ECLI:NL:RBAMS:2012:BX4206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1307520- HA EXPL 11-711
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Biller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mandeligheid en funderingsherstel: Toestemming en kostenverdeling tussen mede-eigenaren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2012, gaat het om een geschil tussen twee mede-eigenaren van panden aan de [straat A] te [plaats]. Eiser [A] heeft zonder toestemming van gedaagde [B] funderingswerkzaamheden aan de gemeenschappelijke bouwmuur uitgevoerd. [A] vordert van [B] een bijdrage in de kosten van deze werkzaamheden op grond van artikel 5:65 BW, terwijl [B] zich verzet tegen deze vordering en in reconventie schadevergoeding eist wegens onrechtmatig handelen van [A]. De rechtbank oordeelt dat voor zelfstandig optreden van een mede-eigenaar, zoals bedoeld in artikel 3:170 BW, een reëel en acuut gevaar moet bestaan. Dit gevaar was in deze situatie niet aanwezig, waardoor [A] niet gerechtigd was om zonder toestemming van [B] de werkzaamheden uit te voeren. De vordering van [A] wordt afgewezen, en [A] wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie wordt [A] veroordeeld tot betaling van € 13.892,98 aan [B], inclusief schadevergoeding en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van overleg en toestemming tussen mede-eigenaren bij het uitvoeren van werkzaamheden aan mandelige zaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector kanton
locatie: Amsterdam
Zaaknummer en rolnummer: 1307520 \ HA EXPL 11-711
Uitspraak: 25 juli 2012
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[A],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. B. Meijer,
t e g e n
[B]
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde mr. M.P. Middendorf.
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 november 2012,
- de akte tot in het geding brengen van producties zijdens [A],
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met bijlagen,
- het tussenvonnis van 29 februari 2012, waarbij een bijeenkomst van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van de bijeenkomst van partijen van 30 mei 2012 en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
2.1. [A] is eigenaar van het pand aan de [straat A] [nr. 7] te [plaats]. Het pand is op 2 april 2010 aan hem in eigendom overgedragen door de voormalige eigenaresse [voormalig eigenaresse] (hierna [voormalig eigenaresse]). Het pand heeft zowel met het pand aan de [straat A] [nr. 6] alsmede met het pand aan de [straat A] [nr. 8] een gemeenschappelijke bouwmuur.
2.2. [B] is eigenaresse van het pand aan de [straat A] [nr. 6].
2.3. Bij brief van 20 januari 2010 heeft het stadsdeel [stadsdeel] van de gemeente [plaats] aan [voormalig eigenaresse] bericht dat het stadsdeel in het kader van het behoud- en herstelbeleid onderzoek heeft gedaan naar de bouwtechnische staat van het pand [straat A] [nr. 7] en daarbij verwezen naar een bijgevoegd onderzoeksrapport van 17 november 2009. Verder houdt de brief, voor zover van belang, het volgende in:
[…]
De conclusies van het rapport staan vermeld op pagina 25. Algemeen gesproken is de onderhoudstoestand, de brandveiligheid en de stabiliteit van het pand voldoende. Het onderzoek heeft echter uitgewezen dat de fundering van het pand niet voldoet aan de wettelijke eisen van het Bouwbesluit 2003 (artikelen 2.5 en 2.6). Alle te verrichten werkzaamheden aan het pand zijn opgenomen in de zogenoemde voorzieningenlijst op pagina 26 van het rapport.
Omdat uw pand gemeenschappelijke bouwmuren heeft, dan wel constructief verbonden is met de naastgelegen belendingen, is ook onderzoek uitgevoerd naar het casco en de fundering van deze panden. De eigenaren van deze panden zijn tegelijkertijd met u op de hoogte gesteld van de resultaten van deze onderzoeken en de gemeenschappelijkheid met uw pand.
