Parketnummer: 13/650293-12 (PROMIS)
Datum uitspraak: 19 juni 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1974],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
Ter zitting geeft verdachte op te zijn geboren in [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van hetgeen door verdachte en zijn raadman mr. A. Boumanjal naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (heup)tas en/of een paspoort en/of een portemonnee en/of een fotocamera (merk: Nikon) en/of een zonnebril en/of een mobiele telefoon (merk: Sony Ericson) en/of een geldbedrag (600 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of
zijn mededader(s), zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangensstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (heup)tas en/of een paspoort en/of een portemonnee en/of een fotocamera (merk: Nikon) en/of een zonnebril en/of een mobiele telefoon (merk: Sony Ericson) en/of een geldbedrag (600 euro) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdacht tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Gelet op de tijdslijn kan het niet anders dan dat in de korte periode dat verdachte en zijn medeverdachten uit het zicht van de verbalisanten zijn geweest, de diefstal is gepleegd. Vrij snel hierna hebben de verbalisanten weer zicht op verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en ze zien dat in het metrostation medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) zich bij verdachte en [medeverdachte 1] voegt. Vervolgens wordt gezien ze er vandoor gaan en gedrieën delen in de buit. De verklaring van verdachte inhoudende dat hij de bij hem aangetroffen goederen in de metro van andere mannen heeft gekocht, is, nu de verbalisanten in de metro verdachte voortdurend onder observatie hebben gehad, volstrekt ongeloofwaardig. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de goederen die bij verdachte en bij zijn medeverdachten zijn aangetroffen, in hun bezit zijn gekomen door diefstal. Uit de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten voor en na de diefstal kan worden afgeleid dat sprake is van medeplegen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende betoogd.
De diefstal is niet door de verbalisanten waargenomen en verdachte past niet in het signalement dat door aangeefster [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) is opgegeven. Daarnaast heeft [benadeelde] verklaard dat ook haar portemonnee en creditcard waren gestolen. Deze goederen zijn noch in de container noch bij verdachte aangetroffen en om die reden kan alleen worden geconcludeerd dat iemand anders de diefstal heeft gepleegd. Verder kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt namelijk niet dat de verbalisanten in de metro onafgebroken zicht op verdachte heeft gehad. Daarbij hebben verbalisanten gerelateerd dat verdachte toen hij de metro uitliep, ineens een tas bij zich had. Die omstandigheid ondersteunt de verklaring van verdachte. Verdachte dient dan ook van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dan zij van mening is dat verdachte slechts redelijkerwijs kon vermoeden dat de goederen van diefstal afkomstig waren. Evenmin kan bewezen worden verklaard dat verdachte de creditcard, de portemonnee en het geld bij zich had, aangezien die goederen niet zijn aangetroffen en het aannemelijk is dat het gestolen geld zich in de portemonnee bevond. Daarbij heeft verdachte ten aanzien van het bij hem aangetroffen geldbedrag een geloofwaardige verklaring afgelegd.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De zaak van verdachte is gelijktijdig - maar niet gevoegd - ter terechtzitting van 5 juni behandeld met de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Heden wordt ook tegen voornoemde medeverdachten vonnis gewezen. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op de feiten en omstandigheden zoals die volgens de rechtbank kunnen worden vastgesteld. Ten behoeve van de leesbaarheid zal de rechtbank daarin niet alleen de rol van verdachte bespreken, maar ook de rol van de medeverdachten.
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.i
Op 28 februari 2012 rijdt verdachte met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de metro vanaf het Centraal Station Amsterdam naar de Wibautstraat te Amsterdam. In deze metro koopt verdachte van twee Roemenen een camera en een telefoon voor een totaalbedrag van € 50,-. Als de Roemenen een heuptas in de metro achterlaten, neemt verdachte die tas mee.ii Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verlaten de metro en lopen de Tweede Oosterparkstraat in. Alle drie kijken zij in de heuptas en met elkaar halen ze daar spullen uit. Deze spullen worden al lachend onder elkaar verdeeld. Alle verdachten doen iets vanuit de tas onder hun eigen kleding. Op een gegeven moment staan ze stil en de heuptas wordt in een vuilcontainer gepropt. Daarna lopen ze gedrieën door. Als verdachte later wordt aangehouden, wordt bij hem een camera van het merk Nikon en een telefoon van het merk Sony Ericsson aangetroffen. Bij [medeverdachte 1] wordt een zonnebril aangetroffen. Bij [medeverdachte 2] worden twee biljetten van 50 Maleisische valuta aangetroffen.iii In de vuilcontainer vinden de verbalisanten naast de heuptas een paspoort.iv Al deze spullen blijken vlak hiervoor te zijn gestolen van [benadeelde].v
Verdachte is op 2 april 2010 door de politierechter te Amsterdam onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voor een straatroof. Tevens is verdachte op 11 juli 2007 door de politierechter te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden voor onder andere zakkenrollerij. Ook deze veroordeling is onherroepelijk.vi
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Uit het dossier blijkt niet dat de verbalisanten uit rechtstreekse eigen warneming dan wel uit camerabeelden de diefstal van de goederen van [benadeelde] hebben waargenomen. Voorts is het door [benadeelde] opgegeven signalement van de dader, hoewel dat op sommige onderdelen overeenkomt met verdachte, te weinig specifiek om aan verdachte dan wel aan een van zijn medeverdachte toe te schrijven.
Bij beantwoording van de vraag of uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte als pleger dan wel als medepleger bij de primair ten laste gelegde diefstal betrokken is geweest, wordt het volgende overwogen.
Bij verdachte en zijn medeverdachten is een aantal goederen aangetroffen dat van [benadeelde] was gestolen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de camera en de telefoon voor € 50,- in de metro van 2 Roemenen heeft gekocht en dat hij de door die Roemen achtergelaten heuptas, waarin de overige goederen zaten, heeft meegenomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen alsmede de verklaringen van de verbalisanten bij de rechter-commissaris blijkt niet dat zij in de metro onafgebroken zicht op verdachte en zijn medeverdachten hebben gehad. Dit wordt ondersteund door de verbalisanten die hebben verklaard dat zij in de metro ineens zagen dat verdachte en [medeverdachte 1] in het gezelschap van [medeverdachte 2] waren. Tevens zagen de verbalisanten pas op het moment dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Tweede Oosterparkstraat liepen, bij verdachte een tas in zijn handen en zij wisten niet waar die vandaan kwam. Gelet hierop alsmede op de omstandigheid dat de verklaring van verdachte verder ook geen weerlegging vindt in de overige bewijsmiddelen, kan zijn verklaring niet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Daarbij weegt de rechtbank nog mee dat de portemonnee en de creditcard die eveneens van [benadeelde] waren gestolen, bij verdachte noch bij zijn medeverdachten zijn aangetroffen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
In een metro heeft verdachte van twee Roemenen een camera en een telefoon gekocht voor een bedrag van € 50,-. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte deze spullen heeft gekocht alsmede op de uitzonderlijk lage prijs daarvan is de rechtbank van oordeel dat - naar de uiterlijke verschijningsvormen bezien - verdachte wist dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.
Verdachte is samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de metro. Op het moment dat zij in de Tweede Oosterparkstraat lopen, heeft verdachte de heuptas in zijn handen. Gezien wordt dat zij alle drie in de tas kijken, al pratend met elkaar spullen uit de tas halen en deze al lachend onder elkaar verdelen. Bij alle verdachten wordt een aantal spullen dat van [benadeelde] is gestolen, aangetroffen. Vervolgens wordt gezien dat op het moment dat de tas in de vuilcontainer wordt gestopt, alle drie de verdachten daarbij aanwezig zijn. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wisten dat de heuptas met inhoud van diefstal afkomstig was en dat verdachte zodanig nauw en bewust met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft samengewerkt, dat sprake is van medeplegen van opzetheling van de bij alle verdachten aangetroffen goederen.
Nu bij verdachte noch bij zijn medeverdachten de creditcard en de portemonnee zijn aangetroffen, zal verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Gelet op de omstandigheid dat het aannemelijk is dat het ten laste gelegde geldbedrag - dat blijkens de bewoordingen kennelijk niet ziet op de Maleisische valuta doch slechts op de weggenomen euro's - zich in de portemonnee bevond, kan dat onderdeel van de tenlastelegging evenmin bewezen worden verklaard. Ook hiervan wordt verdachte vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 28 februari 2012 te Amsterdam een (heup)tas en een paspoort en een fotocamera (merk: Nikon) en een zonnebril en een mobiele telefoon (merk: Sony Ericsson) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving wist dat het door diefstal verkregen goederen betrof,
en
op 28 februari 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een (heup)tas en een paspoort en een zonnebril voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het door diefstal verkregen goederen betrof,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een eerdere veroordeling van de verdacht tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 160 (honderd en zestig) dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 245,- aan [benadeelde] wordt teruggegeven.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat aan verdachte geen hogere straf dient te worden opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Verdachte heeft samen met anderen goederen onder zich gehad terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig waren. Dit is een zeer ergerlijk feit, aangezien hierdoor de onderliggende criminaliteit, in casu zakkenrollerij, in stand wordt gehouden. Verder wordt meegewogen dat verdachte blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2012 meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder zakkenrollerij. Gelet hierop acht de rechtbank de door verdachte gepleegde opzetheling nauwelijks minder strafwaardig dan de diefstal zelf en dat rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te noemen duur.
Aangezien niet vaststaat dat verdachte het onder hem in beslag genomen geldbedrag door middel van het bewezen verklaarde strafbare feit heeft verkregen, dient het aan verdachte te worden teruggegeven.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 43a, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:
Opzetheling
en
medeplegen van opzetheling,
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [VERDACHTE], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderd en vijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een geldbedrag van € 245,-.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en M.R. Jöbsis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2012.
De jongste rechter is buiten staat
mede te ondertekenen.
i De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in het dossier.
ii Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting.
iii Pagina's 81 en 82 (proces-verbaal van bevindingen).
iv Pagina 88 (proces-verbaal van bevindingen).
v Pagina 65 (verklaring van [benadeelde]). Pagina's 72 en 73 (proces-verbaal van bevindingen).
vi Een geschrift, te weten een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2012 betreffende [verdachte].