RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.843-12
RK nummer: 12/2587
Datum uitspraak: 18 mei 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 april 2012 door the District Judge (Magistrates’ Court) te Liverpool (Groot-Brittannië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Groot-Brittannië) op [1985],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats], [locatie] te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 mei 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van:
- Warrent of arrest issued at Liverpool City Magistrates’ court on 9th August 2011, for offences of escape lawful custody and conspiracy to escape lawful custody;
- Memorandum of Conviction (on 8th March 2012) and Sentence (on 16th March 2012) from Woolwich Crown Court for offences of conspiracy to possess firearms with intent to endanger life and conspiracy to damage property with intent to endager life.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van
- een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Groot-Brittannië strafbaar feit;
- de tenuitvoerlegging van een levenslange vrijheidsstraf met een minimum van 22 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Het arrestatiebevel en het vonnis betreffen vier feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Bij schrijven van 23 april 2012 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat de overlevering niet betreft de vervolging voor de gebeurtenissen die in het EAB zijn omschreven vanaf de arrestatie van de opgeëiste persoon en anderen in Amsterdam op 8 augustus 2009 (pag. 13) tot en met de het sms-bericht van 8 augustus 2009 00.22.07 uur, verzonden van het nummer 31634309744 (pag. 16).
De verdediging heeft aangevoerd, kort samengevat, dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel ongenoegzaam is omschreven.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft, bij schrijven van 23 april 2012, in aanvulling op het EAB een verklaring van police officer [police officer] van 19 april 2012 toegestuurd, waarin de rol en betrokkenheid van de opgeëiste persoon nader is omschreven
Mede op basis van deze aanvullende informatie is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon genoegzaam is omschreven.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Groot-Brittannië als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten, vermeld in onderdeel e) van het EAB leveren naar het Nederlands recht op:
ten aanzien van de feiten 1 en 2 die ten grondslag liggen aan het vonnis:
- het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van de feiten 3 en 4 die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel:
- medeplegen van mishandeling;
- medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- medeplegen van opzettelijk iemand, krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd, bevrijden;
De feiten die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel zijn door de uitvaardigende justitiële autoriteit, naar Brits recht, gekwalificeerd als ‘escape lawful custody’ en conspiracy to escape lawful custody’. Bij de beoordeling van de strafbaarheid naar Nederlands recht is, anders dan gesteld door de verdediging, deze kwalificatie niet van belang. De rechtbank moet beoordelen of het materiële feitencomplex naar Nederlands recht strafbaar is. Dat is, zoals hiervoor overwogen, het geval.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon op grond van artikel 11 van de OLW moet worden geweigerd. Hiertoe is aangevoerd, kort samengevat, dat er een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, dat er in Engeland geen periodieke toetsing bestaat van de levenslange gevangenisstraf, dat de opgeëiste persoon als gevolg van de vervolgingsoverlevering een tweede levenslange straf riskeert met een aanzienlijke verhoging van het minimumdeel waardoor de opgeëiste persoon niet meer vrij zal komen. Overlevering van de opgeëiste persoon zal daarom schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekenen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit het EAB blijkt namelijk dat er wel een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf zal plaatsvinden. In ieder geval zal dit het geval zijn ommekomst van 22 jaar gevangenisstraf (the tariff). Groot Brittannië is verder partij bij het EVRM en de rechtbank vertrouwt erop dat Groot Brittannië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het is niet aan de rechtbank om vooruit te lopen op de uitkomst van de periodieke toetsing van de opgelegde levenslange gevangenisstraf en de uitkomst van een nieuw proces als gevolg van de vervolgingsoverlevering, zoals de raadsman heeft gedaan.
Gezien het voorgaande is geen sprake van de door de raadsman gestelde dreigende mensenrechtenschending.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- het leeuwendeel van de feiten is op Brits grondgebied gepleegd;
- het onderzoek is in het Verenigd Koninkrijk aangevangen en de bewijsmiddelen zijn aldaar vergaard;
- de slachtoffers bevinden zich in het Verenigd Koninkrijk;
- de opgeëiste persoon is, net als zijn mededader, reeds in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor een deel van de feiten.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Britse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 47, 191, 285, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan District Judge (Magistrates’ Court), vestigingsplaats te Liverpool (Groot-Brittannië), ten behoeve van het in Groot-Brittannië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten 3 en 4 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten 1 en 2 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en T. van de Kraats, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.