Aangezien het hier gaat om een complexe situatie met een groot aantal panden en meerdere eigenaren wil ik u graag uitnodigen voor een bijeenkomst met alle betrokken eigenaren. In totaal gaat het om 13 panden, te weten […]. Tijdens de genoemde bijeenkomst zal uitleg gegeven worden over de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het stadsdeel adviseert op voorhand om in samenwerking met de eigenaren van de belendingen een voorstel voor aanpak te ontwikkelen, zodat de gevolgen en de kosten niet ingrijpender worden, dan strikt noodzakelijk. Op de bijeenkomst kan dan een eerste aanzet gegeven worden tot het vinden van een gezamenlijke toekomstige aanpak voor herstel van de panden. […]
2.4. Het genoemde onderzoeksrapport van 17 november 2009 (hierna: het stadsdeelrapport) houdt, voor zover van belang, het volgende in:
[…]
Conclusie en vaststelling kwaliteitsniveau
Aan de hand van de beschikbare gegevens kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- de stabiliteit van het pand is voldoende;
- de brandveiligheid is voldoende;
- de draagkracht van de fundering voldoet niet aan de hiervoor gestelde prestatie-eis in het Bouwbesluit 2003. Deze prestatie-eis is opgenomen in artikel 2.5 van bedoelde Besluit (paragraaf bestaande bouw). Daarom moet de fundering worden hersteld of vernieuwd. Indien hierbij nieuwe constructies of constructieonderdelen worden gerealiseerd, dan moeten deze nieuwe onderdelen voldoen aan de prestatie-eis zoals geformuleerd in artikel 2.1 van het Bouwbesluit (paragraaf nieuwbouw). Dit vloeit voort uit de Woningwet 2007, artikel 4.
- Het pand heeft kwaliteitsniveau IV.
2.5. Bij het stadsdeelrapport is een bijlage gevoegd. Deze lijst houdt, voor zover van belang, het volgende in:
Voorzieningenlijst
[…]
Lijst van te verrichte werkzaamheden aan [straat A] [nr. 7].
[…]
A) FUNDERING
1. de fundering voldoet niet meer aan de voorschriften van het Bouwbesluit (art. BB 2.5 (best. bouw, afdeling 2.1)) en moet worden vernieuwd. Bij het vernieuwen gelden de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit (art. BB 2.1 (nieuwbouw, afdeling 2.1)). Het ontwerp behoeft de goedkeuring van Bouw & Woningtoezicht.
[…]
2.6. Bij e-mail van 15 maart 2010 heeft [inspecteur], inspecteur bouw bij het stadsdeel [stadsdeel], sector bouwen en wonen, afdeling handhaving rayon [rayon], de hiervoor in 2.5 genoemde voorzieningenlijst aan [A] toegezonden. De e-mail bevat uitsluitend deze lijst.
2.7. Nadat de eigendom van het pand [straat A] [nr. 7] aan hem was overgedragen, heeft [A] opdracht gegeven tot grondonderzoek aan Fugro Ingenieursbureau bv. Vervolgens heeft hij constructieberekeningen in opdracht gegeven en een bouwvergunning aangevraagd en verkregen voor onder meer het herstel van de fundering van het pand [straat A] [nr. 7].
2.8. In juli 2010 heeft [A] een aannemingsovereenkomst gesloten met [funderingsherstel] bv met betrekking tot funderingswerkzaamheden, waaronder werkzaamheden aan de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur met het pand aan de [straat A] [nr. 6]. De opgedragen werkzaamheden zijn op enig moment in de tweede helft van 2010 uitgevoerd.
2.9. [B] heeft geen toestemming gegeven aan [A] tot het verrichten van de funderingswerkzaamheden.
2.10. Een rapportage van [adviesbureau] van 10 februari 2012 (hierna [adviesbureau] en rapport van [adviesbureau]), verricht in opdracht van bouwkundig adviesbureau BV Buro de Binnenstad (hierna Buro de Binnenstad), houdt, voor zover van belang, het volgende in:
[…]
7.0 Opzet constructie Bouwcluster met en zonder nr: [nr. 7]
Onderzoeksvraag A (zie hfst.1.0) heeft betrekking op de opzet van de constructie van het gehele bouwcluster in het geval dat [straat A] [nr. 7] de werkzaamheden tegelijk uit wilde voeren met de overige panden.
