveren van hun stellingen, waaronder dat Renault zich heeft verbonden om alle dealers gelijk te behandelen en dat andere dealers wel de metropolitan marge hebben ontvangen. De zaak is verwezen naar de rol van 11 juli 2012 voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, enkelvoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: 450543 / HA ZA 10-446
Vonnis van 27 juni 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] WAALWIJK B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ZALTBOMMEL B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseressen,
advocaat mr. P.L.M.F. Roosendaal te Oss,
tegen
de naamloze vennootschap
RENAULT NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam.
Partijen worden hierna [A] c.s. en Renault genoemd. Eiseressen worden afzonderlijk ook [A] Waalwijk en [A] Zaltbommel genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 december 2009,
- de akte overlegging producties van 10 februari 2010 aan de zijde van [A] c.s.,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 21 april 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 14 september 2010,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met producties,
- de akte uitlating producties tevens akte vordering inzage/afschrift bescheiden ex artikel 843a en 843b Rv aan de zijde van [A] c.s., met producties,
- de akte houdende uitlating producties alsmede conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a en 843b Rv van 13 april 2011 aan de zijde van Renault,
- het vonnis van 11 mei 2011, waarbij het gevorderde in het incident (ex artikel 843a en 843b Rv) is afgewezen met veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten in het incident,
- de akte tevens akte overlegging producties van 8 juni 2011 aan de zijde van [A] c.s.,
- de antwoordakte tevens akte overlegging productie van 6 juli 2011 aan de zijde van Renault,
- de akte uitlating van 20 juli 2011 aan de zijde van [A] c.s.,
- het proces-verbaal van de pleidooien, gehouden op 14 november 2011, en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 17 november 2011 van mr. Roosendaal met betrekking tot het proces-verbaal,
- de akte van 14 december 2011 aan de zijde van Renault,
- de antwoordakte van 28 december 2011 aan de zijde van [A] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.
2.1. Renault importeert auto's van de merken Renault en Nissan.
2.2. [A] c.s. is vanaf 1990 dealer geweest in het selectieve distributiestelsel van Renault.
2.3. RCI Financial Services B.V. (hierna: RCI), die tot dezelfde groep behoort als Renault, heeft gedurende de dealerschappen van [A] c.s. bevoorschotting van nieuwe auto's gefinancierd ten gunste van Renault.
Aldus was [A] c.s. gedurende de dealerschappen gehouden de prijs van nieuwe auto's, die Renault aan haar leverde, te betalen aan RCI.
2.4. Gedurende de dealerschappen heeft tussen [A] c.s., Renault en RCI een rekening-courant bestaan. Bedragen die [A] c.s., Renault en RCI over en weer aan elkaar waren verschuldigd, werden in rekening-courant geboekt en verrekend. [A] c.s. was dan ook in voorkomend geval steeds slechts een saldo te haren laste verschuldigd. [A] c.s. kon in voorkomend geval steeds slechts aanspraak maken op een saldo te haren gunste.
2.5. Renault heeft de dealerovereenkomst met [A] Waalwijk op 13 mei 2002 opgezegd tegen 1 juni 2004.
Renault heeft de dealerovereenkomst met [A] Zaltbommel op 14 januari 2003 opgezegd tegen 1 juni 2004.
2.6. [A] c.s. heeft bij brief van 28 oktober 2003 aan Renault aanspraak gemaakt op een bedrag van ? 512.194,50 aan 'metropolitan marge'.
Bij brief van 6 juli 2004 heeft [A] c.s. wederom hierop aanspraak gemaakt.
2.7. Renault was per 19 november 2004 (in elk geval) ? 223.011,41 aan [A] c.s. verschuldigd ter afwikkeling van de dealerschappen.
2.8. Bij exploten van 19 november 2004 heeft RCI conservatoir derdenbeslag gelegd onder Renault ten laste van [A] c.s. tot verhaal van openstaande vorderingen uit hoofde van de levering van auto's door Renault aan [A] c.s.
2.9. In 2005 heeft tussen partijen een mediation plaatsgevonden. Daarbij hebben partijen afgesproken dat zij nog eens zouden kijken naar de vorderingen van [A] c.s. Renault heeft [A] c.s. daarop een brief van 12 augustus 2005 gestuurd.
2.10. Bij vonnis van 26 september 2007 van deze rechtbank (279249 / HA 03-3227) is [A] c.s. veroordeeld tot betaling van ? 775.498,15 aan RCI, vermeerderd met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek) over ? 756.036,33 vanaf 22 oktober 2003 en over ? 19.461,82 vanaf 2 oktober 2004, tot aan de dag van betaling.
2.11. Renault heeft op 6 juni 2008 ? 223.011,41 ingevolge dit vonnis en voornoemd conservatoir derdenbeslag aan RCI betaald.
2.12. [A] c.s. heeft bij brief van 17 december 2008 aan Renault aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van ? 812.696,42.
In februari 2009 heeft [A] c.s. een dagvaarding aan Renault betekend langs de lijnen van de voormelde dagvaarding van 31 december 2009. De dagvaarding van februari 2009 is niet aangebracht in verband met overleg tussen partijen.
3. Het geschil
3.1. [A] c.s. vordert na eiswijziging samengevat - Renault bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van:
(a) de wettelijke handelsrente over ? 16.991,61 (onderdelenbonus over het eerste kwartaal 2003) vanaf 1 oktober 2003 tot 16 mei 2004, vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot de dag van volledige betaling,
(b) de wettelijke handelsrente over ? 17.368,67 (onderdelenbonus over het derde kwartaal 2003) vanaf 1 mei 2004 tot 15 september 2004, vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot de dag van volledige betaling,
(c) de metropolitanmarge van ? 512.194,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(d) de promotie- en gammabonus van ? 69.715,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 5 juli 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 32,769,63 vanaf 5 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(e) de exportbonus van ? 82.400,- exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 27 mei 2004 tot de dag van volledige betaling,
(f) de fleetbijdrage van ? 13.605,27 exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 12 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(g) de kwaliteitsbonus sales en aftersales van ? 3.587,81, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 4 november 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 7.011,61 inclusief btw vanaf 16 juni 2004 tot en met 3 november 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 3 november 2008 tot de dag van volledige betaling,
(h) een factuur van ? 350,- exclusief btw voor een uitgevoerd boekenonderzoek, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 16 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(i) statiegelden van ? 9.401,75, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 16 juli 2004 tot en met 20 oktober 2010, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 oktober 2010 tot de dag van volledige betaling,
(j) de wettelijke handelsrente over ? 66.099,70 vanaf 16 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling, met betrekking tot facturen voor vier overgedragen auto's,
(k) de wettelijke handelsrente over ? 71.771,39 tot 16 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(l) de innovatiepremie van ? 8.599,96, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 16 juli 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 5.399,96 vanaf 16 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(m) de fleet- en leasebijdrage van ? 17.856,05, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 17 juli 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 8.535,28 vanaf 17 juli 2004 tot 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(n) de prijsgaranties van ? 6.215,85 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 17 juli 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 487,17 vanaf 17 juli 2004 tot 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(o) het saldo commerciële vergoeding van ? 5.056,49 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 17 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(p) voor garantiereparaties ? 47.397,31, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 15 maart 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 40.891,39 vanaf 15 maart 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(q) voor 'rent auto's' ? 8.919,16, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 19 juli 2004 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 11.747,82 vanaf 19 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(r) de wettelijke handelsrente over de showroombijdrage van ? 1.636,- vanaf 22 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(s) de wettelijke handelsrente voor 'APK' van ? 1.204,- vanaf 20 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(t) een vergoeding voor ten onrechte doorbelaste advertentiekosten van ? 10.200,65 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(u) een vergoeding voor ten onrechte en dubbel doorbelaste publiciteitsbijdrage van ? 1.603,53 en ? 1.101,57 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 11 maart 2003 tot de dag van volledige betaling, alsmede de wettelijke handelsrente over ? 1.603,53 en ? 1.101,57 inclusief btw vanaf 11 maart 2003 tot 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(v) de wettelijke handelsrente over de 'doorbelasting trainingen' van ? 2.534,70 vanaf 18 september 2003 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(w) een vergoeding voor ten onrechte door Renault in verband met 'fleetondersteuning' gedebiteerde bedragen van in totaal ? 8.176,98 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(x) de wettelijke handelsrente over een vergoeding voor 'radiocodes' van ? 1.464,61 inclusief btw vanaf 20 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling,
(y) de wettelijke handelsrente over ? 1.250,64, gecrediteerd bij brief van 12 augustus 2005, vanaf 20 juli 2004 tot en met 6 juni 2008, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2008 tot de dag van volledige betaling, alsmede ? 1.437,56 (ten onrechte door Renault niet gecrediteerd), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 30 maart 2004 tot de dag van volledige betaling,
(z) 'premiums' van ? 940,70, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 juli 2004 tot en met 19 november 2004,
(aa) een vergoeding van ? 2.892,83 inclusief btw voor ten onrechte in rekening gebrachte bedragen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(bb) een vergoeding van ? 5.673,- voor ten onrechte (want na het einde van de dealerschappen) gefactureerde marge in verband met de 'HUB-order', vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 juli 2004 tot de dag van volledige betaling,
(cc) de kosten van het geding.
3.2. Daartoe stelt zij dat Renault deze bedragen aan haar moet betalen ter afwikkeling van verschillende aspecten van de dealerschappen.
Ter toelichting van de hiervoor beschreven posten aan wettelijke handelsrente voegt zij hieraan toe dat deze posten samenhangen met de omstandigheid dat Renault in verband met het door RCI gelegde derdenbeslag de desbetreffende hoofdsommen niet in 2004 (r.o. 2.6 hiervoor), maar pas op 6 juni 2008 (r.o. 2.10 hiervoor) aan RCI heeft betaald. Daarom stelt [A] dat de wettelijke handelsrente over deze - reeds op 6 juni 2008 door Renault betaalde - hoofdsommen nog door Renault moet worden vergoed, steeds vanaf de aanvang van het verzuim tot de datum van betaling (6 juni 2008), vermeerderd met rente over rente over de periode daarna.
3.3. Renault voert verweer.
4. De beoordeling
4.1. Met het oog op een geordend, overzichtelijk en doelmatig verloop van de procedure komen hierna slechts enkele prominente thema's in het geschil tussen partijen aan de orde, waaraan door partijen onder andere tijdens de gehouden pleidooien in het bijzonder aandacht is besteed en waarmee een substantieel deel van de gevorderde hoofdsom is gemoeid. Na behandeling en beoordeling van deze thema's kunnen de resterende thema's en vorderingen in het geschil indien nodig aan de orde komen.
Rente
4.2. Het geschil tussen partijen spitst zich onder meer toe op de vraag of Renault de wettelijke handelsrente is verschuldigd over de hoofdsom die zij in (november) 2004 aan [A] c.s. was verschuldigd maar pas in juni 2008 ingevolge het conservatoir derdenbeslag aan RCI heeft betaald.
Renault betoogt dat zij tot de beslaglegging niet in verzuim was, dat het haar daarna gelet op het beslag gedurende de procedure tussen RCI en [A] c.s. niet vrij stond te betalen en dat zij daarom geen wettelijke rente is verschuldigd.
Dit betoog faalt.
Gelet op de rekening-courant verhouding die tussen partijen en RCI heeft bestaan was Renault gehouden de bedragen die zij aan [A] c.s. was verschuldigd reeds in 2004 terstond - dus vóór de beslaglegging - te verrekenen met de vorderingen die RCI had op [A] c.s. Dit volgt ook naar de aard van de rekening-courant verhouding uit de eisen van redelijkheid en billijkheid die partijen bij de uitvoering van hun verplichtingen in verband met die verhouding jegens elkaar over en weer in acht moeten nemen. Het beroep van Renault op het beslag kan haar daarom niet baten.
Renault voert aan dat [A] c.s. in september 2003 de rekening-courant verhouding heeft opgezegd, maar deze stelling is tegenover de betwisting door [A] c.s. onvoldoende toegelicht, nu Renault niet duidelijk heeft gemaakt wat [A] c.s. concreet heeft gezegd of gedaan waaruit Renault redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat [A] c.s. de rekening-courant verhouding wenste op te zeggen. Een nadere toelichting lag te meer op de weg van Renault nu Renault aan deze opzegging het voor [A] c.s. uiterst ongunstige rechtsgevolg verbindt dat [A] c.s. vanaf 2004 tot in 2008 over haar vordering op Renault geen rente ontvangt terwijl RCI, een groepsmaatschappij van Renault, over haar daartegenover staande vordering op [A] c.s. in die periode de wettelijke handelsrente ontvangt. Het moet in 2003 en 2004, bij gebreke van een ondubbelzinnige en uitdrukkelijke andersluidende instructie van [A] c.s. (waarover niets is gesteld), voor Renault duidelijk zijn geweest dat [A] c.s. niet de wettelijke handelsrente wenste te vergoeden aan RCI voor zover een aan [A] c.s. toekomend bedrag reeds in handen was van Renault.
De slotsom van het voorgaande is dat Renault, doordat zij in 2004 heeft nagelaten het door haar aan [A] c.s. verschuldigde bedrag terstond in verrekening te brengen met de vorderingen van RCI, tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis in verband met de rekening-courant verhouding. Het verzuim is zonder ingebrekestelling ingetreden nu Renault gelet op de aard en strekking van de rekening-courant verhouding en de in dit verband geldende eisen van redelijkheid en billijkheid haar verplichting tot verrekening terstond moest nakomen en dit niet heeft gedaan. Als gevolg hiervan heeft [A] c.s. schade geleden doordat zij (uit hoofde van het vonnis van 26 september 2007) meer wettelijke handelsrente is (of was) verschuldigd aan RCI. Deze schade moet, zoals [A] c.s. betoogt, worden begroot op de wettelijke handelsrente over ? 223.011,41 vanaf de aanvang van het verzuim tot 6 juni 2008 (de datum van betaling door Renault aan RCI). Nu de door [A] c.s. gestelde data van de aanvang van het verzuim (r.o. 3.1 hiervoor) op zichzelf niet zijn weersproken, moeten deze data voor de begroting van de schade worden gehanteerd.
Partijen zullen in een later stadium van het geding indien nodig in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de begroting van deze schade met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Metropolitan marge
4.3. Een ander punt in het geschil tussen partijen betreft de zogenaamde metropolitan marge. Partijen gaan ervan uit dat deze marge een regeling betreft die gedurende enige tijd tussen Renault en dealers heeft gegolden, ingevolge waarvan Renault, indien bij de verkoop van een Renault auto aan bepaalde voorwaarden was voldaan, een bedrag aan de dealer uitkeerde.
4.3.1. Renault beroept zich in de eerste plaats op verjaring. Daartoe voert zij aan dat [A] c.s. in 2003 al op de hoogte was van (de grondslagen van) haar aanspraken maar haar vordering pas in 2004 kenbaar heeft gemaakt. Daarom zijn de rechtsvorderingen uit de periode voor 1999 verjaard, aldus Renault.
Het beroep van Renault op verjaring wordt verworpen.
Voorop wordt gesteld dat de stellingen van Renault dat [A] c.s. in 2003 met haar aanspraken bekend was en dat zij deze pas in 2004 kenbaar heeft gemaakt, niet de conclusie kunnen dragen dat de rechtsvorderingen van [A] c.s. (voor registraties vóór 1999) zijn verjaard. Immers, wanneer het tijdstip van bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon bepalend is voor de aanvang van de verjaringstermijn, loopt deze termijn gedurende vijf jaar vanaf dat tijdstip.
Ook voor het overige is het beroep van Renault op verjaring ongegrond.
[A] c.s. beroept zich, naar de rechtbank begrijpt, op een door Renault gepleegde onrechtmatige daad (namelijk ongelijke behandeling en de weigering om de marge uit te keren) waarmee zij pas in juli 2004 bekend is geworden. Renault voert aan dat [A] c.s. hiermee al in 2003 bekend was. De verjaringstermijn bij een tot schadevergoeding strekkende rechtsvordering (zoals de aanspraak van [A] c.s. gebaseerd op onrechtmatige daad) vangt aan op de dag volgende op die waarop de benadeelde bekend is met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Daarom moet als tussen partijen vaststaand worden aangenomen dat de verjaringstermijn - voor de op onrechtmatige daad gebaseerde rechtsvorderingen - in elk geval niet eerder dan in 2003 is aangevangen.
Renault betoogt vervolgens dat [A] c.s. de verjaring niet tijdig heeft gestuit. Ter toelichting voert zij aan dat de brief van 17 december 2008 (r.o. 2.12 hiervoor) niet duidelijk maakt wat is gevorderd en dus niet als stuitingsbrief kan worden gekwalificeerd. Dit betoog faalt omdat uit de door [A] c.s. overgelegde brieven van 28 oktober 2003, 6 juli 2004 en 17 december 2008 en de dagvaarding van februari 2009, waarvan de inhoud op zichzelf niet is weersproken, kan worden afgeleid dat [A] c.s. steeds ondubbelzinnig en zonder voorbehoud aanspraak maakt op (vergoeding van schade in verband met) de metropolitan marge die zij ook in dit geding vordert. Dit geldt ook indien, zoals Renault stelt, de bijlage bij de brief van 17 december 2008 (waarin een specificatie van vorderingen is opgenomen) destijds niet bij Renault is aangekomen; weliswaar is in de brief zelf alleen het totale gevorderde bedrag opgenomen zonder specificatie of beschrijving, maar gelet op de achtergronden van de voornoemde correspondentie - alsmede de vele procedures die naar [A] c.s. onweersproken stelt tussen partijen in verband met de afwikkeling van de dealerschappen zijn gevoerd - moet voor Renault in redelijkheid duidelijk zijn geweest dat [A] c.s. haar aanspraak op (vergoeding van schade in verband met) de metropolitan marge ondubbelzinnig en zonder voorbehoud handhaafde.
Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat de verjaringstermijn tijdig is gestuit bij de brieven van 28 oktober 2003, 6 juli 2004 en 17 december 2008 en de dagvaarding van februari 2009.
Nu de verjaringstermijn niet eerder dan in 2003 is aangevangen en daarna tijdig is gestuit, wordt het beroep van Renault op verjaring verworpen.
4.3.2. [A] c.s. stelt dat zij destijds recht had op de metropolitan marge van ? 158,82 per nieuwe verkochte geregistreerde Renault auto, dat zij in de referentieperiode 3225 auto's heeft geregistreerd en dat Renault jegens haar onrechtmatig handelt door haar aanspraak op dit bedrag niet te honoreren en door haar aldus ten opzichte van andere dealers niet gelijk te behandelen. Hieraan verbindt [A] c.s. de conclusie dat Renault aan haar ? 512.194,50 (? 158,82 x 3225) is verschuldigd. Ter toelichting stelt [A] c.s. dat Renault zich jegens haar heeft verbonden alle dealers gelijk te behandelen, dat dealers in de omringende regio's de marge hebben ontvangen en dat Renault onder gelijke omstandigheden heeft verzuimd de marge (volledig) aan haar uit te keren. [A] c.s. heeft aangeboden de dealers in de omringende regio's als getuige te horen en zij heeft gesteld dat deze dealers het hoe en waarom van de marge kunnen uitleggen.
Renault heeft deze stellingen van [A] c.s. gemotiveerd betwist. Ter toelichting merkt zij onder meer op dat het na verloop van zoveel jaren ondoenlijk is om na te gaan welke regelingen in welke periodes in de jaren '90 hebben gegolden, dat het op de weg van [A] c.s. ligt om haar vorderingen concreet toe te lichten en dat specifieke omstandigheden per dealer gronden kunnen opleveren om aan die dealer (en niet aan andere dealers) bepaalde bedragen uit te keren, zoals is gebeurd ten gunste van [A] c.s. toen zij een showroom aan de A2 bouwde.
De bewijslast ligt op dit punt op [A] c.s., die zich beroept op de rechtsgevolgen (namelijk: een verplichting tot vergoeding van schade) van haar stellingen. [A] c.s. zal bewijs van haar stellingen worden opgedragen zoals uiteengezet in de beslissing.
Promotie en gamma bonus
4.4. De promotie en gamma bonus heeft tussen partijen gegolden, zo stelt [A] c.s. onweersproken. Eveneens onweersproken is haar stelling dat Renault in dit kader reeds een vordering van haar tot een bedrag van ? 32.769,63 gegrond heeft geacht. Zij maakt aanspraak op een aanvullende vergoeding van ? 69.715,37, waartoe zij stelt dat zij ten tijde van de overdracht van haar onderneming aan haar opvolger (als Renault-dealer) [opvolger] 190 auto's in portefeuille had, dat deze auto's al door haar aan klanten waren verkocht, dat zij op zichzelf recht had op bonus over deze auto's maar dat de auto's door Renault niet aan haar zijn geleverd. Hieraan verbindt [A] c.s. de conclusie dat Renault de auto's niet tijdig heeft geleverd met het oogmerk om [A] c.s. haar promotie en gamma bonus te onthouden.
Renault betwist deze stellingen, maar zij voert daartoe niets anders aan dan dat [A] c.s. het desbetreffende bonusreglement en het bewijs van de in het reglement bedoelde handelingen ('performance') moet overleggen.
Deze betwisting is onvoldoende gemotiveerd nu Renault niet is ingegaan op de concrete voornoemde stellingen van [A] c.s. over de 190 auto's die volgens [A] c.s. reeds door haar aan klanten waren verkocht maar ten onrechte, in de aanloop naar de overdracht van de onderneming aan [opvolger], niet aan haar zijn geleverd.
Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat Renault de auto's niet tijdig heeft geleverd met het oogmerk om [A] c.s. haar promotie en gamma bonus te onthouden. Dit levert een tekortkoming (dan wel onrechtmatige daad) op zodat Renault de daardoor door [A] c.s. geleden schade moet vergoeden. Deze schade moet worden begroot op het door [A] c.s. op zichzelf onbetwist gestelde bedrag van ? 69.715,37. Dit bedrag zal dan ook bij eindvonnis worden toegewezen.
Exportbonus
4.5. Partijen gaan ervan uit dat tussen Renault en haar dealers een regeling geldt ingevolge waarvan Renault bij verkoop van een auto een marge aan de dealer uitkeert, die een aanzienlijk deel van de winst van de dealer op de verkoop van de auto uitmaakt. [A] c.s. noemt deze regeling, voor zover deze geldt voor de verkoop van een auto aan een in het buitenland gevestigde klant/eindgebruiker, de 'exportbonus'.
[A] c.s. maakt thans aanspraak op een exportbonus van ? 82.400,- exclusief btw met betrekking tot de verkoop van 206 auto's. Zij heeft voor deze 206 auto's een overzicht overgelegd waarin voor de periode 1999 tot en met 2003 is opgenomen: datum; typenummer; kenteken (zevendaags, naar de rechtbank aanneemt); 'nr. ver'; en model (bijvoorbeeld Safrane RTE 2.0 of Scenic RXT 1.9 DCI). Zij heeft voor dertien van die auto's een pakket stukken overgelegd (koopovereenkomst op naam van eindgebruiker; inkoopfactuur Renault; werkorder klaarmaken auto voor aflevering aan eindgebruiker; verkoopfactuur op naam van eindgebruiker; legitimatie van eindgebruiker; en het zevensdaags kentekenbewijs eindgebruiker (en het desbetreffende formulier), welk kentekenbewijs naar Renault onweersproken stelt is bedoeld om de auto rijdend over de openbare weg naar het buitenland te vervoeren. [A] c.s. heeft aangeboden deze gegevens voor alle 206 auto's over te leggen. Zij merkt ook op dat deze 206 auto's in Sedre (het geautomatiseerde systeem van Renault) zijn afgemeld, waaruit blijkt dat de auto's zijn verkocht en geleverd.
4.5.1. Renault voert in de eerste plaats tot verweer aan dat [A] c.s. moet aantonen welk bonusregime in de relevante periode van toepassing was en welk aantal auto's [A] c.s. in de relevante periode heeft gekentekend (en op basis waarvan destijds een bonus is uitgekeerd).
Dit verweer faalt nu Renault niet is ingegaan op de concrete stellingen van [A] c.s. dat de 206 auto's in de referentieperiode zijn verkocht en dat de bonus voor deze auto's gemiddeld ? 400,- bedraagt. Renault heeft deze stellingen aldus onweersproken gelaten. Hierbij is ook van belang dat Renault op zichzelf de stelling van [A] c.s. niet betwist dat steeds bonusregelingen tussen partijen hebben gegolden. Nu de hoogte van de bonus (gemiddeld) en het aantal gekentekende auto's in de referentieperiode als onweersproken vast staat, is bewijslevering hierover onnodig.
4.5.2. Verder voert Renault aan dat [A] c.s. moet bewijzen dat de 206 auto's binnen de referentieperiode in het buitenland zijn gekentekend op naam van de persoon met wie zij een koopovereenkomst heeft gesloten. Aldus acht Renault de door [A] c.s. overgelegde stukken (voor de dertien auto's) onvoldoende.
[A] c.s. stelt wat betreft deze 'kentekeneis' dat deze steeds door Renault is gesteld, zulks echter volgens haar (en met haar veel andere dealers, aldus [A] c.s.) ten onrechte. Zij verwijst naar artikel 9.8 slotzin van de dealerovereenkomst. Uit de door [A] c.s. overgelegde tekst hiervan (die door Renault niet is weersproken) kan worden afgeleid dat [A] c.s. nieuwe Renault auto's niet zonder op naam van de koper (of door hem aangewezen derde) gesteld kentekenbewijs aan eindgebruikers mag afleveren tenzij 'dit' (de overlegging van een dergelijk kentekenbewijs, naar moet worden aangenomen) redelijkerwijs niet mogelijk is bij een eindgebruiker die buiten Nederland woont. [A] c.s. heeft zich ook (als achtergrond van artikel 9.8 slotzin) beroepen op het Europees mededingingsrecht, waartoe zij onder verwijzing naar een persbericht van de Europese Commissie (van 20 september 2000, referentie IP/00/1028) over een aan Opel Nederland B.V. opgelegde boete en verordening 1475/1995 stelt dat Renault (als leverancier van auto's) de uitkering van bonussen niet mag weigeren bij verkoop door [A] c.s. (als dealer) van auto's aan buitenlandse eindgebruikers. Hieraan verbindt [A] c.s. de conclusie dat de 'kentekeneis', anders dan Renault aanvoert, niet geldt.
Renault voert hiertegen aan dat het niet gaat om het Europees mededingingsrecht (of beperkingen van de tussenstaatse handel) maar om de eisen die zij zelf stelt in haar bonusregeling.
4.5.3. Nu partijen nog niet (voldoende) een debat hebben gevoerd over het toepasselijke Europese recht, wordt in dit stadium voorshands het navolgende oordeel gegeven waarover partijen zich indien nodig in een later stadium van het geding zullen mogen uitlaten.
Een weigering om bij verkoop aan een in een andere lidstaat gevestigde klant de bonus uit te keren is (blijkens het beleid van de Europese Commissie zoals weergegeven in het persbericht van 20 september 2000) in strijd met (artikel 81 lid 1 van) het EG-verdrag en derhalve onrechtmatig.
Indien een regel in het kader van een selectief distributiestelsel zoals gehanteerd door Renault in een concreet geval in strijd met artikel 81 lid 1 van het EG-verdrag geen weigering in voormelde zin maar wel een beperking van de tussenstaatse handel oplevert, die niet wordt gerechtvaardigd door (doel en strekking van) een groepsvrijstelling, handelt Renault jegens [A] c.s. onrechtmatig door die regel op haar rechtsverhouding met [A] c.s. toe te passen. Van een dergelijke beperking kan sprake zijn indien Renault de uitkering door haar aan [A] c.s. van een bonus, die een substantieel deel van de winstmarge van [A] c.s. bij verkoop van auto's uitmaakt, bij verkoop aan in een andere lidstaat gevestigde klanten koppelt aan eisen die in de praktijk onevenredig zware (administratieve) lasten voor [A] c.s. met zich brengen. Immers, een dergelijke handelwijze kan op één lijn worden gesteld met een weigering om bij verkoop aan een in een andere lidstaat gevestigde klant de bonus uit te keren: onevenredig zware lasten kunnen ertoe leiden dat dealers zoals [A] c.s. niet langer, of alleen tegen ongunstiger voorwaarden, auto's ten verkoop aanbieden aan in andere lidstaten gevestigde klanten. Aldus worden deze klanten ten opzichte van in Nederland gevestigde klanten benadeeld.
Bij het voorgaande is van belang in hoeverre de voornoemde lasten nieuwe voor Renault wezenlijke gegevens kunnen opleveren en in hoeverre de gegevens, die zonder deze lasten beschikbaar zijn, in redelijkheid moeten worden geacht in voldoende mate zekerheid te verschaffen ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van Renault. Tot deze belangen moet in elk geval worden gerekend het belang van handhaving van het in de dealerovereenkomst vastgelegde verbod van verkoop aan tussenhandelaren, die bij de aankoop niet voor een eindgebruiker optreden en niet zijn toegelaten tot het selectieve distributiestelsel van Renault.
4.5.4. Tegen deze achtergrond zal [A] c.s. worden opgedragen feiten te bewijzen waaruit volgt dat de door Renault voor uitkering van de exportbonus gehanteerde kentekeneis onevenredig zware lasten meebrengt, dan wel dat de door haar overgelegde gegevens in redelijkheid - zonder buitenlands kentekenbewijs op naam van de eindgebruiker - moeten worden geacht in voldoende mate zekerheid te verschaffen ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van Renault.
4.5.5. Tot slot kan worden opgemerkt dat [A] c.s. tot op heden voor dertien auto's een pakket gegevens heeft overgelegd. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld nadere gegevens in het geding te brengen voor de overige 193 auto's waarvoor zij aanspraak maakt op de exportbonus.
Fleetbijdrage
4.6. Wat betreft de fleetbijdrage (een andere regeling tussen Renault en dealers) van ? 13.605,27 exclusief btw spitst het geschil tussen partijen zich onder meer toe op de vraag of Uni-Lease B.V. in de relevante periode lid is geweest van brancheorganisatie VNA. [A] c.s. stelt dat dit wel het geval is geweest; Renault bestrijdt dit.
De bewijslast rust op [A] c.s., die zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling. Haar zal bewijs worden opgedragen zoals is opgenomen in de beslissing.
4.7. Verder voert Renault tot verweer aan dat de handtekening van de koper op de desbetreffende facturen ontbreekt en dat [A] c.s. ook op andere punten niet aan de voorwaarden heeft voldaan.
Ook op deze punten rust de bewijslast op [A] c.s., die zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat zij aanspraak kan maken op de fleetbijdrage. Haar zal bewijs worden opgedragen zoals is opgenomen in de beslissing.
Slot
4.8. Partijen moeten er rekening mee houden dat na afloop van een eventuele enquêtezitting terstond een comparitie wordt bevolen, welke direct plaatsvindt, om de stand van zaken en het verdere verloop van het proces te bespreken en om waar mogelijk een minnelijke regeling te beproeven.
4.9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [A] c.s. op feiten te bewijzen waaruit volgt dat:
(a) Renault zich jegens haar heeft verbonden alle dealers gelijk te behandelen,
(b) andere dealers wel metropolitan marge hebben ontvangen terwijl [A] c.s. onder gelijke omstandigheden geen (of minder) metropolitan marge heeft ontvangen,
(c) [A] c.s. in de referentieperiode 3225 auto's heeft geregistreerd,
(d) (i) de door Renault voor uitkering van de exportbonus gehanteerde kentekeneis onevenredig zware lasten meebrengt, dan wel (ii) de door haar overgelegde gegevens in redelijkheid - zonder buitenlands kentekenbewijs op naam van de eindgebruiker - moeten worden geacht in voldoende mate zekerheid te verschaffen ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van Renault,
(e) Uni-Lease B.V. in de relevante periode lid is geweest van brancheorganisatie VNA,
(f) [A] c.s. heeft voldaan aan de desbetreffende voorwaarden en aldus aanspraak kan maken op de fleetbijdrage,
5.2. verwijst de zaak naar de rol van 11 juli 2012:
- opdat [A] c.s. alsdan kan laten weten of zij van de gelegenheid tot bewijslevering door middel van getuigen gebruik maakt, en zo ja, door hoeveel, met een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de eerstvolgende vier maanden, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald dan wel zal worden doorgeprocedeerd,
- dan wel, indien [A] c.s. het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken (zoals de hiervoor onder 4.5.5 genoemde stukken), opdat zij deze bewijsstukken aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij verstrekt,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes, lid van genoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.?