RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/3971 WOB en AWB 11/1706 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
De stichting Bond van Cannabisdetaillisten,
eiseres 1,
gemachtigde mr. M. Veldman,
[A],
eiser 2,
Stichting Samenwerkend Overleg Raamexploitanten,
eiseres 3,
gemachtigde mr. M. Kashyap,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A. Berends.
Bij besluit van 29 maart 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres 1 om openbaarmaking van door eiseres 1 met name genoemde documenten, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 1 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit I). Eiseres 1 heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluiten van 2 augustus 2010 en 10 november 2010 (de primaire besluiten) heeft verweerder het verzoek van eiser 2 om openbaarmaking van door eiser 2 met name genoemde documenten, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres 3 om openbaarmaking van door eiseres 3 met name genoemde documenten, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser 2 en eiseres 3 tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit II). Eiser 2 en eiseres 3 hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 4 november 2010 (het bestreden besluit III) het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres 1 tegen het primaire besluit (opnieuw) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting behandeld op 4 april 2012. [A] is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kashyap. Eiseres 1 en eiseres 3 zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde en [B].
1.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit III een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van Awb en dat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep. Het beroep van eiseres 1 wordt dan ook, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit III.
1.2. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres 1 geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. Voor zover het beroep is gericht tegen het bestreden besluit I zal de rechtbank dit beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang.
1.3. Partijen hebben de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken. De rechtbank heeft de stukken waarvan kennis is genomen mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak waar het betreft de beoordeling van de bestreden besluiten II en III.
2. feiten en omstandigheden
2.1. Het geschil heeft geen betrekking op de op verzoek van partijen (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten.
Niet zijn openbaar gemaakt de volgende documenten, waarvan alle partijen openbaarmaking hebben verzocht:
? Brief aan de Gemeenteraad en de deelraad Centrum inzake Veiligheid (bijlage 2 bij basisrapportage). Ook bekend als Memo aan de burgemeester met als onderwerp Integriteit en veiligheid project 1012;
? Meerjaren Investeringsraming Coalitieproject 1012 (MIR 2012);
? Second Opinion op de Voorlopige Investeringsraming Coalitieproject 1012 (bijlage bij MIR 1012);
? Voorlopige Investeringsraming Coalitieproject 1012 (VIR 1012);
? Notitie inzake de aanpak van raambordelen 1012.
Voorts zijn niet openbaar gemaakt de volgende documenten waarvan eiser 2 en eiseres 3 openbaarmaking hebben verzocht:
? Het protocol aankoop panden Coalitieproject 1012 (aankoopprotocol).
2.2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten II en III overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie de bezwaren ongegrond verklaard en bepaald dat verstrekking van de gevraagde informatie op grond van de Wob moet worden geweigerd, omdat hieraan de op grond van de artikelen 25 en 86 van de Gemeentewet opgelegde geheimhoudingsplicht in de weg staat.
2.3. Eisers hebben aangevoerd dat de stukken zijn opgevraagd ter onderbouwing van hun beroep tegen de door verweerder gestelde financiële uitvoerbaarheid van het ontwerpbestemmingsplan "Herbestemmen raambordelen Binnenstad". Namens eisers is gesteld dat verweerder er geen belang bij heeft om de VIR 1012 en de MIR 1012 thans aan eisers te onthouden, nu verweerder deze documenten op grond van artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het ontwerpbestemmingsplan dient te voegen. Daarnaast benadrukken eisers dat middels de geheimhoudingsregeling van de Gemeentewet, de werking van de Wob telkens kan worden omzeild, waardoor controle op overheidsinstellingen gemakkelijk kan worden doorkruist. De doelstelling van de Wob wordt daarmee illusoir. Eisers stellen dat de geheimhouding leidt tot een beperking van het beginsel van openbaarheid en dat van de “equality of arms” zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 25 van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
3. De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
4. De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.
Artikel 86 van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter van een commissie, het college en de burgemeester, ieder ten aanzien van stukken die hij aan een commissie overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.
3. Indien een commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot de raad heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat de raad haar opheft.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. Met betrekking tot de bestreden besluiten II en III dient de rechtbank te beoordelen of verweerder terecht verstrekking van de door eisers gevraagde informatie heeft geweigerd, omdat hij van mening is dat (een beoordeling van het verzoek op grond van) de Wob terzijde wordt geschoven door de ingevolge de artikelen 86 en 25 van de Gemeentewet opgelegde geheimhoudingsplicht.
4.2. De rechtbank stelt vast dat uit de geheimgehouden stukken blijkt dat op de volgende documenten met toepassing van artikel 86, tweede lid van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd:
? Brief aan de Gemeenteraad en de deelraad Centrum inzake Veiligheid (bijlage 2 bij basisrapportage). Ook bekend als Memo aan de burgemeester met als onderwerp Integriteit en veiligheid project 1012;
? Meerjaren Investeringsraming Coalitieproject 1012 (MIR 2012);
? Second Opinion op de Voorlopige Investeringsraming Coalitieproject 1012 (bijlage bij MIR 1012);
? Het protocol aankoop panden Coalitieproject 1012 (aankoopprotocol);
? Notitie inzake de aanpak van raambordelen 1012.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de geheimgehouden stukken blijkt dat op het volgende document met toepassing van artikel 25, tweede lid van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd:
? Voorlopige Investeringsraming Coalitieproject 1012.
4.3. Niet is in geschil is voorts dat door daartoe bevoegde belanghebbenden geen rechtsmiddel is aangewend tegen de besluiten om geheimhouding op te leggen. Daarmee staat in rechte vast dat op de in geschil zijnde documenten de geheimhoudingsverplichting op grond van de artikelen artikel 86, tweede lid en 25, tweede lid van de Gemeentewet rust.
De rechtbank stelt verder vast dat de geheimhouding niet is opgeheven.
4.4. Voorts overweegt de rechtbank dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) onder meer in de uitspraak van 11 september 2002, LJN AE7453, herhaald bij uitspraak van 26 oktober 2005, LJN AU5001 heeft bepaald dat de in de Gemeentewet neergelegde geheimhoudingsregelingen uitputtend zijn bedoeld en als bijzondere regelingen de Wob terzijde schuiven.
4.5. Verweerder heeft dan ook op goede gronden gesteld dat de artikelen 86 en 25 van de Gemeentewet aan openbaarmaking van de gevraagde informatie in de weg staat en dat toepassing van de Wob niet aan de orde is.
4.6. Het beroep van eisers op artikel 6 van het EVRM faalt. De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 6 van het EVRM geen zelfstandig recht op openbaarmaking van de gevraagde documenten voortvloeit.
4.7. Of en in hoeverre de door eisers ingeroepen “equality of arms” noopt tot openbaarmaking van die stukken kan worden beoordeeld in een procedure tegen het ontwerpbestemmingsplan "Herbestemmen raambordelen Binnenstad".
4.8. Naar aanleiding van hetgeen namens eiseres 1 is aangevoerd, wijst de rechtbank er daarbij nog op dat de vraag of iemand belanghebbende is bij een bestemmingsplan een andere is dan de vraag of een coffeeshop als zodanig kan worden opgenomen in de plankaart. Dat eiseres sub 1 in die procedure niet zou kunnen opkomen omdat zij geen belanghebbende is, ziet de rechtbank dan ook niet op voorhand in.
4.9. Voorts wijst de rechtbank erop dat namens verweerder ter zitting is bevestigd dat een eventuele onteigening eerst aan de orde is na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. De bestemmingsplanprocedure is dan ook te zien als een voldoende tijdige en adequate procedure voor eisers om hun in dit geding gestelde belangen te beschermen. Ook in dit opzicht bestaat er dus geen aanleiding om te komen tot de door eisers bepleite afwijking van de vaste, hiervóór weergegeven jurisprudentie van de Afdeling
De rechtbank houdt daaraan dan ook vast.
5.1. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres 1 gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5.2. Nu terecht beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit I ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres 1, welke zijn begroot op € 437 als kosten van verleende rechtsbijstand (één punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 437, wegingsfactor 1). Het door eiseres 1 betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit III.
5.3 Voor het overige zijn de beroepen van eiseres 1, eiser 2 en eiseres 3 ongegrond.
5.4. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht in verband met deze beroepen bestaat geen aanleiding.
AWB 10/3971 WOB (beroep van Stichting Bond van Cannabisdetaillisten)
? verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het besluit van
13 juli 2010;
? veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 437,-, te betalen aan eiseres 1;
? verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen het besluit van
4 november 2010.
AWB 11/1706 WOB (beroepen [A] en Stichting Samenwerkend Overleg Raamexploitanten)
? verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, mrs. C.J. Polak en
M.P. Verloop, leden, in aanwezigheid van B.O. Schaafsma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2012.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB