ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706294-2012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2012 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die op dat moment gedetineerd was in Nederland. De verdediging voerde aan dat de lengte van de Nederlandse strafzaak en de detentie in het kader van een eerder EAB in strijd zou zijn met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon, zoals bedoeld in artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Hongarije als naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de overleveringsdetentie maandelijks wordt beoordeeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de detentie de verwachte straf in Hongarije zal overschrijden. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, die gemachtigd was om verweer te voeren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706294-2012
RK nummer: 12/2474
Datum uitspraak: 29 mei 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 maart 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 maart 2012 door de Judge in de District Court te Szekszárd, Hongarije, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats], Hongarije, op [1984],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode plaats],
op dit moment uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 mei 2012. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft op 15 mei 2012 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman, mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Utrecht, heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens de opgeëiste persoon verweer tegen de vordering te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.
3. Inhoud van het EAB
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als ene feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e van de OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Hongarije als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
5. Weigeringsgrond artikel 11 van de OLW.
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren en daarbij een beroep gedaan op de in artikel 11 van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
Standpunt verdediging.
Hij heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon vervolgd wordt in een omvangrijke Nederlandse strafzaak, waarin het onderzoek nog loopt. In afwachting van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep, is de Nederlandse detentie geschorst. De Hongaarse justitiële autoriteiten weigeren mee te werken aan een tijdelijke terbeschikkingstelling. Indien de overlevering toelaatbaar wordt verklaard zal de feitelijke overlevering dus niet mogelijk zijn, zolang de Nederlandse strafzaak nog loopt.
De opgeëiste persoon is op dit moment gedetineerd op grond van de (verlengde) gevangenhouding, bevolen ter gelegenheid van een voorafgaand EAB; mocht die detentie op enig moment eindigen, dan zal de detentie op de onderhavige gevorderde nieuwe titel – de gevangenneming – onverminderd worden voortgezet. De duur van de overleveringsdetentie is dan ook volstrekt ongewis en in feite afhankelijk van de voortgang van de Nederlandse strafzaak. In dit kader heeft de raadsman er melding van gemaakt dat er nog getuigen in het buitenland moeten worden gehoord.
De onmogelijkheid van de tijdelijke terbeschikkingstelling, tezamen met de ongewisse duur van de overleveringsdetentie leidt tot de schending van een in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgd recht, hetgeen tot weigering van de verzochte overlevering zou moeten leiden, aldus de raadsman.
Standpunt officier van justitie.
De officier van justitie heeft bestreden dat er van een schending als bedoeld door de raadman sprake kan zijn. In het kader van het onderhavige EAB loopt vooralsnog geen detentie. Over de voortgang van de Nederlandse strafzaak wordt de officier van justitie regelmatig geïnformeerd. Indien de overleveringsdetentie langer zou gaan duren dan de straf die de opgeëiste persoon in Hongarije mag verwachten, zal daaruit consequenties worden getrokken. Als er al een schending van enig op grond van het EVRM toekomend recht dreigt, dan is er een ‘effective remedy’ als bedoeld in artikel 13 van het EVRM in de vorm van een maandelijkse beoordeling of de overleveringsdetentie verlengd moet worden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer faalt. De raadsman heeft betoogd dat de lengte van de Nederlandse strafzaak de detentie die in het kader van een eerder EAB bevolen is, zodanig bepaalt dat deze detentie in strijd zal komen met artikel 5 van het EVRM. De vraag die op grond van artikel 11 van de OLW aan de orde is, is echter of inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot flagrante schending van een op grond van het EVRM aan de opgeëiste persoon toekomend recht. Dit is niet betoogd en de rechtbank ziet – ambtshalve toetsend – ook geen aanleiding de weigeringsgrond van artikel 11 van de OLW van toepassing te verklaren.
In raadkamer wordt deze detentie – die verleend is in een andere zaak dan de onderhavige – maandelijks beoordeeld. Deze beoordeling kan er toe leiden dat de rechtbank een omslagpunt bereikt acht, te weten wanneer de overleveringsdetentie de duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, die de opgeëiste persoon in Hongarije mag verwachten, dreigt te overschrijden. In deze procedure is echter op dit moment het bedoelde omslagpunt niet bereikt. Het betreft een toekomstige onzekere gebeurtenis.
6. Verzoek aanhouding
De raadsman heeft verzocht om aanhouding opdat nadere inlichtingen ingewonnen kunnen worden door de officier van justitie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon stelt contact te hebben gehad met de lokale autoriteiten in Hongarije en dat hem is gezegd dat hij, na overlevering, als getuige zal worden gehoord en vervolgens zal worden heengezonden. Indien deze informatie klopt, is een EAB niet zinvol.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van dit verzoek en naar voren gebracht dat dit verzoek onvoldoende onderbouwd is.
De rechtbank wijst het verzoek af. Zij is het met de officier van justitie eens dat de opgeëiste persoon de stelling onvoldoende heeft onderbouwd, noch daartoe een poging heeft ondernomen. Het EAB biedt voor de stelling geen enkel aanknopingspunt. In deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de officier van justitie op te dragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit te informeren wat de bedoeling van het EAB is, respectievelijk wat de status van de opgeëiste persoon zal zijn na overlevering.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan door de Judge in de District Court te Szekszárd, Hongarije, ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.J. Bade, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en V.V. Essenburg, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2012.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]