Doordat er echter bij de [straat A] [[nr. 7], toevoeging kantonrechter] reeds een nieuwe fundering gerealiseerd is zal de constructie van de buurpanden (Cluster A en B) hierop aangepast moeten worden.
Beide situaties worden bekeken.
Constructie zonder [straat A] [nr. 7] (zie bijlage 3)
Uit de berekening van [bouwkundigadviesbureau] B.V. blijkt dat alleen de belastingen zijn meegenomen van het eigen pand en de gezamenlijke bouwmuren met de buurpanden en verdiepingsvloeren. Het funderingsherstel van nr: [nr. 7] is niet berekend op de voor- en achtergevels van de buurpanden […]. Tevens is de tuinmuur (met [straat A] [nr. 6]) niet opgevangen.
Hierdoor is het noodzakelijk voor de buurpanden om de gevels en tuinmuur zelf op te vangen. Dit zal echter zodanig moeten dat deze opvangconstructies van de buurpanden niet gekoppeld worden aan de betonvloer van nr: [nr. 7] aangezien die hier niet op berekend is.
Bij beide buurpanden is het noodzakelijk om een nieuwe betonvloer te brengen die los gehouden moet worden van de betonvloer bij nr: [nr. 7]. Deze betonvloeren zullen de voor- en achtergevels van nr: [nr. 6] en [nr. 8] dragen evenals de tuinmuur van nr: [nr. 6].
In de buurpanden worden stabiliteitsvoorzieningen in de dwarsrichting van de panden aangebracht die gelden voor het gehele bouwcluster waaronder [straat A] [nr. 7].
Constructie met [straat A] [nr. 7] (zie bijlage 4)
In bijlage 4 is een constructie ontwerp bijgevoegd als de werkzaamheden van nr: [nr. 7] tegelijk worden uitgevoerd met de overige panden van zowel Cluster A als B.
Dit heeft als consequentie dat de panden aan de [straat A] [nr. 7] t/m [nr. 1] om en om gefundeerd worden. Bij de tussenliggende panden worden betonbalken aangebracht langs de voor- en achtergevels om deze op te vangen. De betonbalken worden gekoppeld aan de betonvloeren van de gefundeerde panden die hierop berekend worden.
Het stabiliteitsportaal wat oorspronkelijk in nr: [nr. 8] t.p.v. de voorgevel wordt aangebracht zal worden verplaatst naar nr: [nr. 7] doordat in nr: [nr. 8] geen betonvloer komt.
In bijlage 5 is een kostenramingen bijgevoegd welke is uitgevoerd door Buro de Binnenstad om een kostenvergelijking tussen beide opties mogelijk te maken. Hieruit volgt dat ondanks het feit dat de gemeenschappelijke bouwmuren van nr: [nr. 7] reeds opgevangen zijn middels de nieuwe fundering van nr: [nr. 7], de eigenaren van nr: [nr. 6] en [nr. 8] duurder uit zijn.
[…]
2.11. Aan het rapport van [adviesbureau] is als bijlage 5 een e-mail gevoegd van 3 februari 2012 van [C] van Buro de Binnenstad aan de gemachtigde van [B]. De e-mail houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
[…]
Uitgangspunt was altijd dat we om en om zouden funderen waardoor er aanzienlijke bouwkosten bespaard zouden worden.
Dit ritme is doorbroken doordat de eigenaar van nummer [nr. 7] zelfstandig is gaan funderen en daarmee het ritme heeft verstoord.
Met het aanbrengen van deze fundering zijn aan beide zijde de gemeenschappelijke bouwmuren opgevangen. Echter is nagelaten voldoende draagvermogen in de nieuwe fundering aan te brengen voor de gevels van de belendingen. Indien dit wel gedaan was hadden we het om en om ritme kunnen aanpassen. Nu dit niet gedaan is hebben we de cluster in tweeën moeten knippen.
Ervaring met het cluster [straat A] – [straat B] heeft ons geleerd dat het gemiddeld 35.000,= euro kost per gebouw aan constructieve kosten.
Daar de gevels van de nummer [nr. 6] en [nr. 8] niet meegenomen zijn in de gewichtsberekeningen van nummer [nr. 7] moeten we aanvullende constructies gaan maken. Op advies van [adviesbureau] houdt dit in dat er betonvloeren nu aangebracht moeten worden in de panden [nr. 6] en [nr. 8]. het gewicht van deze betonvloer zal ook weer gedragen moeten worden en deze vloeren kunnen dan de voor en achtergevel opvangen.
Ondanks het feit dat de gemeenschappelijke muren van nummer [nr. 7] reeds opgevangen zijn middels de nieuwe fundering van nummer [nr. 7] zijn de eigenaren van nummer [nr. 6] en [nr. 8] duurder uit.
De rekensom is als volgt:
De raming welke bijgevoegd is: 75.780,= euro excl. BTW.
Hierop dient in mindering gebracht te worden de bouwkosten welke per pand nodig zijn, op dit moment het ervaringsgetal van een ander cluster in de straat: 35.000 euro keer twee panden.
Er blijft dan een tekort over van 5.780,= excl. BTW (6.985,= incl. BTW)
Te verdelen over de twee eigenaren: 3.340,= euro incl. voor de eigenaar van de 17,6 % en 3.644,= voor de eigenaar van de 19,2 %
[…]
Bovenop deze kosten komen de kosten van het minimaal 1x extra tijdelijk uitplaatsen van een winkelier en het opnieuw aanvragen van de vergunning daar deze nu in tweeën is geknipt.
2.12. Buro de Binnenstad heeft bij factuur van 14 februari 2010 een factuur van [adviesbureau] ter hoogte van € 3.570,00 inclusief btw aan de gemachtigde van [B] doorberekend. Daarnaast heeft Buro de Binnenstad bij factuur van 14 februari 2010 een bedrag van € 1.527,96 inclusief btw voor eigen advieswerkzaamheden aan de gemachtigde van [B] in rekening gebracht.
3. Het geschil
in conventie
3.1. In conventie vordert [A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [B] tot betaling van € 8.882,67 in hoofdsom en € 833,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding (28 november 2011), alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2. [A] stelt daartoe dat hij de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur met het pand van [B] op eigen kosten heeft hersteld, dat het herstel noodzakelijk was en dat [B] op grond van het bepaalde in artikel 5:65 Burgerlijk Wetboek (BW) naar evenredigheid dient bij te dragen in de herstelkosten.
3.3. [B] heeft het gevorderde betwist en in conventie tot afwijzing van de vordering geconcludeerd, met veroordeling van [A], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van expertisekosten ter hoogte van € 2.548,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2012, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.4. [B] voert daartoe aan dat zij geen toestemming heeft gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden aan de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur. Deze toestemming was ingevolge artikel 3:170 BW echter vereist omdat er geen sprake was van een acute noodzaak om de fundering te herstellen. Vanwege het ontbreken van de acute noodzaak kan [A] evenmin een beroep doen op het bepaalde in artikel 5:65 BW.
in reconventie
3.5. In reconventie vordert [B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [A] tot betaling van € 15.614,00 aan schadevergoeding en € 2.548,98 aan expertisekosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2012, alsmede de proceskosten.
3.6. [B] voert daartoe aan dat [A] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door in strijd met artikel 3:170 BW zonder haar toestemming funderingswerkzaamheden aan hun gemeenschappelijke bouwmuur te verrichten, waardoor [B] schade heeft geleden. De schade ligt in het feit dat door het zelfstandig opereren van [A] het oorspronkelijke plan om de funderingen van het hele blok, waarvan de panden van partijen deel uit maken, gezamenlijk te herstellen, is doorkruist. Omdat er ten opzichte van de gezamenlijke aanpak nu extra voorzieningen moeten worden getroffen en de door [A] verrichte werkzaamheden voor [B] maar voor een klein deel van nut zijn, moet [B] extra kosten maken voor het herstel van haar funderingen. Deze kosten bedragen € 3.644,00 inclusief btw. Daarbij komen expertisekosten ter vaststelling van de omvang van de schade van € 2.548,98. Omdat, anders dan bij de gezamenlijke aanpak, ook een nieuwe betonvloer in het pand van [B] moet worden gestort, moet ook de huurder op de begane grond tijdelijk worden uitgeplaatst. De kosten ter hoogte van € 11.970,00 die Lebbink daarvoor moet maken dienen ook door [A] te worden vergoed.
3.7. [A] heeft het in reconventie gevorderde betwist en tot afwijzing van de vordering geconcludeerd, met veroordeling van [B] in de proceskosten.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Op grond van artikel 5:65 BW geldt dat mandelige zaken op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd, en, indien nodig, vernieuwd. In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur waar het hier om gaat, een mandelige zaak is, die in mede-eigendom is bij [A] en [B]. Derhalve dienen in beginsel zowel [A] als [B] bij te dragen in de kosten van onderhoud, reiniging en, indien nodig, vernieuwing.
4.2. Onder verwijzing naar bestaande rechtspraak (onder meer Gerechtshof Amsterdam, 7-12-2011, LJN BW5211, en 13-3-2012, LJN BV9302, en Gerechtshof Den Haag, 22-5-2008, LJN BD5907) wordt geoordeeld dat artikel 5:65 BW onverlet laat dat ook artikel 3:170 BW van toepassing is op de situatie waarin sprake is van mede-eigendom van een mandelige funderingsmuur. Daarin is als uitgangspunt neergelegd dat het beheer van de gemeenschap geschiedt door de deelgenoten tezamen (lid 2). Alleen handelingen tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht (lid 1). Naast de regelingen van artikel 3:170 lid 1 en lid 2 BW dt dat de deelgenoten bij onderlinge overeenkomst andere afspraken kunnen maken dan in de wet voorzien of dat een mede-eigenaar de kantonrechter kan verzoeken een regeling inzake onder meer het beheer van de gemeenschappelijke zaak te treffen, die voor alle mede-eigenaars (en hun rechtverkrijgenden) bindend is (artikelen 3:168, lid 2, en 5:69 BW).
4.3. Artikel 3:170 lid 1 BW moet zo worden uitgelegd dat voor het zelfstandig mogen treffen van maatregelen door een deelgenoot ten aanzien van de fundering van een gemeenschappelijke bouwmuur, vereist is dat een reëel en acuut gevaar moet bestaan dat zonder die maatregelen de met de mandelige muur en fundering verbonden huizen, óf één ervan, ernstige schade zullen ondervinden of verloren zullen gaan, en zulks op zo korte termijn dat niet kan worden gewacht op de uitkomst van behoorlijk overleg tussen de mede-eigenaars en, bij gebreke van overeenstemming, op de beslissing op een verzoek aan de kantonrechter (op de voet van artikel 3:168 lid 2 BW).
4.4. In de onderhavige zaak is niet gebleken dat zich een reëel en acuut gevaar voordeed dat het pand [straat A] [nr. 7] of de belendende panden zonder het in opdracht van [A] verrichte funderingsherstel ernstige schade zouden gaan ondervinden of verloren zouden gaan en waarbij voor overleg met [B] of het inroepen van een beslissing door de kantonrechter geen tijd meer zou zijn geweest. De conclusies in het stadsdeelrapport, waarnaar [A] heeft verwezen, zijn voor een dergelijk oordeel onvoldoende. Evenmin is gebleken dat de gemeente [A] officieel heeft aangeschreven dat hij op zeer korte termijn voor funderingsherstel moest gaan verrichten. [A] was daarom niet bevoegd om zelfstandig funderingswerkzaamheden aan de mandelige muur in opdracht te geven. Dit betekent dat [A] gehouden was om met [B] te overleggen over een gezamenlijke aanpak van het funderingsherstel van de gemeenschappelijke muur.
4.5. [A] heeft nog aangevoerd dat het op de weg van [B] had gelegen om te melden dat funderingsherstel van de gemeenschappelijke muur niet zonder haar toestemming mocht gebeuren en dat hij rekening moest houden met de plannen van de gezamenlijke aanpak. Dit verweer wordt gepasseerd. Nog daargelaten of [B] door haar beheerder op de hoogte is gebracht van de brief van 27 mei 2010, waarin [A] naar eigen zeggen de beheerder heeft bericht over zijn voornemen tot funderingsherstel, geldt dat het op grond van het wettelijk stelsel aan [A] is om toestemming te vragen en te verkrijgen van [B]. Als [B] niet reageert of toestemming weigert, dan kan, zoals reeds eerder vermeld, de kantonrechter worden verzocht een regeling te treffen. Stilzitten van [B] kan niet tot het gevolg leiden dat haar toestemming niet meer vereist was.
4.6. Nu [A] niet gerechtigd was om zelfstandig en zonder toestemming van [B] funderingswerkzaamheden aan de mandelige muur in opdracht te geven, betekent dit dat [A] ook niet op basis van artikel 5:65 BW aanspraak kan maken op vergoeding van kosten door [B]. Als [A] van oordeel is dat de in zijn opdracht verrichte werkzaamheden mede voor kosten van [B] dienen te komen, dan had hij, zoals hiervoor overwogen, daaraan voorafgaand (op de voet van artikel 3:168 lid 2 BW) de kantonrechter kunnen verzoeken een regeling te treffen. In een dergelijk verzoek kunnen dan ook de onderlinge bijdragen in de kosten en een verdeling van de door de maatregelen eventueel te veroorzaken schade bij de ander betrokken worden. De vordering van [A] zal dan ook worden afgewezen.
4.7. Aangezien [A] in het ongelijk is gesteld zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
4.8. [A] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op € 500,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × tarief € 250,00).
4.9. [B] heeft in conventie geconcludeerd tot veroordeelding van [A] tot betaling van expertisekosten. Voor een dergelijke veroordeling biedt de conventie geen mogelijkheid, nu het geen (proces)kosten betreft voor een door de rechtbank benoemde deskundige. [B] heeft de kosten ook in reconventie gevorderd. Bij de navolgende beoordeling van de reconventie zal ook over die vordering worden beslist.
in reconventie
4.10. Geoordeeld wordt dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld, door in strijd met artikel 3:170 BW zelfstandig op te treden in een situatie waarin, zoals in conventie geoordeeld, de toestemming van [B] of een beslissing van de rechter vereist was. [A] dient daarom de schade te vergoeden die [B] door het onrechtmatig handelen lijdt.
4.11. [A] heeft de door [B] gestelde schade betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het rapport van [adviesbureau], dat [B] ter onderbouwing van de schade heeft ingebracht, uitgaat van verkeerde veronderstellingen en dat de oplossingen die [adviesbureau] aandraagt niet noodzakelijk zijn. Volgens [A] kan worden volstaan met minder ingrijpende en minder kostbare funderingsoplossingen, zodat bij [B] geen nieuwe betonvloer moet worden gestort en per saldo geen schade ontstaat. [A] heeft zijn (deels technische) betwisting echter niet nader met stukken onderbouwd, noch bewijs aangeboden door (bijvoorbeeld) de door de advocaat van [A] beweerdelijk geraadpleegde deskundige. Dit had tegenover het onderbouwde rapport van een bouwdeskundig adviseur als [adviesbureau] en het door [adviesbureau] geraadpleegde bouwkundig bureau Buro de Binnenstad echter wel voor de hand gelegen. Onder die omstandigheden kan [A] niet volstaan met enkele niet nader onderbouwde ontkenningen. [A] heeft zijn verweer dan ook onvoldoende onderbouwd, zodat het zal worden afgewezen.
4.12. Ter vaststelling en begroting van de schade zal worden aangesloten bij het rapport van [adviesbureau] en de daarin opgenomen berekening van Buro de Binnenstad. Geoordeeld wordt dat [B] bij het door haar beoogde funderingsherstel (in het kader van de gezamenlijke aanpak van het hele blok) meerkosten heeft ter hoogte van € 3.644,00 ten opzichte van de situatie waarin [A] niet reeds zelfstandig het funderingsherstel aan de gezamenlijke bouwmuur had laten verrichten, zonder rekening te houden met de belangen van [B]. Genoemd bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.13. Verder vloeit uit het rapport van [adviesbureau] voort dat in het pand van [B], anders dan in de oorspronkelijk bedoelde situatie, op de begane grond een nieuwe betonvloer moet worden gestort. [B] heeft gesteld dat dit leidt tot uitplaatsing van haar huurder gedurende acht weken en dat zij daardoor extra kosten heeft die zij zonder het onrechtmatig handelen van [A] niet zou hoeven te maken. De kosten als zodanig zijn niet door [A] betwist. Geoordeeld wordt dat aannemelijk is geworden dat [B] door het aanbrengen van een nieuwe betonvloer schade zal lijden. De begroting van de schade zal, mede aan de hand van de door [B] aangedragen gegevens, worden geschat. Daarbij geldt dat een periode van acht weken, gelet op de uit te voeren werkzaamheden, redelijk wordt geacht.
4.14. De post “huurderving 2 maanden” zal worden afgewezen. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [B] huur zou derven als zij haar huurder op haar eigen kosten (die vervolgens als schade voor rekening komen van [A]) tijdelijk onderkomen elders biedt. De huurder is immers in een dergelijke situatie in beginsel verplicht de huurpenningen te blijven voldoen.
De post “2 opslag/transport/verzekering” zal slechts tot een hoogte van € 1.000,00 worden toegewezen voor transportkosten. Zonder toelichting, die eveneens ontbreekt, valt niet in te zien waarom opslag- en verzekeringskosten worden gemaakt als de huurder tijdelijk naar een ander onderkomen wordt verplaatst.
De overige posten zullen worden toegewezen.
Dit levert de volgende rekensom op:
- kosten tijdelijk onderkomen elders € 3.000,00
- verwijderen wc en opnieuw plaatsen (incl. stuc- en tegelwerk € 2.300,00
- vernieuwen van de vloerbedekking (incl. plinten) € 1.400,00
- transportkosten € 1.000,00
totaal € 7.700,00
4.15. [B] heeft vergoeding gevorderd van de deskundigenkosten ter hoogte van € 2.548,98 (de helft van de bedragen die door [adviesbureau] en Buro Binnenstad aan haar en de eigenaresse van [straat A] [nr. 8] tezamen in rekening zijn gebracht). Dit betreft kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Nu de vordering van [B] grotendeels is gehonoreerd en de kosten de kantonrechter redelijk voorkomen, zal dit bedrag worden toegewezen. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd, en door [A] niet betwist, met ingang van 15 februari 2012.
4.16. Samenvattend zal de vordering van [B] tot vergoeding van schade als volgt worden toegewezen:
meerkosten funderingswerk € 3.644,00
kosten uitplaatsing huurder € 7.700,00
deskundigenrapport € 2.548,98
totaal € 13.892,98
De rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.17. [A] zal als de in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, welke gezien de samenhang van het debat in conventie en reconventie op nihil worden begroot.
5. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
I. wijst de vorderingen af;
II. veroordeelt [A] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 500,00;
III. verklaart dit vonnis in conventie wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
IV. veroordeelt [A] tot betaling aan [B] van € 13.892,98, te vermeerderen met de rente uit hoofde van artikel 6:119 BW vanaf 15 februari 2012;
V. veroordeelt [A] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op nihil;
VI. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
VII. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. L. Biller, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter