RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/164 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. S. de Vries,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.A. Boes-Kouwenoord.
Bij besluit van 30 mei 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanspraak van eiser op roostertoeslag vervallen verklaard.
Bij besluit van 21 juli 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Bij besluit van 23 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door
mr. A.A. Boes-Kouwenoord en [B], personeelsadviseur bij Pantar Amsterdam.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser is sinds 1 januari 1995 in dienst van de gemeente Amsterdam. Tot 1 januari 2004 werkte eiser op basis van een arbeidsovereenkomst, daarna werd de arbeidsovereenkomst een voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Per 1 oktober 2008 is eiser op basis van gesubsidieerd werk, zoals bedoel in de Re-integratieverordening WWB, in vast dienstverband aangesteld als medewerker algemene dienst bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) voor 36 uur per week. Eiser was op basis van detachering werkzaam bij Pantar Amsterdam Flexdiensten B.V. (Pantar) en feitelijk werkzaam bij de servicebalie van het Parkeerterrein Gaasperdam.
1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers die werkzaam zijn in parkeergarages en op parkeerterreinen van onder andere de Dienst Parkeergebouwen geïnformeerd over het feit dat kort daarvoor twee medewerkers uit de parkeergarage waren verwijderd wegens frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van contant afrekenen en het niet verklaren van handelingen, zoals het handmatig openen van de slagbomen. De medewerkers zijn er in dit schrijven verder op gewezen dat mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan om te rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.
1.3. Op 17 juli 2011 is de detachering van eiser bij Pantar met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van integriteitschending door eiser. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit I genomen.
1.4. Bij brief van 15 juni 2011 heeft Pantar aan het Bureau Integriteit van de gemeente
Amsterdam meegedeeld het voornemen te hebben om eiser te straffen met
voorwaardelijk strafontslag. Eiser wordt verweten dat hij op maandag 9 mei 2011 voor een bezoekster van het parkeerterrein Gaasperdam de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8 van de bezoekster heeft ontvangen. Het bedrag van € 8 heeft eiser niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden.
1.5. Op 27 juni 2011 heeft het Bureau Integriteit verweerder geadviseerd om eiser te straffen met onvoorwaardelijk ontslag. Hierbij is overwogen dat het wegnemen van geld voor eigen gewin een zeer ernstige integriteitschending betreft en als zeer ernstig plichtsverzuim moet worden gekwalificeerd. Overwogen wordt dat de door Pantar aangevoerde verzachtende omstandigheden, te weten eisers leeftijd en staat van dienst, niet opwegen tegen de ernst van de verweten gedraging en de omstandigheid dat eiser gewaarschuwd was.
1.6. Bij brief van 8 juli 2011 heeft Pantar, namens verweerder, eiser in kennis gesteld van het voornemen hem te straffen met onvoorwaardelijk ontslag. Op 18 juli 2011 heeft eiser zijn zienswijze ten aanzien van dit voornemen kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit II genomen.
1.7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie de door eiser tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de besluiten op goede gronden zijn genomen en correct zijn gemotiveerd. Het besluit om aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen, staat volgens verweerder in een redelijke verhouding tot het plichtsverzuim waar eiser zich aan heeft schuldig gemaakt.
1.8. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot het gepleegde vergrijp. Eiser weet dat hij een fout heeft gemaakt en hij heeft vele malen zijn spijt betuigd. Eiser stelt echter dat verweerder aanleiding had moeten zien om het onvoorwaardelijk strafontslag om te zetten in een lichtere straf, bijvoorbeeld een voorwaardelijk strafontslag of een andere, daarmee gelijk te stellen maatregel.
Eiser vraagt zich af of verweerder in zijn geval terecht de ambtelijke integriteitmaatstaven heeft aangelegd gelet op zijn positie bij Pantar Flexdiensten B.V., een privaatrechtelijke instelling waar veel medewerkers werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst.
Eiser wijst er voorts op dat op grond van het Onderzoeksprotocol Integriteitschendingen Pantar Amsterdam het door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann Bedrijfsrecherche) ingestelde onderzoek vooraf gemeld had moeten worden bij het Centraal Registratiepunt Integriteitschendingen. Dat is niet gebeurd. Eiser stelt dat het inzetten van een mystery guest, waarbij een rechercheur incognito een bezoek brengt op de werkplek en doelbewust een situatie creëert met het doel een medewerker te bewegen tot het overtreden van de voor hem geldende voorschriften, niet als een onderzoeksmethode wordt erkend in het Onderzoeksprotocol.
2. De rechtbank gaat uit van het volgende wettelijk kader.
2.1. Artikel 11.1 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) bepaalt dat de ambtenaar de hem gegeven voorschriften opvolgt en in het algemeen alles behoort te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
2.2. Artikel 13.4 van de NRGA bepaalt dat de ambtenaar kan worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
2.3. Artikel 13.6 van de NRGA bepaalt dat strafontslag één van de straffen is die de ambtenaar kan worden opgelegd. In de toelichting bij dit artikel wordt bepaald dat er sprake moet zijn van evenredigheid tussen de opgelegde straf en het geconstateerde plichtsverzuim.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. De rechtbank stelt vast dat eisers beroep zich uitsluitend richt tegen het bestreden besluit voor zover daarbij zijn bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond is verklaard.
3.2. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende. Uit de rapportage van 16 mei 2011 van [bedrijfsrecherche] is - kort samengevat - het volgende gebleken. Op maandag 9 mei 2011 was eiser aan het werk. Een medewerkster van [bedrijfsrecherche] heeft zich voorgedaan als bezoekster van het parkeerterrein. Zij heeft eiser verteld dat zij haar parkeerkaartje was verloren. Eiser heeft haar hierop meegedeeld dat zij dan in principe het dagtarief van € 22 moest betalen. De medewerkster heeft hierop gezegd: “Wat moet, moet”. Nadat de medewerkster desgevraagd had verteld hoe lang zij op het terrein had gestaan, heeft eiser haar gezegd dat hij het in dit geval handmatig zou oplossen. De medewerkster moest € 8 contant aan eiser betalen, waarna hij de slagboom handmatig voor de bezoekster zou openen. Na een contante betaling van € 8, heeft eiser de slagboom ook daadwerkelijk geopend. Eiser heeft de bezoekster vervolgens verzocht om aan niemand te vertellen dat hij deze kwestie handmatig heeft opgelost.
3.3. Eiser heeft tijdens de gesprekken op 17 mei 2011 en 25 mei 2011 bekend dat hetgeen in de rapportage van [bedrijfsrecherche] is weergegeven, correct is. Tijdens het verantwoordingsgesprek op 25 mei 2011 heeft eiser verklaard dat hij het bedrag van € 8 “in zijn zak heeft gestoken” en dat hij van zijn handelen geen melding heeft gemaakt. In beroep is ook niet in geschil dat eiser de hem verweten gedragingen heeft verricht.
3.4. Voor zover eiser stelt dat verweerder het besluit tot strafoplegging niet op grond van het door [bedrijfsrecherche] ingestelde onderzoek mocht nemen, wordt deze stelling door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de opsomming van onderzoeksmethodieken in het Onderzoeksprotocol Integriteitschendingen Pantar Amsterdam – waar eiser in dit verband naar verwijst – van toepassing is op onderzoeken die door de Commissie Integriteitschending zelf worden uitgevoerd. In dit geval heeft er evenwel geen onderzoek door de Commissie plaatsgevonden, maar is sprake van een onderzoek dat door Pantar zelf is ingesteld. Daarnaast heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat deze opsomming limitatief van aard is, zodat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel ook andere onderzoeksmogelijkheden dan daarin opgenomen mogelijk zijn.
3.5. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat het inzetten van een mystery guest in dit geval ongeoorloofd moet worden geacht. De rechtbank is uit de rapportage van [bedrijfsrecherche] niet gebleken dat het inzetten van een mystery quest op 9 mei 2011 heeft geleid tot een ongebruikelijke situatie voor een medewerker werkzaam in de parkeergarage. De mystery guest heeft zich als een klant gepresenteerd die haar parkeerkaartje had verloren. Eiser heeft vervolgens uit eigen beweging aangeboden haar probleem op te lossen door de slagboom voor haar te openen tegen contante betaling van € 8. Van uitlokking is de rechtbank dan ook niet gebleken.
3.6. Het onderzoek door [bedrijfrecherche] in opdracht van Pantar en de daarbij gebruikte methode zijn naar het oordeel van de rechtbank aanvaardbaar en kunnen ten grondslag aan het bestreden besluit worden gelegd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eiser in de brief van 20 januari 2011 is gewaarschuwd dat er mystery guests zouden worden ingezet.
3.7. De rechtbank is van oordeel dat bij verweerder door het resultaat van het onderzoek terecht getwijfeld kon worden aan eisers integriteit en betrouwbaarheid. Dat verweerder daarbij ten aanzien van eiser ambtelijke integriteitmaatstaven heeft aangelegd die niet voor collega’s van eiser zouden gelden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser de stelling van verweerder dat ook bij een eerdere gelegenheid werknemers van Pantar zijn ontslagen vanwege het aannemen van contant geld onweersproken heeft gelaten, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
3.8. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat eiser zich aan de hem verweten gedraging schuldig heeft gemaakt. Deze gedraging dient als plichtsverzuim te worden aangemerkt.
3.9. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan eiser dit plichtsverzuim niet ten volle kan worden toegerekend. De door eiser naar vorengebrachte omstandigheid dat de bodylanguage of gelaatsuitdrukking van de mystery guest zodanig “zielig” was dat eiser uit medelijden heeft gehandeld of hierdoor niet anders kon handelen dan wel dat hij door de ogen van de mystery guest is verleid tot zijn handelingen, wat hier verder ook van zij, kan niet leiden tot de conclusie dat de gedraging eiser niet valt toe te rekenen. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat niet kan worden voorkomen dat medewerkers in een opwelling iets doen, waarvan zij direct daarna al spijt hebben. De rechtbank acht in dit verband nog van belang dat eiser niet direct na het voorval op 9 mei 2011 het bedrag van € 8 heeft afgedragen of (alsnog) van zijn handelen melding heeft gemaakt. Dat hij in de tussenliggende periode verlof had, kan dit niet rechtvaardigen. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser ten tijde van belang de onjuistheid van zijn handelen niet heeft kunnen inzien of niet in overeenstemming met dat inzicht heeft kunnen handelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het plichtsverzuim eiser niet verweten kan worden, hetgeen met zich brengt dat verweerder bevoegd was om eiser disciplinair te straffen.
3.10. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de rechterlijke toetsing van een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf vervolgens is gericht op de vraag of de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim.
3.11. De rechtbank acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit - gezien de aard en ernst van de gedraging, de terecht gestelde eisen met betrekking tot betrouwbaarheid en integriteit en de in dit verband gegeven concrete waarschuwingen aan eiser - niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser zich ervan bewust moeten zijn dat hij een onvoorwaardelijk strafontslag riskeerde. Iedere ambtenaar moet immers beseffen dat het tegen de regels in aannemen en vervolgens niet afdragen van contant geld in functie betekent dat hij of zij handelt in strijd met de essentie van de dienstbetrekking en daardoor als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Eiser was daarbij door de eerdere voorvallen op zijn werkplek en de naar aanleiding daarvan verzonden brieven ook duidelijk een gewaarschuwd mens. Het is juist dat uit de brieven van Pantar van 30 juli 2008, 7 juli 2009 en 20 januari 2011 niet eenduidig blijkt dat op frauduleus handelen zonder meer de sanctie van onvoorwaardelijk ontslag zou volgen, maar deze brieven bevatten alle de duidelijke waarschuwing dat onvoorwaardelijk ontslag tot de mogelijkheden behoorde.
3.12. Dat Pantar, bij het inwinnen van advies bij het Bureau Integriteit, aanvankelijk als insteek een voorwaardelijk strafontslag had genomen, mede omdat het een gering bedrag betrof, doet niet af aan het oordeel dat de straf niet onevenredig is aan het plichtsverzuim. Verweerder heeft, gezien ook het advies van het Bureau Integriteit, meer gewicht kunnen toekennen aan de aard en de ernst van de gedraging. De integriteit en betrouwbaarheid van eiser is door de gedraging immers op ernstige wijze in geding geraakt. De langdurige staat van dienst van eiser en zijn leeftijd doen hier niet aan af. De hoogte van het bedrag dat eiser heeft nagelaten af te dragen, heeft verweerder in dit verband in mindere mate relevant kunnen achten.
3.13. Het voorgaande brengt met zich dat het belang van eiser om, in verband met zijn leeftijd, lange staat van dienst en de hoogte van het bedrag, een minder zware disciplinaire straf te krijgen, niet doorslaggevend is en dat de verweten gedraging, gezien de concrete omstandigheden, het gegeven onvoorwaardelijke strafontslag rechtvaardigt.
3.14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
3.15. In beroep heeft eiser schadevergoeding gevorderd, bestaande uit wettelijke rente en immateriële schade als gevolg van een (mogelijke) schending van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat deze procedure, rekenend vanaf het bezwaarschrift van 25 juli 2011, minder dan twee jaar heeft geduurd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de redelijke termijn, zodat het verzoek om vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om overigens schadevergoeding aan eiser toe te kennen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, mrs. A.J. Bongers - Scheijde en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van B.O. Schaafsma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB